dus van ons verwachten dat wij in het voorjaar door
middel van het beleidsplan enige aanzetten zullen ge
ven, maar dat er ook nog witte vlekken zullen blijven.
Enkele jaren geleden dachten wij op de goede weg te
zijn met het vaststellen van het ontwikkelingsplan,
met daarbij een financiële paragraaf waarin werd bere
kend dat wij een aantal wensen die betrekking hadden
op de infrastructuur van de gemeente, tot het jaar
1980 zouden kunnen financieren. Dit was een eerste
aanzet om te zien wat wij in de toekomst zouden kun
nen doen. U zult het echter erover eens zijn dat dit
ontwikkelingsplan, door de raad aanvaard, zij het met
enige voorbehouden, door externe factoren voor een
groot deel zijn waarde heeft verloren. Enige centrale
zaken uit het ontwikkelingsplan zullen wij immers
niet kunnen realiseren en ten aanzien van met name
de winkelstructuur en het verkeersbeleid blijven wij
dus voorlopig met witte vlekken zitten, hetgeen ook
in het voorjaar nog het geval zal zijn.
Men mag dus van ons in het voorjaar een beleidsplan
verwachten als eerste aanzet met een visie van het col
lege op de vraag wat de investeringen uit het beleids
plan zullen kosten en een prioriteitenlijst waaruit de
raad dan zal kunnen kiezen. Dat zullen echter niet de
prioriteiten voor de eeuwigheid kunnen zijn, want ik
garandeer u dat er na enige tijd toch weer andere prio
riteiten tussendoor zullen komen, zodat een en ander
steeds zal moeten worden bijgesteld. In ieder geval
zijn wij bij dit alles gesterkt door de Zwolse nota hier
over. Ik wijs er nog op dat in deze nota door het Zwol
se college ook wordt gezegd:
„Als er één gevaar is dat ons bedreigt, is het de over
schatting van de betekenis van een beleidsplan. Men
veronderstelt wel dat een beleidsplan op slag kan wor
den ingevoerd en dat dan alles klaar en helder en in
onderling verband komt te staan wat tevoren vrij on
doorzichtig en onsamenhangend leek te zijn. Niets is
minder waar. Beleidsplanning is een proces waardoor
geleidelijk aan en ten koste van veel moeite naar het
doel, goede beleidsplanning, wordt toegewerkt. Spec
taculaire resultaten mag men niet verwachten. Het is
voortzwoegen op een lange weg. Als men af en toe
omkijkt, dan merkt men in het beste geval dat men
toch al een aardig eind gevorderd is."
Misschien zult u deze woorden ook nog eens terugvin
den in een notitie onzerzijds. U weet dan nu al dat wij
ze niet zelf verzonnen hebben!
In dit kader kom ik ook tot de meerjarenplanning, de
meeijarenopzet van de begroting, in welk verband
door mevrouw Greefhorst ook is gesproken over de
budgetmethode. Daarbij is de term „dor hout" enkele
keren gevallen, naast de term „de stofkam er doorheen
halen". Ik heb hieruit opgemaakt dat wij allemaal de
zelfde lectuur doornemen. Immers, in het nummer van
Economisch-Statistische Berichten van 4 oktober 1978
heeft een bijzonder lezenswaardig artikel gestaan van de
oud-directeur van het instituut voor onderzoek van
overheidsuitgaven, de heer Van der Ende, getiteld „Op
tornen tegen verstarring". De heer De Loof heeft dit
artikel dat vooral was gericht op de uitgaven van de
rijksoverheid, „vertaald" in het blad Financieel over-
heidsbeheer van november 1978, ook naar de gemeen
ten toe. Daarbij is gesteld dat een belangrijke methode
voor het vinden van ruimte in het budget is een perio
dieke heroriëntering op het bestaande uitgavenpakket.
Dat is dus het „dorre hout" of „het gebruiken van de
stofkam". Ik meen dat dit een bijzonder nuttige zaak
is.
