7 maart 1983 Wel vind ik dat,als men verschilt van mening, dat niet direkt tot polarisatie hoeft te leiden. Met betrekking tot de positie en de taak van de Sportstichting en andere stichtingen meen ik dat in de commissievergadering een nadere notitie over deze materie is toegezegd. Persoonlijk vind ik dat er niets op tegen is om het hele stichtingsgebeuren open te leggen en te kijken wat we daarmee doen. Ik ga er dan van uit, dat bij de gedachtenvorming hierover wel rekening wordt gehouden met opmerkingen in deze Raad gemaakt, t.a.v. het betrekken van de burgers en instellingen bij het beleidsoverleg, als volwaardige partners, t.a.v. het tijdig betrekken van mensen bij de beleidsvoorbereiding omdat het op het juiste moment inschakelen van burgers van belang is inspraak zou in een zo vroeg mogelijk stadium moeten plaatsvinden. De kwestie van het passe-partout systeem kan aan de orde komen als we het hebben over de verdere beleidsvoornemens 1982-1986, waarvan de uitwerking ook in het Collegeprogramma is opgenomen. Hierin is uiteraard ook gevraagd om op adequate wijze beter inzicht te krijgen in besteding van de middelen. Ik dacht dat dat er niet uitgelicht moest worden, alles wat we eerder klaar hebben is meegenomen, maar het hele gebeuren waar het hier om gaat, moet in het totaalpakket worden meegenomen en er niet selectief van tevoren worden uitgehaald. Heer KINGMA Er is opgemerkt dat het bundelen van aktivitéten in de welzijns- sektor een belangrijke zaak zou moeten zijn. Ik dacht dat dit overeenkomt met wat er, zij het wat algemener geformuleerd, in het beleidsprogramma staat. In het overleg met verenigingen en instellingen heeft u al kunnen merken dat wij ook in die richting denken. Een begin wordt op dit moment al gemaakt door te bezien of door stroomlijning van de administratie minder kosten kunnen worden gemaakt en daarbij op accountantskosten kan worden bespaard. Dat zou aanleiding kunnen zijn om tot verdergaande bundeling van aktiviteiten in het welzijnswerk te komen. Dat zal geen eenvoudige zaak zijn, omdat het om allerlei verschillende instellingen gaat, met eigen gezichtspunten t.a.v. het werk dat zij doen. Daarop sluit de vraag aan over de situatie t.a.v. de federatieve raad welzijn ouderen en de stichting maatschappelijke dienstver lening. Ik denk dat, ondanks de beperkingen van de verschillende rijksbijdrageregelingen die hier waarschijnlijk een rol spelen, het toch past in het algemene beleid door te kijken hoe je kunt komen tot bundeling, zodat je de beschikbare middelen zo effektief mogelijk kunt benutten, en zoveel mogelijk kunt besteden aan uitvoerend werk. Als het gaat om het probleem van de lange wachttijd voor de bejaarden die duidelijk een urgentie hebben voor opname in een bejaardencentrum, dan denk ik dat het wat anders ligt. In de eerste plaats hebben we te maken met het feit dat, in vergelijking met de reële situatie zoals die getalsmatig blijkt, het rijk een lagere norm voor wat betreft het aantal bedden hanteert dan eigenlijk wenselijk is. - 36 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1983 | | pagina 61