- 32 -
19 mei 1983
Ik word bevestigd in de juistheid daarvan ook na de toelichting die de heer
Van den Brakel heeft gegeven met name met betrekking tot de zorgvuldigheid
van de besluitvorming. Het is een vol beroep dus er mag inhoudelijke toetsing
plaatsvinden. Dat hebben wij gedaan en dat leidt ons tot 5 eonclusies.
Ten eerste: de argumenten voor sluiting van de kinderboerderij, op grond
van wat op 25 november is besloten, die weergegeven zijn in het verslag van
de vergadering zijn deels achterhaald.
Ze zijn deels bedacht nadat de beslissing över de sluiting is genomen, dat
is de tweede conclusie.
Ten derde: ze zijn deels onjuist.
Ten vierde: wij vinden een aantal van de argumenten erg formalistisch, die
gaan alleen maar op procedurele constructies af en eigenlijk niet op de
inhoudelijke aspecten.
Ten vijfde en eigenlijk de meest interessante conclusie: de aangedragen
argumenten leiden naar onze mening regelrecht tot een andere conclusie als
die tijdens de bezuinigingsraad is gevallen.
Ik zal deze punten achtereenvolgens toelichten. Op 25 november heeft u
ons een geraamd begrotingstekort gepresenteerd van 2,1 miljoen. Wij hebben
bezuinigd zo'n 1,3 miljoen. Er zou dus een tekort hebben moeten resteren
van 900.000,= De begroting die gepresenteerd werd had een overschot van
500.000,= dat betekent dat het beeld dat gepresenteerd is 1,4 miljoen
ongunstiger was dan het beeld wat bij de begrotingsbehandeling werd gepresen
teerd. Dat was zo'n anderhalve maand later. Daarbij komt dat wij van mëning
zijn dat het college over die informatie had kunnen beschikken ten tijde van
de bezuinigingsraad en wij vinden het jammer dat het toen zo doorgegaan is.
Bij een vol beroep dienen dit soort argumenten meegewogen te worden en bij
de beoordelingen van het beroepschrift had hiernaar gekeken moeten worden.
De meerderheid van de beroepschriftencommissie heeft dit naast zich neerge
legd. Dat vinden wij onzorgvuldig. Een ander aspect dat achterhaald is:in
de argumentatie van de wethouder bij de beroepschriftencommissie wordt
gerefereerd naar de gehanteerde methode, de projectenlijst-methodeIn uw
schrijven van februari 1983 gaat dit de vuilnisbak in. De vraag is dus of
je bij de behandeling van het beroepschrift daar geen aandacht aan had moeten
schenken.
De tweede conclusie, dat een aantal argumenten onjuist zijn: de werkgroep
uit de raad heeft theoretische bezuinigingen aangedragen. Het is niet logisch
om te veronderstellen dat alle instellingen die daarin genoemd zijn daar
onmiddellijk consequenties aan hebben kunnen verbinden, als waren dat beleids-