9 maart 1983
Mevr. ALIARD: Mijnheer de voorzitter, ik wil u citeren, u heeft
maandag gezegd als antwoord op de algemene beschouwingen:"het is
essentieel dat wij bij Provincie en Rijk alle aandacht krijgen die
onze situatie verdient en dat wij niet op de grote bezuinigingshoop
verdwijnen." Ik denk, dat de Sportstichting dat ook heeft gedacht.
Ik moet u ook zeggen, dat de motie die zij ter kennisname aan de
raad hebben gebracht mij bijzonder aanspreekt, want ook mijn grote
bezwaar tegen de bezuiniging is geweest, dat ze niet gebaseerd was
op een beleid, dat ze onbe-argumenteerd is genomen, dat men de
consequentie niet kende. Maandag nog heb ik gepleit voor een heroverweging
van die genomen bezuinigingsmaatregelen om straks bij het integrale
beleid dat te gaan samen stellen, een en ander dan weer te gaan bekijken.
Heer VISSER: Ik ga niet herhalen wat ik maandag al gezegd heb. Ik heb
het uitvoerig onder woorden gebracht. Ik steun de motie van de Sport
stichting die zegt dat een 100.000,= onmogelijk op te brengen is,
zoals ook andere verenigingen en instellingen dat eigenlijk niet konden.
Ik ga dus niet met uw voorstel mee. Daaraan gekoppeld herinner ik u
nog aan de motie die ik heb ingediend over de welzijnsinstellingen met
een eigalijk gelijkluidende tekst. U kent mijn standpunt.
Heer Van GELDER: Ons standpunt t.a.v. de werkwijze van de raad en het
college - en dan in eerste instantie van het college, de geringe onder
bouwing van alle voorstellen zowel op 25 november als nu - is genoeg
zaam bekend. Wij stellen vast, dat waar wij op een aantal punten tegen
gestemd hebben en ook gezegd hebben dat wij het eigenlijk niet moeten
a ccepteren, de raad in meerderheid het wél accepteert. Nu dat de
situatie is, zien wij eigenlijk weinig aanleiding om voor één instelling
een uitzondering te maken t.o.v. de andere. Dat neemt natuurlijk niet
weg, dat de kritiek op het gebrek aan onderbouwing van het beleid, die
vanuit de sport op deze wijze wordt geformuleerd en die wij in de
algemene beschouwingen ook hebben geformuleerd, dat die natuurlijk recht
overeind staat. Maar helaas, als de raad opdit soort gronden tot derge
lijke rigoreuze besluiten komt, dan zal het zo uitgevoerd moeten worden.
Heer VAN GARDEREN: Mijnheer de voorzitter, ik kan mij volledig achter het
standpunt van het college stellen.
Heer PLOMP: Mijnheer de voorzitter, als ik de woordvoerders van de fraktie
goed beluister, is men het eens met de inhoud van de brief die namens
het college aan de raad is gestuurd en die inhoudt, dat er vóór 1 april
- na overleg met bestuur van de stichtingen- een voorstel zal worden
gedaan hoe het college denkt de bijdrage van gemeente te verlagen.
63 -