al onze besprekingen deze dagen vooral van bewust zijn dat welzijn niet in de eerste plaats hand in hand gaat met de mate waarin onze Sinterklaaslijstjes worden ingewilligd, maar allereerst een mentaliteit vereist, een mentaliteit van vertrouwen en niet van wantrouwen. Kortom: Een goede communicatie en relatie in al onze geledingen, tussen raad en college en tussen burgers on derling en met het bestuur. Alles wat onze fractie te berde zal brengen, zal vanuit deze optiek geschieden. Daarom heb ik er ook meer aan dacht aan gegeven, alvorens tot concrete punten te ko men. Ik wil vervolgens eerst enkele woorden wijden aan de wijze van voorbereiding van deze begrotingsbehande ling. De commissiebehandeling heeft onze fractie nog niet als ideaal ervaren. Wij hebben echter reeds afge sproken, de werkwijze in januari in de commissie alge mene bestuurszaken te evalueren, zodat ik hierop nu geen voorschot zal nemen. Wel zou ik een enkele op merking over de begrotingsbehandeling als zodanig wil len maken. Meestal worden bij de behandeling van de begroting heel wat nuttige zaken besproken. Verantwoording wordt gevraagd en afgelegd, wensen en zo mogelijk vi sies worden ter tafel gebracht. Echter, van een werke lijke bijstelling van het beleid in dit stadium Neen, daar is toch eigenlijk geen ruimte voor en dat is jam mer. Wij moeten voorkomen dat raadsleden door de bomen het bos niet meer zien en hun toevlucht nemen tot, als ik het wat onparlementair mag zeggen, het knutselen in de marge. Het gaat er tenslotte om dat wij de hoofdlijnen van het beleid bepalen. Daarom wil len wij voorstellen dat wij telkenjare in het voorjaar een beleidsnota en een prioriteitenlijst ter bespreking van het college ontvangen, opdat het college met de resultaten van de bespreking daarvan bij de opstelling van de begroting rekening kan houden. In dit verband mag ik u sterk aanbevelen het blad van de VNG van 24 november jl. waarin deze zaken nog extra worden behandeld. U zult begrijpen dat wij dan ook mede in dit licht met extra belangstelling het meerjarenplan, dat het college helaas nog niet rond kreeg, tegemoet zien. Dit brengt mij vanzelf tot de kern van mijn beschou wingen, nl. de financiële aspecten. De aanbiedings brief van de voorliggende begroting beperkt zich tot deze aspecten. Zoals wij ook al in de commissieverga deringen hebben doen blijken, betreuren wij dat wel. Wanneer wij nl. naar verwachting woensdag de begro ting vaststellen, stellen wij daarmee toch het beleid voor 1979 vast en dan hadden wij daarop ook wel wat meer toelichting in de nota van aanbieding mogen verwachten, bijvoorbeeld ten aanzien van de perso neelsbezetting, het woonwagenkamp, de huisvuilver werking en andere zaken. Voor ons ligt nu het voorstel voor investeringen in het komende jaar, vooruitlopend op de investeringsnota. Hierin staan zaken die om nadere bezinning vragen. Wij noemen daarvan de routes voor het langzame ver keer, de bouw van de aula op de algemene begraaf plaats, de uitbreiding van de algemene begraafplaats en de reconstructie van het Dorpsplein te Soesterberg, waarbij wij menen te weten dat de omwonenden die reconstructie op dit ogenblik niet eens zo begeren. Bovendien zouden wij van de investeringslijst in bijla ge B - de lange termijnlijst dus - nog wel twee zaken naar voren willen schuiven, nl. inzake de verlenging van de Koningsweg, Daarover kom ik straks nog te spreken. Wat de fietspaden betreft, zowel voorkomend op de investeringslijst voor 1979 als op de lijst voor de lange termijn, zijn wij van mening dat deze geheel uit de daarvoor bestemde rijksregeling moeten worden gefi nancierd. Minister Tuijnman zei eind oktober in de Tweede Kamer, als wij de landelijke pers mogen gelo ven, dat er op zijn ministerie van verkeer en waterstaat vele tientallen miljoenen guldens klaar liggen voor de aanleg van fietspaden, maar dat de gemeenten en de provincies er weinig gebruik van maken. Wij verzoeken het college, dit na te gaan en om subsidie voor onze plannen te vragen. Het totaal van de vier door ons genoemde punten van de lijst voor het komende jaar beloopt een bedrag aan lasten van f. 118.500,-. Verder is uit de behandeling in de commissie perso neelszaken gebleken dat er voor 1979 een uitbreiding met drie personen is geraamd. Weliswaar zegt het col lege in het antwoord aan de commissie financiën dat uitbreidingen in het algemeen voor een gedeelte van het jaar geraamd worden, maar of dat hier nu is ge schied, komt niet duidelijk uit de verf. Wij menen te moeten becijferen dat de drie uitbreidingen volledig zijn geraamd. Bij de post jaarwedden ambtenaren komt het college op een stijging van 6,6%. De richtlijnen van de minis ter gaan echter uit van 3%% als gevolg van algemene salarismaatregelen en een prijsstijging van 2%. Geen rekening is gehouden met de in Bestek '81 overwogen maatregelen ten aanzien van ambtenarensalarissen. Bij de begroting 1979 dient er dan ook van uit te worden gegaan dat een stijging van 3%% wel het uiterste is. Bo vendien dient overwogen te worden dat de salaris maatregelen in het kader van het trendbeleid door een nadere vaststelling in het uitkeringspercentage worden gecompenseerd. Gezien het verleden waarbij steeds sprake was van een overcompensatie welke groter was dan het thans geraamde, is dit percentage van 31/2 naar onze mening een meer reële benadering. Uitgaande van ongeveer f. 35.000,- per uitbreiding, exclusief sociale lasten, komen wij dan tot een nog mogelijke ruimte van ongeveer f. 50.000,-. Als wij dit optellen bij het eerder al door mij becijferde bedrag, zitten wij al op een bedrag van f. 165.500,—. Daarnaast vinden wij het uiteraard onnodig - het zou ook een slecht voorbeeld zijn - om de vergoedingen voor raadsleden te verhogen. Wij stellen voor om dit niet te doen, hetgeen opnieuw een besparing van f. 12.000,- af. 14.000,- oplevert. Alles bijeen geno men is er dan een ruimte gecreëerd van f. 178.000,-. Gezien het feit dat omtrent de opbrengst van de on- roerend-goedbelasting bij invoering nog geen exact beeld bestaat, is het heel wel mogelijk dat ook hier nog een kleine reserve zit. Overigens bestaat er rond de tarieven van de onroerend-goedbelasting veel on rust. Uit publicaties blijkt nl. dat vele gemeenten hun begroting min of meer sluitend trachten te maken door middel van deze belasting. Bij de behandeling van de begroting had hieromtrent ronduit duidelijkheid moeten bestaan. Al met ai is de begroting zoals die voor ons ligt, nogal ruim opgezet. Op zichzelf getuigt dat van goed bestuur. Uit het door ons betoogde moet u dan ook niet de conclusie trekken dat wij tegen een belastingverhoging zouden zijn. Wel menen wij - en ik meen bespeurd te hebben dat bij het CDA dergelijke gedachten leven - dat over het percentage nog verschillend kan worden gedacht. In het verleden heeft onze fractie steeds, zij 68

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1978 | | pagina 275