Daarnaast merk ik op dat er uitgebreid maar dat is
wel al enkele jaren geleden - met de desbetreffende ge
deputeerde en zijn medewerkers is gesproken, toen wij
begonnen met het ontwikkelingsplan. Daarbij is ook
de vraag naar voren gekomen of wij zouden moeten
overgaan tot het opstellen van een structuurplan ex
artikel 8. De gedeputeerde heeft toen zelf gesteld dat
hij dit nooit zou doen voor een gemeente als Soest,
omdat er in Soest al zoveel vast ligt Wij zijn dus inder
tijd gaan varen op adviezen die wij uit het Utrechtse
hebben gekregen en ik meen nog steeds dat die advie
zen niet gek zijn geweest en dat wij zeker met het
ontwikkelingsplan uit de voeten kunnen.
Ik vind het jammer dat de heer De Wilde heeft gesteld
dat er nu van zo'n futloze toestand sprake is ten aan
zien van het ontwikkelingsplan. Wij moeten nl. beden
ken dat wij thans middenin het Centrumplan en de
Centrumweg zitten; aan de bestemmingsplannen daar
voor zijn wij druk bezig. Er is dan ook mijns inziens
geen reden om hetgeen thans aan plannen wordt op
gesteld nu al in het ontwikkelingsplan te verwoorden.
Dat kan beter gebeuren als wij wat ver dei zijn gevor
derd op de weg van deze bestemmingsplannen In
ieder geval is dit mijns inziens geen reden om nu het
ontwikkelingsplan te herzien, omdat noch de grond
slag voor de besluitvorming, noch het uitgangspunt
voor de doelstellingen is veranderd. Pas als een en an
der is uitgewerkt in de beide bestemmingsplannen,
dient het ontwikkelingsplan natuurlijk te worden
aangepast.
De heren Verheus en Van Aalst hebben gezegd zich
niet te kunnen vinden in het gestelde in punt 3 van
de voordracht inzake de afslag van rijksweg 28 bij de
Richelleweg. Nu herinner ik mij nog zeer goed dat de
wethouder voor verkeerszaken bij de behandeling van
het ontwikkelingsplan in juni jl. namens het college
heeft gezegd, dat het college achter deze afslag van
rijksweg 28 bij de Richelleweg staat. Daarbij is ook
gezegd dat het college het nuttig zou vinden als door
rijkswaterstaat nog eens de voor- en nadelen uiteen
zouden worden gezet en dat zal nu volgende week ge
beuren, zoals ook in het stuk is vermeld Ik meen ook
dat de meerderheid van de raad in juni jl. zich achter
het standpunt van het college heeft geschaard. Het is
natuurlijk het goede recht van de heren Verheus en
Van Aalst om hierover anders te denken, maar het is
in ieder geval duidelijk dat het college een bepaald an
der standpunt in deze kwestie heeft. Ik neem ook aan
dat de raad zich hier niet vanavond tegen zal uitspre
ken, gezien het standpunt van de meerderheid van de
raad in juni jl. Wel kan er natuurlijk aanleiding zijn,
als deze kwestie nog eens goed is doorgesproken in
Soesterberg, voor de raad om te stellen dat een en an
der op dit punt in het ontwikkelingsplan dient te wor
den aangepast.
De heer Visser heeft een aantal punten genoemd uit
de ingekomen reacties waarvan hij heeft gesteld dat
het college daaraan helemaal geen aandacht heeft be
steed. In de eerste plaats betreft dit bezwaren tegen
de gevolgde procedure. Ik wijs erop dat hetgeen de
heer Houtman heeft verwoord in zijn reactie naar aan
leiding van het ter inzage liggen van het ontwikke
lingsplan, niet afwijkt van hetgeen al voor de aanvaar
ding van het ontwikkelingsplan door de raad ten aan
zien van de procedure is opgemerkt. Dit kan dus geen
aanleiding zijn om het ontwikkeÜngsplan te wijzigen;
alle argumenten die de heer Houtman noemt, zijn nl.
al van te voren uitvoerig aan de orde geweest, ook in
de gemeenteraad, maar ze zijn door de gemeenteraad
niet onderschreven.
