Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Ik ben bijzonder teleurgesteld over deze gang van
zaken. Het gestelde in de motie - het voorleggen van
het ontwerp-bestemmingsplan Centrum aan de
nieuwe commissie voor ruimtelijke ordening - had geen
zin, wanneer dat alleen maar tot bedoeling had het
prakje op het bord van die nieuw samengestelde com
missie te schuiven. Wij hebben destijds duidelijk be
grepen dat het college de door ons genoemde punten
in de nieuwe discussie zou betrekken, zodat het uit
stel ook zinvol zou zijn. Op die wijze zouden wij
verder kunnen komen met onze gedachtenontwikke-
ling. In de commissie voor ruimtelijke ordening zou
den wij op die manier een duidelijker overzicht kun
nen verkrijgen. Het college is kennelijk een andere
opvatting toegedaan.
Ik meen dat uit de opmerkingen van de heer Goote
precies dezelfde teleurstelling doorklinkt als in onze
opmerkingen. Het heeft echter geen zin om hierover
na te kaarten.
De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Over het
antwoord op mijn vraag waarom de andere adviezen
terzijde zijn gelegd ben ik op zijn zachtst gezegd zeer
teleurgesteld. Dat antwoord is volstrekt onbevredigend.
Ik heb erop gewezen dat er eerst sprake was van een
meerderheidsstandpunt van het college, terwijl er
twee maanden later sprake is van een unaniem stand
punt van het college. Ook op die opmerking is niet in
gegaan. Wat ligt er ten grondslag aan deze standpunt
wijziging?
Evenmin is ingegaan op mijn vraag wat het college met
die ruim 5000 bezwaarschriften denkt te doen.
De heer BEIJEN: Mevrouw de voorzitter! Het verheugt
mij dat de vergelijking van de ontwikkeling van Soest
met het gebeuren in het verhaal „De Romeinse lusthof'
van Asterix en Obelix, zoals dat indertijd is aangebo
den door de heer Visser, nu toch wel voor de volle
honderd procent in Soest kan worden gemaakt.
Ik steun het voorstel van de heer Visser om na afloop
van de beslissing van de raad gelegenheid te geven tot
het uitwisselen van felicitaties.
De VOORZITTER: Ik meen dat ik daartoe niet de ge
legenheid moet geven; zo'n ludiek gezelschap zijn wij
nu ook weer niet. Wij moeten hier natuurlijk ook geen
onzin gaan uithalen met ons allen. Te zamen vormen
wij een serieuze raad en ik hoop dat wij dat kunnen
blijven.
Wethouder MENNE: Mevrouw de voorzitter! Die be
zwaarschriften gaan, zoals gebruikelijk, de normale
gang. Het college werkt die bezwaarschriften gewoon
af; de indieners krijgen antwoord.
De andere punten heeft de heer Goote niet in vragen
de vorm gesteld; wil hij alsnog ingaan op de argumen
ten van die twee andere groepen in de commissie voor
ruimtelijke ordening?
De heer GOOTE: Ik heb in eerste instantie om uitleg
gevraagd en het is aan u om te bepalen in hoeverre u
daarop al dan niet wilt ingaan. Ik heb gevraagd waarom
het standpunt van het college eerst slechts een meer
derheidsstandpunt was en nu een unaniem standpunt.
Hoe is dat zo gekomen? Die vraag stel ik aan de verant
woordelijke wethouder.
Wethouder MENNE: Op die vraag wil ik graag bij de be
handeling van het volgende agendapunt terugkomen.
De VOORZITTER: Ik geloof dat er toch sprake is
van een misverstand. Op 17 augustus jl. heeft de raad
een motie aangenomen en die motie luidde: eerst de
commissie voor ruimtelijke ordening raadplegen en dan
terug in de raad. Raadpleging van de commissie voor
ruimtelijke ordening heeft tweemaal plaats gevonden.
Tijdens de eerste commissievergadering hebben de
nieuwe leden geweigerd inhoudelijk op de zaak in te
gaan; zij hebben alleen over de procedure willen pra
ten. Van de gang van zaken in de commissie voor
ruimtelijke ordening is verslag gedaan in het college. In
dat verslag stond „een drietal leden wil dit" „een twee
tal leden wil zo" en „de overige leden willen nog iets
anders". Over die adviezen heeft een korte discussie
in het college plaats gevonden. Als gevolg daarvan heeft
het lid van het college dat voorshands had gezegd nog
even over de zaak te willen nadenken, gezegd dat hij
naar aanleiding van de procedurele discussie in de
commissie voor ruimtelijke ordening tot de conclusie
was gekomen, dat het voorstel dat het college in augus
tus jl. heeft gedaan toch een goed voorstel was.
De argumenten voor de drie verschillende meningen
zijn in het onderhavige voorstel verwoord en dan is het
de taak van de raad om, wanneer hij die argumenten
in de discussie wil betrekken, over die argumenten te
spreken. Daartoe had de raad vanavond de kans. De
raad had kunnen zeggen dat hij het eens was met het
advies van „een tweetal leden" of met het advies van
„de twee overige leden". Dat is echter niet gebeurd,
want bijna alle sprekers hebben - zij het misschien te
genstribbelend - gezegd in te stemmen met het voor
stel van het college. Ik heb op 17 augustus jl. gezegd,
dat ook sommige leden van het college ernstige moei
te met het niet vaststellen van het Centrumplan had
den. Verschillende fracties hebben nog ernstige moei
te met dat collegevoorstel, maar zij steunen het wel.
Wanneer men het tweede of derde advies had willen
volgen, had men vanavond de gelegenheid om dat on
der woorden te brengen.
De raad moet het college natuurlijk niet zoveel huis
werk opgeven dat het altijd moet aangeven waarom
het alle in een commissie voorgestelde alternatieven
afwijst en waarom het het standpunt van de meeste
leden volgt. Vanavond had de raad de gelegenheid om
te zeggen wat hij wilde. Ik wil even benadrukken, dat
er sprake is van een beleid van de raad.
Het college doet een bepaald voorstel. Dat voorstel is
in de commissie besproken en tijdens dat commissie-
beraad komen drie verschillende meningen naar vo
ren. Die drie meningen staan duidelijk verwoord in
het voorstel. Dan is het de taak van de raad om daar
over verder te discussiëren en om te zeggen „wij wil
len dit" of „wij willen dat".
Ik wil er ook nog op wijzen dat vier leden van het
college ook nog raadslid zijn; wij spelen hier geen re
gering en geen parlement; wij zijn hier samen om in
goed overleg tot bepaalde conclusies te komen.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik moet
constateren dat ik geen antwoord heb gekregen van
mevrouw Korthuis. Er staat vandaag in Vrij Nederland
een interview van Bibeb met Doris Lessing (een Engel
se feministe)
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Ik
meende dat ook de heer Visser met een schone lei wil
de beginnen!
De heer VISSER: Juist; ik wil inderdaad met een scho
ne lei beginnen.
De VOORZITTER: Ik verzoek de heer Visser om bij
het onderwerp te blijven en niet af te dwalen.