datje op een goed moment eens even de koppen bij elkaar zou steken als je je afvraagt wat er zou gebeu ren, maar in het algemeen vind ik dat de burgemeester het in zijn eentje (het is tenslotte een eenzaam be roep) zal moeten klaren. In mijn persoonlijke mening dat het opsporen van strafbare feiten door de politie uitermate moeilijk zou zijn geweest en dat de politie juist gehandeld heeft, word ik nog gesterkt door hetgeen mevrouw Greef- horst heeft gezegd toen zij herinnerde aan de uitspra ken van prof. Diepenhorst in het Algemeen Dagblad, waarbij ook hij gezegd heeft, dat het constateren van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht een van de moeilijkste zaken is waarvoor de rechter is gesteld. Ik ben het helemaal eens met de opvatting dat de po litie op een ongelukkige wijze in de publiciteit is ge komen. Ik moet u zeggen dat ik enigszins verbaasd geweest ben over hetgeen de heer Visser hier vanavond heeft getracht aan uitleg te geven. Ik vind dat hij - en ik zeg dit rustig als voorzitter van uw raad - niet gehandeld heeft in overeenstemming met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijke leven ten aanzien van een an dere persoon c.q. andere instantie, met name de ko ninklijke marechaussee, in acht genomen moet wor den. De toch vrij warrige opmerkingen in het verhaal van de heer Visser ten aanzien van optreden van de marechaussee met betrekking tot de op 20 oktober gehouden demonstratie, die is gehouden op een plaats waar de marechaussee niets, maar dan ook niets te maken heeft, namelijk op grondgebied dat eigendom van de gemeente Soest is, begrijp ik niet. Van een oordeel over de opmerkingen die de heer Visser heeft gemaakt over de voorzitter van uw raad, wil ik mij graag onthouden, maar ik wil wel stellen, dat ik de opmerkingen die over de marechaus see gemaakt zijn, hier te enen male ontoelaatbaar vind. Ik ga op de meeste opmerkingen van de heer Visser niet in, want het is mij toch wel duidelijk geworden, dat voor de heer Visser openbare orde en opsporing van strafbare feiten zaken zijn die heel moeilijk uit elkaar te halen zijn. Ik zou de heer Visser bijna wil len aansporen om nog eens de eerste artikelen van het Wetboek van Strafvordering te lezen en om ook nog eens even te lezen in de Politiewet. Als de heer Visser zou kijken naar de totstandkoming van de Politiewet, zou hij zien, dat wijlen de heer Oud nog een poging heeft gedaan om iets te komen in de richting die de heer Visser nu misschien welgevallig geweest zou zijn. In de Politiewet staat: De burgemeester is plaat selijk hoofd van politie. Als zodanig is hij belast met de handhaving van de openbare orde. De heer Oud heeft getracht door een amendement erin te krijgen: en bevordert hij een doelmatig opspo ringsbeleid. Dat amendement is door de toenmalige minister van justitie, de heer Samkalden, ontraden en niet aangenomen. Ik geloof dat het goed is dat het niet is aangenomen, want wij kennen in Nederland nu eenmaal de scheiding van de drie machten, te weten de wetgevende macht (dat is in de gemeente de gemeenteraad), de uitvoerende macht (dat is in de gemeente het college van burgemeester en wethouders en ten aanzien van de openbare orde is dat de voor zitter van de raad) en de rechterlijke macht, die hier volkomen onafhankelijk moet optreden en waaraan de uitvoerende macht, in casu degene die ten aanzien van de politie is belast met handhaving van de open bare orde, te enen male niet te pas komt. Het schijnt voor sommige mensen erg moeilijk te zijn, maar zo zit het toch echt. Ik meen dat het college geen moeite heeft met de motie van de V.V.D.-fractie. Wij hebben elke vorm van discriminatie van minderheidsgroepen al afgewe zen en ook wij rekenen het ons tot een plicht de opti male integratie van zowel Nederlandse als buitenland se minderheidsgroepen in de Soester samenleving te bevorderen. De motie van de fractie van Progressief Soest mondt uit in het verzoek aan het college van burgemeester en wethouders "in de toekomst nauwlettend toe te zien op genoemde overtredingen". Dat verzoek kan aan dit college niet worden gedaan. Ik meen al duidelijk te hebben uiteengezet, dat het nauwlettend toezien ze ker niet de taak is van burgemeester en wethouders, dat het ook niet de taak van de burgemeester is, maar de taak van de officier van justitie. Ik moet de raad de motie dus ten stelligste ontraden, omdat de conclusie waarin ze uitmondt, een conclusie is die niet genomen kan worden. Het doet mij leed dat wij over een zaak als de onder havige in de gemeenteraad hebben moeten discussië ren. Door alle dingen die erbij te pas gekomen zijn, een discussie over de openbare orde, over de bevoegd heidsafbakening tussen de burgemeester en de officier van justitie en wat er is gezegd op een antidemonstra tie, mogen wij ons niet laten afleiden van het principe dat hier aan de orde is, namelijk dat de rechten van de mens in het geding zijn en dat wij hopen, dat toch de betere krachten in de wereld uiteindelijk zullen win nen. Ik kan geen mededelingen doen over het tripartite overleg, omdat het morgenmiddag zal plaatsingen. Mevrouw GREEFHORST-VAN O VERDAM: Me vrouw de voorzitter! Wij ondersteunen de motie van de V.V.D. fractie. Onze fractie is helemaal akkoord met de antwoorden die u ons gegeven heeft en kan zich helemaal vinden in het beleid zoals het gevoerd is. Mevrouw Tomassen heeft het gehad over moreel en heeft gezegd, dat het niet netjes geweest zou zijn. Wij vinden het eigenlijk triest. Wij hebben geen enkele be hoefte aan uitvoerige discussie op dat punt. Het is voor ons onbegrijpelijk, dat de heer Visser niet door heeft, dat het niet die ene insinuatie alleen is. Er zijn meer insinuaties gepleegd. Mevrouw Tomassen heeft gezegd, dat wij als mensen onder elkaar met elkaar moeten omgaan en dat wij als raad één moeten zijn. Daarmede ben ik het helemaal eens, maar niet op deze wijze. Ik denk dat wij de discussie een beetje stijl moeten geven en haar niet moeten doen verzanden in verwijten over en weer. Ik heb de toespraak van de heer Visser uiterst goed gelezen en heb toen gewoon een aantal echt insinuerende opmerkingen, ook aan het adres van de koninklijke marechaussee, geconsta teerd. Wij blijven zulke opmerkingen afkeuren. Mevrouw TOMASSEN-HOLSHEIMER: Het ligt er maar aan met welke intentie u de speech van de heer Visser heeft gelezen. De heer ONDERDELINDENMevrouw de voorzitter Indien onze motie wordt aangenomen, zou ik het col lege willen verzoeken haar met het antwoord aan adressanten mee te sturen. 239

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1979 | | pagina 290