Hetzelfde geldt voor nog een aantal punten die in de
18 ingekomen reacties worden genoemd, Ik ben het
echter wel eens met de stelling dat dit nog nader aan
de briefschrijvers moet worden duidelijk gemaakt en
dat zal dan ook, zoals ik reeds heb toegezegd, gebeu
ren.
De heer Visser heeft ook een achtertuin aan de Birk-
straat genoemd. Ik kan hierop nu moeilijk reageren,
want ik weet niet precies om welke achtertuin het hier
gaat. Echter, wel is duidelijk dat deze zaak pas nader
aan de orde komt als het gaat om de wijziging van
het aldaar bestaande bestemmingsplan. In ieder geval
is dit geen zaak die de grondslag van de besluitvor
ming ten aanzien van het ontwikkelingsplan aantast.
Datzelfde geldt voor meer voorbeelden die de heer
Visser heeft genoemd. De grondslagen van het ont
wikkelingsplan, aanvaard door de raad op 2 en 3 juni
jl., met de toen gemaakte voorbehouden, gelden nog
altijd.
Er is ook op gewezen dat inmiddels het streekplan
Utrecht-Oost door de staten is vastgesteld. Als ik het
goed heb begrepen is in dat streekplan geen enkele
zaak die wij in het ontwikkelingsplan aan de orde
hebben gesteld, ondergraven.
De heer VAN POPPELEN: Bij dat nieuwe streekplan
is wel het agrarisch gebied gewijzigd.
De VOORZITTER: Inderdaad en dat geldt voor nog
enkele zaken, Dit houdt dus in dat wij te zijner tijd
als wij toe zijn aan het opstellen van bestemmingsplan
nen, met de bepalingen in het streekplan Utrecht-
Oost rekening zullen moeten houden, althans als het
goed is. In ieder geval is hierdoor niet de waarde van
het ontwikkelingsplan aangetast, gezien de status van
het ontwikkelingsplan waarover ook in juni jl, uitge
breid is gesproken Het gaat niet om een de burger bin
dend plan, maar om de formulering van een aantal
uitgangspunten.
De heer VISSER: U zegt nu wel dat het plan de bur
ger niet bindt, maar u wappert er wél steeds mee, U
gaat dwars door de inspraak heen en zegt steeds:
Neen, daarover kan niet meer worden ingesproken,
want dat is al vastgelegd in het ontwikkelingsplan.
Dat is mijn grote bezwaar.
De VOORZITTER: Ik weet niet waarover wij dan
geen inspraak meer zouden toestaan, of dwars door
de inspraak heen zouden gaan
De heer VISSER: Ik kan wel een voorbeeld geven.
De VOORZITTER: Ja, dat zal ik graag eens horen.
De heer VISSER: De inspraakwerkgroep heeft bij
voorbeeld op een gegeven ogenblik gezegd dat men
graag een enquete wilde houden,
De VOORZITTER: Maar dat had niets met het ont
wikkelingsplan te maken
De heer VISSER: Alles heeft met het ontwikkelings
plan te maken, maar als u mij even laat uitspreken,
kom ik tot het gevraagde voorbeeld. Die enquete
zag niemand zitten, want er kwamen vragen in voor
als: Moet het centrum al dan niet gekoppeld wor
den? Iedereen was het erover eens dat dat niet meer
aan de bevolking gevraagd zou moeten worden, om
dat dit allemaal al was vastgelegd in de raamstructuur
en het ontwikkelingsplan. Wat heeft nu de commissie
voor ruimtelijke ordening uiteindelijk besloten uit
taktische overwegingen zoals in de krant stond? Welnu,