van overleg en inspraak, ook aan een inspraakplicht
van de overheid en een inspraakrecht van de burger.
Daarover is in het verleden nogal eens het een en an
der gepubliceerd. Ik denk ook dat als gevolg van de
ontwikkeling die op dat terrein heeft plaats gevon
den, wij bijvoorbeeld ook geweest zijn voor het zoge
naamde spreekrecht ten aanzien van de commissies.
Dat spreekrecht is natuurlijk zuiver een vorm die wij
hier zelf hebben aanvaard om de burgers gelegenheid
te geven om in de commissies hun zegje te doen en
om hen bij de desbetreffende terreinen te betrekken.
Met andere woorden: de vraag of het wenselijk is om
ook anderen dan raadsleden te betrekken bij gemeen
telijke zaken is voor ons geen punt.
Ik wil er bovendien op wijzen dat de wenselijkheid
om ook anderen dan raadsleden te betrekken bij ge
meentelijke zaken al in 1964 heeft geleid tot wijzi
ging van de gemeentewet inzake de commissies en
dat toen de mogelijkheid is geschapen om burgers bij
bepaalde gemeentelijke zaken te betrekken en hun
zelfs de behartiging van bepaalde gemeentelijke zaken
te geven, bijvoorbeeld in commissies ex artikel 61 in
de vorm van stichtingen en anderszins, waardoor bur
gers in de procedure van de beleidsvoorbereiding en
beleidsvorming worden betrokken.
Thans gaat het evenwel over adviescommissies en niet
over zogenaamde functionele commissies, dus niet
over commissies die bepaalde belangen behartigen,
maar commissies die zijn ingesteld in het kader van de
relatie tussen het college van burgemeester en wethou
ders en de raad, die geheel andere commissies dan
functionele commissies zijn. In het algemeen zal men
de adviescommissies die worden ingesteld voor het
goed functioneren van het college en de raad, om een
goede relatie te hebben tussen het college en de raad,
dan ook moeten bemannen met raadsleden. Dit lijkt
mij een volstr ekt duidelijke zaak. Juist dan krijg je
een goede voorbereiding van raadsstukken en de mo
gelijkheid dat raadsvergaderingen op een tijdig mo
ment worden beëindigd en geen herhaling wor den van
commissievergaderingen. Bij een goede voorbereiding
denk ik niet alleen aan goed in de zin van tijdig, maar
ook aan goed in de zin van volledig. U weet dat ik mij
op dit punt wel eens heb beklaagd. Daarbij heb ik ge
zegd dat een goed functioneren van het college en de
raad moet inhouden dat de zaken tijdig en volledig in
de raadscommissies van advies en bijstand worden ge
bracht.
Dat er daarnaast wel eens burgers worden betrokken in
een adviescommissie heeft dan alleen belang als het
gaat over zaken die een specifieke deskundigheid ver
eisen die wij niet in huis hebben bij bijvoorbeeld onze
ambtenaren. Ik denk dat het anders onze ambtenaren
zijn die deskundige adviezen geven, welke dan via het
college in een commissie worden gebracht. Maar met
betrekking tot een adviescommissie als hier bedoeld
kun je besluiten tot het erbij betrekken van enige bur
gers als dat nodig blijkt. Ik denk dat dat ook de reden
is waarom wij indertijd hebben opgenomen, dat onder
zocht dient te worden in welke commissies naast de
bos- en culturele commissie burgers zouden moeten
worden opgenomen. Waar hier in het algemeen bij ad
viescommissies de relatie tussen de raad en het college
aan de orde is, staan wij op het standpunt dat hierbij
in het algemeen, uitzonderingen daargelaten, geen bur
gers behoeven te worden betrokken. Daarbij staan wij
op het standpunt dat het zeer nuttig is om burgers te
betrekken in functionele commissies en op andere wij
ze, zoals via spreekrecht, inspraakrecht en overlegpro
cedures.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Mijnheer
de voorzitter! Ook ik voel mij aangesproken door de
woorden van de heer Visser. Er staat duidelijk, ook in
perscommuniqués die al in juni 1978 zijn verschenen,
dat het punt in kwestie zou worden onderzocht. Naar
onze mening is het voldoende onderzocht. Ik denk
dat de heer Visser langzamerhand moet leren zich bij
democratisch genomen besluiten neer te leggen,
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Mijnheer de voorzitter! Ik denk dat de wijze
waarop het voorstel van de raad van 5 september 1978
door het college is uitgevoerd, door de r aadsleden
zelf voldoende bediscussieerd en geanalyseerd is. Op
5 september 1978 lag er een voorstel in de raad dat
door de meerderheid van de raad andets werd gezien.