Men moet echter niet denken dat het college helemaal
geen verstand van stofkammen heeft. Voordat de be
groting aan u is overgelegd, heeft het college nl. op een
aantal punten - en ik zal niet aangeven welke, want dat
lokt maar weer nieuwe vragen uit - al de stofkam ge
hanteerd en de oorspronkelijk geraamde bedragen ver
laagd, in de overtuiging dat daarmee het werk zelf of
de serviceverlening niet in gevaar zou komen. Wij
hebben daarbij nog wel voornamelijk met een „vinger-
toppengevoel" moeten werken, maar een grondige
doorlichting van de begroting met behulp van de „stof
kam" is zeker nodig, vooral in de komende jaren waar
in wij op financieel gebied met iets minder toe zullen
moeten dan in voorgaande jaren. Op de oorzaken daar
van zal ik maar niet ingaan, want ik begrijp dat deze
door de verschillende fractievoorzitters ook verschil
lend worden benaderd. Dit klemt te meer voor een
gemeente als Soest die niet meer groeit in inwonertal
- wij hebben in 1978 zelfs inwoners verloren - en dat
ook in de komende jaren niet meer zal doen, gezien de
plaats die Soest toebedeeld heeft gekregen in het to
taal van de planologie in deze omgeving. Het accres
van de uitkeringen uit het Gemeentefonds is terugge
bracht tot 2,35% als algemene regel, terwijl wij aan de
hand van de brief van het ministerie van binnenlandse
zaken die ook bij de stukken heeft gelegen, nu al kun
nen uitrekenen op welke verhoging de gemeente Soest
het komende jaar zal mogen rekenen. Dat zal dan wei
nig meer zijn dan 1%. Wij moeten ons derhalve instel
len op een toekomst waarin de middelen krap zullen
zijn. Aangezien wij ook nog steeds zitten met onvol
doende infrastructurele voorzieningen, is het juist
voor onze gemeente bijzonder belangrijk om de stof
kam te hanteren en het dorre hout te kappen, tenein
de op die manier nog enige ruimte te scheppen voor
investeringen die wij allemaal graag willen en ten aan
zien waarvan wij allemaal samen, in goed overleg en
in goede harmonie, de prioriteiten zullen moeten be
palen.
Het college stelt daarbij bijzonder veel prijs op een
goede samenwerking met de raad en wij hopen ook
dat wij in de komende jaren, zonder elkaar daarbij le
lijk aan te kijken, met de schaarse middelen tot een
goede prioriteitenbepaling kunnen komen.
In dit verband is ook gesproken over kosten- en kre
dietbewaking. Daarbij gaat het ook om een zaak
waar men naar toe moet groeien. Wij menen dat wij
door het ter beschikking krijgen van moderne appa
ratuur op dit punt - maar dan wél apparatuur die wij
zélf in handen hebben, niet de apparatuur van bij
voorbeeld het IAM - meer mogelijkheden hebben om
tot kosten- en kredietbewaking te komen. Bij de
dienst gemeentewerken beschikte men al langer over
een dergelijke apparatuur en wij hebben de indruk dat
men daar nu langzamerhand tot een goede kosten- en
kredietbewaking bij de verschillende afdelingen kan
komen. Wij zullen dat ook op de gemeentesecretarie
en bij de andere diensten moeten bereiken.
Er is voor gepleit dat voortaan in het voorjaar de hoofd
lijnen van het te voeren beleid worden vastgesteld die
vervolgens kunnen worden verwerkt in de begroting.
Het college is het geheel eens met dit pleidooi en wij
willen daar graag naar streven. In dit verband wil de
heer Jonker ons echter direct nóg meer werk opdra
gen, nl. het opstellen van een nota in het najaar waar
in de raad een overzicht krijgt van de besteding van
het budget van dat jaar, terwijl de raad aan zich afte
kenende overschotten dan alsnog een zinvolle bestem-
78