De heer BOLHUIS: Mevrouw de voorzitter! Ik moet
zeggen het voorstel van de commissie voor de beroep
schriften met stijgende verbazing te hebben gelezen. De
uitspraak van de commissie is, op de keper beschouwd,
een motie van afkeuring ten aanzien van het door de
raad vastgestelde bestemmingsplan Landelijk Gebied.
De commissie zegt immers in feite: Het woonhuis Hee-
serspoor 5 verkeert in goede staat en kan nog jaren als
zodanig worden gebruikt; daarmede had bij de vast
stelling van het bestemmingsplan rekening moeten
worden gehouden. In de huidige situatie hebben wij
echter met een andere toestand te maken en met het
daaruit voortvloeiende overgangsrecht: bestaande ge
bouwen mogen slechts gedeeltelijk worden vernieuwd.
In de nadere notitie van het college staat duidelijk dat
dit bereid is om die weg op te gaan en om vergunning
te verlenen, indien daartoe een aanvraag wordt inge
diend, voor een bebouwing van maximaal 30 m2.
De commissie wijst in het ontwerp-raadsbesluit op de
artikelen 47 en 51 van de Woningwet. Nu staat er tus
sen de artikelen 47 en 51 van de Woningwet ook nog
een artikel 48. De commissie noemt dat artikel niet.
Naar mijn gevoel is het echter juist dit artikel dat hier
van toepassing is. Immers: in het eerste lid van arti
kel 48 staat onder b:
,,De bouwvergunning mag alleen en moet worden ge
weigerd, indien het bouwwerk in strijd zou zijn met
een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan
gestelde eisen".
Deze bepaling geeft rechtszekerheid. Het gaat hierbij
niet om een handelen waarbij voor sommigen, subjec
tief, de bepalingen van het bestemmingsplan op zij
kunnen worden gezet. Gaan wij die weg op, dan ont
staat rechtsonzekerheid en maken wij ons in feite
schuldig aan wetsverkrachting: dan schuiven wij zon
der meer uitdrukkelijke en overduidelijke bepalingen
van de wet aan de kant.
Het zijn niet alleen wethouders die de wet moeten
houden. Als raadsleden hebben wij allemaal, nog niet
zo lang geleden, bij eed of belofte verklaard dat wij
trouw zullen zijn aan de wetten des rijks. Ik moet er
dan ook niet aan denken wat er kan gebeuren als de
raad de onderhavige vergunning verleent. Stel u voor
dat iemand - in of buiten deze raad - dat raadsbesluit
als zijnde strijdig met de wet ter vernietiging of
schorsing zou voordragen. Ik ben ervan overtuigd dat
dan het raadsbesluit binnen de kortste keren met één
pennestreek van de tafel zou worden geveegd. En wie
onzer kan daaraan meewerken?
Als wij van mening zijn dat met het oog op gevallen
als dit de overgangsbepalingen van het bestemmings
plan ruimer moeten zijn dan de huidige, dan zullen
wij in de toekomst die voorschriften moeten wijzigen.
Maar dat is dan toekomst. Ik neem over een dergelijke
wijziging momenteel geen standpunt in. Ik wijs er
slechts op, dat op grond van de huidige voorschriften
de vergunning terecht door het college is geweigerd.
En dan valt er maar één conclusie te trekken: het in
gestelde beroep ongegrond te verklaren.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Wij hadden als fractie ons standpunt al bepaald,
voordat wij de nadere notitie van het college ontvin
gen. Bij beroepschriften zou je in de meeste gevallen
in je hart de betrokkenen graag tegemoet komen. In
verband daarmede hebben wij bij voorgaande gevallen
reeds gezegd, bereid te zijn zo veel mogelijk gebruik te
maken van de elasticiteit die in de voorschriften aan-
24
wezig is. Wanneer echter iets op grond van de wet - hoe
men die ook uitlegt - niet mogelijk is, dan zal men zich
daar bij moeten neerleggen. Dit standpunt hebben wij
ook bij voorgaande gelegenheden ingenomen. Op grond
daarvan zijn wij van mening dat het onderhavige beroep
ongegrond moet worden verklaard. Wij zijn wel bereid
om, indien reclamant met een nadere aanvraag komt
die past binnen de mogelijkheden van het bestemmings
plan, het college te verzoeken die aanvraag in gunstige
overweging te nemen.
De heer JONKER: Mevrouw de voorzitter! Wij vinden
de commissie voor de beroepschriften een zeer nuttige
instelling. Wij juichen het ook toe dat deze commissie
zich niet opstelt als een soort schriftgeleerde, maar
duidelijk nagaat welke mogelijkheden nog aanwezig zijn
voor een speciaal geval als het onderhavige. Je kunt nl.
met gekke dingen te maken krijgen. Ook dit geval was
iets geks: men mocht de zaak wel bij stukjes en beet
jes vernieuwen, maar er niet in één keer iets goeds van
maken. De commissie heeft geprobeerd daar een mouw
aan te passen. Toetsing aan de wettelijke mogelijkhe
den heeft echter duidelijk gemaakt - de notitie van het
college laat aan duidelijkheid niets te wensen over - dat
hier geen rek meer in zit. Het college biedt in de voor
laatste alinea van zijn notitie echter een reddingsboei
aan door te stellen, dat het op grond van de overgangs
bepalingen van het bestemmingsplan eventueel vrijstel
ling kan verlenen voor maximaal 30 m2. 30 m2 is toch
altijd nog een aardige dubbele garage.
De VOORZITTER: Neen, het is geen dubbele. Het is
een enkele met een stukje over.
De heer JONKER: Mijn auto kan er twee keer in!
In ieder geval: het door het college geboden alternatief
spreekt ons aan. Wij zouden dan ook willen adviseren
de oplossing in die richting te zoeken.
De heer NUIJTEN: Mevrouw de voorzitter! Mijn frac
tie heeft toch wel moeite met de woorden van de vori
ge sprekers. Er wordt weliswaar van rechtszekerheid
gesproken,maar hier heeft men te maken met een voor
beeld van het feit dat een burger desondanks de dupe
kan worden van overgangsbepalingen, die ooit zijn op
gesteld en die te beperkt blijken om de betrokkene zijn
accommodatie te kunnen laten vervangen.
Ik heb begrepen dat er twee problemen zijn: 1. de om
vang van het geheel en 2. de uitvoering daarvan. Wat
de omvang betreft, houden de overgangsbepalingen
waarschijnlijk in dat er niet meer kan gebeuren dan de
30 m2. Daar staat echter tegenover dat de gedachte
uitvoering, zeker naar de geest van het bestemmings
plan, goed aansluit bij de woning. Derhalve zou er
geen enkele reden zijn om niet te doen hetgeen kenne
lijk aanvankelijk aan de orde is geweest: het bij stuk
jes en beetjes en met ander materiaal vervangen van
de betrokken opstallen. Op grond daarvan pleiten wij
er voor de heer Van Rouwendaal wel toestemming te
geven om de aanbouw in steen op te trekken. Ik heb
niet precies opgemeten hoe groot de door hem ge
vraagde aanbouw is. Misschien is hij best bereid daar
iets van af te doen.
Resumerend: ondanks het feit dat dit kennelijk met
de overgangsbepalingen in strijd is, steunen wij wel
het voorstel van de commissie voor de beroepschrif
ten. Wij vinden nl. dat er een precedent geschapen
moet worden, op grond waarvan voortaan beter met
de overgangsbepalingen kan worden omgesprongen.
De VOORZITTER: Voor alle duidelijkheid: u wilt