mei 1980
Ik moet hierbij echter constateren dat niet is ingegaan op het onder
scheid tussen de twee fasen dat ik heb gemaakt. De eerste fase is die
van de rentebijschrijving die ieder jaar de boekwaarde zo sterk doet
stijgen; de tweede fase betreft het feit dat er een verschil is tussen
de marktwaarde en de boekwaarde in negatieve zin.
Ik meen dat het voorstel van het college betrekking heeft op de tweede
fase, nl. op de afboeking van het verschil tussen de boekwaarde en de
marktwaarde. Ik blijf erbij dat mijn voorstel slechts betrekking
heeft op het ophogen van waarden die al te hoog zijn. Volgen wij het
voorstel van het college, dan zou er aan het euvel van de rentebij
schrijving misschien een einde komen, maar misschien ook niet. Dat
kunnen wij nu nog niet bepalen, want wij kennen het voorstel van het
college nog niet. Ik mag er echter vanuit gaan dat het voorstel van
het college, dat in oktober/november zal komen, dit euvel niet verder
zal bevorderen. Wat is er dan op tegen de boekwaarden in dit stadium
als het ware te "bevriezen"op hetzelfde peil te houden en vervol
gens de notitie van het college van oktober/november a.s. af te wach
ten, naar aanleiding waarvan wij kunnen spreken over het spoor dat wij
zullen moeten berijden.
Wij zullen met de rekening 1976 en de accountantsverklaring daarbij
iets moeten doen. Deze rekening zal ook nog bij gedeputeerde staten
ter definitieve vaststelling aan de orde komen. Met het beeld van het
spoor voor ogen zeg ik: Stop de trein! Welk spoor de trein vervolgens
zal moeten berijden zullen wij aan de hand van de notitie van het col
lege bepalen; daarover zullen wij het komende najaar een beslissing
nemen. Dan heeft alleen bevriezing van de boekwaarde plaats gevonden
en afboeking van een reserve tot een bedrag van f. 1,2 miljoen. Dan
handelen wij echter zuiver voor wat betreft feiten die wijzoals de
voorzitter heeft gezegd, reeds lang kenden of vermoedden, maar die nu
"hard" bij ons op tafel liggen in de vorm van de accountantsverkla
ring, gevoegd bij een gemeenterekening die door het college van gede
puteerde staten moet worden vastgesteld. Artikel 265 van de gemeente
wet vraagt niet voor niets om een deugdelijkheidsverklaring bij deze
rekening. Daarom handhaaf ik mijn voorstel om voor dit jaar de rente
bijschrijving te stoppen. Verder zie ik met belangstelling de notitie
van het college tegemoet. Graag bind ik het college aan de termijn van
oktober aanstaande. Dan kunnen wij in het najaar spreken over het
spoor dat wij in de nabije toekomst zullen gaan berijden om uit de im
passe te komen.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Mijnheer de voorzitter. Een gedeelte
van onze fractie zal na het betoog van de voorzitter en gelet op de
nadrukkelijke toezegging dat wij in oktober/november aanstaande meer
inzicht en duidelijkheid van het college krijgen met het voorstel van
het college meegaan.
Mevrouw ALLARD-KNOL: Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Van Gelder heeft
de vraag gesteld wat er moet gebeuren met de eventuele tekorten van
toekomstige bestemmingsplannen voor het geval wij de rentebijschrijving
nu ten laste van de reserves van de algemene dienst zouden brengen. Ik
denk dat de tekorten op bestemmingsplannen nu juist uit de reserves van
het grondbedrijf zullen worden gedekt.
De VOORZITTER: In het door uw fractie voorgestelde beleid zullen die
reserves er niet meer zijn. Dat geld zult u moeten vinden. Na zes jaar
zijn de reserves van de algemene dienst immers op.