18 februari 1982
In eerste instantie heb ik tegen U gezegd Onze fraktie kan instemmen
met hetgeen op bladzijde 1 staat. Dat was nu juist de formele toer
waaraan U zelf de konklusie had verbonden, dat het verzoek niet voor
inwilliging vatbaar was. Vervolgens stapt U ineens over van de formele
toer naar zekere fatsoensnormen van hoe je met mensen handelt. Ik waar
schuw U ervoordat als U deze kant opgaat U dan weer begint aan
een oneindige onderhandeling. Voor 5.000,sans prejudice koopt U
uw fatsoen af. Daar zou het in feite op neer komen. Maar als de andere
partij tegen U zou zeggen, dat is geen 5.000,maar is misschien
wel het negenvoudige, dan komt U weer nergens uit. Bovendien moet U
er dan rekening mee houden, dat er meer mensen in het verleden zijn
geweest die met de gemeente bepaalde zaken hebben besproken en er over
onderhandeld en die daar wellicht ook wel eens wat kosten voor hebben
moeten maken die ook in hun verwachtingen teleurgesteld zijn en
die zich dan ook afvragen of er geen reden zou zijn om een tegemoet
koming bij de gemeente te gaan declareren. Het zijn die dingen, die
mij tesamen - en onze fraktie in meerderheid - hebben gezegd Wij
kunnen niet in dit voorstel stappen. Wij als raad moeten vrij zijn
om op grond van veranderde inzichten en omstandigheden een ander be
sluit te nemen en daarvoor moet het college altijd opnemen, dat een
overeenkomst wordt gesloten behoudens een eventueel raadsbesluit.
Ook als Gedeputeerde Staten dit raadsbesluit niet zouden hebben goed
gekeurd, zou ik me nooit geroepen hebben gevoeld om te gaan zeggen
dat we nu uit fatsoensnormen de heer Van Dam nog een tegemoetkoming
gaan geven. Ik blijf er dus bij, dat we dit voorstel niet moeten
volgen gezien de konsekwenties die daaraan zijn verbonden.
Mevrouw ALLARD-KNOL Ik heb twee opmerkingen. In alle raadsvoorstel
len en overeenkomsten die we aangaan staat de standaard-formulering
dat de raad accoord moet gaan en men behoort ook te weten, dat G.S.
accoord moeten gaan. In deze situatie denk ik, dat de heer Van Dam zich
van die standaard-formulering niet zoveel hoefde aan te trekken, omdat
het duidelijk was dat de raad langs minnelijke weg dat pand wilde ver
werven. Als raadslid koop ik mijn fatsoen niet af om de heer Van Dam
een tegemoetkoming te geven in de kosten, omdat ik dat billijk vind.
Heer KINGMA Ik hoop, dat U met uw opmerkingen over fatsoen niet be
doeld te stellen, dat het standpunt wat het college en een deel van de
raad innneemt fatsoenlijk is en dat het andere standpunt onfatsoenlijk
zou zijn. Dat ligt nl. tegenover elkaar. Ik hoop, dat U wat dat betreft
wat meer genuanceerde bewoordingen aan het standpunt van degenen die
het niet met U eens zijn zult kunnen wijden.
De VOORZITTER Laat ik dat misverstand meteen even wegnemen. Dat is
natuurlijk niet aan de orde. Ik heb alleen gezegd,dat wij het uit fatsoen-
gevoelens een goede zaak vonden om het zo af te ronden. Maar a
contrario redeneringen zijn de gevaarlijkste redeneringen die er zijn
en het betekent dus niet dat ik uw redenering en die van de heer Bolhuis
daarom onfatsoenlijk vind.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM Ik voelde me ook in mijn geweten aange
sproken. Als U over fatsoensnormen gaat praten denk ik dat U een verband
legt wat er niet is. Als ik een beslissing neem tegen deze 5.000,
voel ik mij zuiver, want ik denk ook dat we af moeten wegen het punt dat
andere burgers die last op hun krijgen. Ik voel me dus volkomen eerlijk
als ik deze beslissing neem en ik voelde me echt aangesproken.
De VOORZITTER Ik hoop, dat het antwoord wat ik aan de heer Kingma heb
gegeven U ook aanspreekt. Het is natuurlijk niet zo, dat ik zeg dat ik
uw standpunt onfantsoenlijk vind. Dat is heel iets anders.
Heer VAN POPPELEN Wat is de motivering waarom pas in november dit ver
zoek is gedaan en waarom is dit niet direct gebeurd na de raadsvergadering.
De VOORZITTER Ik heb begrepen, dat er overleg met zijn deskundigen eerst
heeft plaatsgevonden. Dat is een juridische afweging geweest.