Dat is nu door het college uitgewerkt. De meerderheid
van de raad heeft op 5 september 1978 uitgesproken,
dat zij vond dat de commissie culturele zaken diende
te blijven bestaan zoals ze bestond en dat deze com
missie kon worden uitgebreid met een aantal raadsle
den naar gelang van het aantal fracties binnen de raad.
Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Kor thuis nu heeft
opgemerkt, dat wij weer tegen het zere been trappen
en dat het woord „tenminste" uit het voorstel zou
moeten worden geschrapt. Naar aanleiding hiervan wijs
ik erop, dat wij het woord „tenminste" in het voorstel
alleen uit praktische overwegingen hebben opgenomen
met het oog op wat er misschien in de naaste toekomst
zou kunnen gebeuren wat een eventuele vergroting van
het aantal raadsfracties betreft. Maar als de meerder
heid van de raad vindt dat nu het woord „tenminste"
moet vervallen en dat wij dan te zijner tijd de verorde
ning zo nodig wel kunnen wijzigen, denk ik dat het col
lege daarmede geen enkele moeite heeft.
Door mevrouw Allard is gevtaagd wat nu het verschil
is tussen de commissie culturele zaken en de commis
sie ex artikel 61 der gemeentewet, Ik denk dat er een
grote spraakverwarring is over commissies ex artikel
61, want die kennen we in soorten en maten en bij het
voorstel zoals het nu aan de orde is, is ook de com
missie culturele zaken een commissie ex artikel 61.
Het is alleen zo, dat een commissie ex artikel 61 in de
eerste plaats een adviserend college is, in tegenstelling
met de andere raadscommissies die wij hebben en die
commissies van advies en bijstand zijn. De commissie
culturele zaken onderscheidt zich van andere commis
sies door het feit dat daarin niet altijd direct gespro
ken wordt over concrete raadsvoorstellen. Deze com
missie heeft zich de laatste jaren ontplooid tot een
commissie die beheert en adviseert ten aanzien van de
pot kunstwerken; daarvoor zijn er deskundigen in de
commissie aangetrokken, omdat de raad de terzake
vereiste deskundigheid niet heeft en ook het ambtelij
ke apparaat die deskundigheid niet heeft. Tegelijker
tijd is er in deze commissie een stuk initiatief ont
plooid dat bijvoorbeeld heeft geresulteerd in een
stuurgroep ter advisering met betrekking tot het tota
le welzijn en vervolgens in een advies tot de totale wel
zijnsplanning. Dat is een zaak die deze commissie heel
adequaat al vijfjaar geleden heeft gezien en die zij ook
steeds bij het college opnieuw op tafel heeft gelegd.
Deze commissie heeft in samenwerking met de Soes-
ter Gemeenschap gezegd, dat er te zijnet tijd eigenlijk
zal moeten worden gekomen tot een sociaal-culturele
raad. Het college vindt het op dit moment evenwel te
vroeg om je erover uit te spreken of je te zijnet tijd
bij de uitwerking van het welzijnsplan zult moeten ko
men tot een sociaal-culturele raad dan wel tot een an
der adviescollege voor het bijstellen van prioriteiten.