- 46 -
19 december 1983
te beginnen aan de Dalweg. Dat alles zal in de notitie, die in een verre
staat van voorbereiding is, aan u worden aangeboden, maar het CDA heeft
natuurlijk volstrekt gelijk als ze zeggen dat de uiteindelijke investerings
beslissing niet eerder kan worden genomen dan dat het totale bezuinigings
beleid op poten staat. Dat moet natuurlijk hierbij het uitgangspunt zijn.
ik dacht dat als wij op die manier werken, we niet hoeven te spreken van
een wispelturig beleid, maar dat we goed en zakelijk met elkaar bezig zijn.
Ik hoop dat deze informatie toch wat duidelijkheid geeft. Misschien heeft
het ook aan ons gelegen dat het misverstand is ontstaan, maar ik hoop dat dat
in ieder geval dan nu is rechtgetrokken.
Ten aanzien van de AROB-zaken even het volgende: De AROB-zaken geven terecht
aanleiding er even bij stil te staan. Een logisch gevolg van de door de wet
AROB gegeven aanvullende rechtsbescherming is dat de burger daar gebruik van
maakt en derhalve bezwaarschriften kan indienen en ook indient. Bij de
besluitvorming moeten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht
worden genomen. Dat is meer, mijnheer Van Gelder, dan alleen het zorgvul
digheidsbeginsel. Dat is het motiveringsbeginsel, dat is het rechtszekerheids
beginsel, dat is het vertrouwensbeginsel, noemt u ze maar. Al die zaken
spelen daarbij. U stelt dan dat de zorgvuldigheid voor verbetering vatbaar
zou zijn en u noemt daarvoor twee voorbeelden: de Kinderboerderij en de
verbouwing aan de Lange Brinkweg. Wat betreft de Kinderboerderij kan worden
opgemerkt, dat de voorzitter van de afdeling rechtspraak, zoals bekend,heeft
uitgesproken dat het aan de zorgvuldigheid heeft ontbroken. Wel moet worden
vastgesteld, dat dat een beslissing is geweest van de raad op voorstel van
het college. De kwestie van de verbouwing aan de Lange Brinkweg, mijnheer
Van Gelder, wordt pas op 30 december a.s. door de afdeling rechtspraak be
handeld. Zorgvuldigheid betekent dus in dit geval, dat we nog geen oordeel
daarover moeten vellen. Het is prematuur daar nu reeds in negatieve zin iets
over te zeggen. In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat bij de
besluitvorming de zorgvuldigheid ontbreekt. Kijkt u nog maar eens goed naai
de staatjes die ter inzage zijn gelegd, die overigens een zekere toelichting
behoeven door mensen die daar nauw bij betrokken zijn, want als u ze zo ziet,
en u heeft niet precies de achtergrondinformatie, dan zou u wel eens verkeer
de conclusies kunnen trekken. Er zijn zoveel verschillende nuances waarom
bepaalde bezwaren gegrond of niet gegrond worden verklaard, procedureel
technische overwegingen spelen daarbij een rol, kortom, het is wat ingewik
kelder dan het zo op het eerste gezicht lijkt. Ik geloof wel dat de beroeps-
schriftencommissie, zoals die ook hier funktioneertnuttig werk levert en
dat we op zich blij mogen zijn dat zij dat zo ook voor ons willen doen.