december 1980
Bij de planning die de commissie welzijnsplanning ons heeft doen toe
komen, gaat het om een vierjarenplan, waarin 41 punten staan ver
meld. Daarbij merken wij enigszins tot onze verbazing, dat in het
eerste jaar maar liefst 29 punten zoudén moeten worden uitgevoerd of
aangevat, zodat er voor de resterende drie jaar maar twaalf punten
overblijven. Dat maakt op ons - op z'n zachtst gezegd - een wat on
evenwichtige indruk. Ik denk dat de commissie dat eigenlijk ook zelf
wel had kunnen aanvoelen.
Een ander belangrijk punt is de discussie over de middelen. Ik denk
dat ook de commissie welzijnsplanning weet, dat mogelijkheden tot
uitbreiding van de financiële middelen der gemeente er niet of nauwe
lijks zijn. Dat betekent dat je, wanneer je nieuwe activiteiten wilt
ondernemen, zult moeten bekijken welke oude activiteiten je wilt af
bouwen c.q. wilt laten vervallen. Dat wil zeggen dat je heel kri
tisch gaat kijken naar hetgeen je op dit moment hebt en dat je dat
zet tegenover hetgeen je graag zou willen, zodat je op een zinvolle
wijze kunt besluiten wat de voorkeur verdient. In ieder geval: kri
tisch kijken naar hetgeen er nu aan de hand is, wat al jaren loopt.
Ik denk dat het goed is de commi$Le welzijnsplanning het dringende
advies te geven om op deze manier de zaken te gaan bekijken. Ik
dacht dat dit ook aansloot bij het beleid dat de raad op dit moment
in het algemeen voorstaat. Niet voor niets hebben wij het bureau
Berenschot ingehuurd om de begroting door te lichten, teneinde als
gemeente ook zelf meer zicht te krijgen op hoe het in het kader van
het totaal van de begroting met onze financiën staat en op welke
wijze wij zinvol allerlei activiteiten met elkaar kunnen vergelij
ken om daarover een goede beslissing te kunnen nemen. Wanneer de
commissie welzijnsplanning deze werkwijze niet gaat volgen, dan denk
ik dat de adviezen van de commissie aanzienlijk aan waarde zullen
verliezen. Dat zal voor de raad wel duidelijk zijl. Het is niet voor
het eerst dat wij dit punt aan de orde stellen. Ook bij de behande
ling van het AWOS-rapport is dit aan de orde gesteld. Misschien is de
commissie het vergeten. Vandaar dat ik deze opmerking nog eens na
drukkelijk heb willen maken.
Een andere belangrijke zaak is de inspraak. Er zijn veel pogingen ge
daan om de burgers bij de welzijnsplanning te betrekken. Maar ik ge
loof dat wij het allemaal met de conclusie eens kunnen zijn, dat die
inspraak niet geslaagd is. Het is dan zeker op zijn plaats om het ko
mende jaar pogingen in het werk te stellen om de inspraak beter op
gang te brengen en effectiever te laten zijn. Daarbij zal men goed
moeten kijken naar hetgeen de inspraak ons kost en hetgeen die in
spraak ons oplevert. In dit verband vind ik het een heel goede op
merking van mevrouw Blommers, dat nagegaan dient te worden of bij de
instellingen de gebruikers voldoende mogelijkheden hebben om mee te
praten over de voorzieningen waar ze gebruik van maken.
De leden van de commissie welzijnsplanning zijn weliswaar als perso
nen gekozen, maar zij zijn toch afkomstig uit verenigingen en in
stellingen en als zodanig bij de welzijnsplanning betrokken. Wij
vragen ons af of dit in een aantal gevallen niet de mogelijkheid van
een conflict in zich bergt. Hoe denkt de commissie daarover?
Voor de rest gaan wij akkoord met het welzijnsplan zoals dat voor
ons ligt, op één punt na. Dat betreft het fonds kunstaankopen. Wij
vinden het terecht als deze post, in plaats van te worden verlaagd,
9