- 28 -
26 januari 1984
en instellingen, de begroting van de Federatieve Raad is opgesteld en dat
daarin voor 100% rekening is gehouden met de taakstelling die we voor 1983
struktureel hadden opgelegd aan de Federatieve Raad en dat er geen verschil
is van 25.000,= wat in die zin verklaard zou moeten worden dat men zich
mogelijkerwijs onttrekt aan een bezuinigingsrealisering. Het is volstrekt
in overeenstemming met hetgeen de richtlijnen inhielden.
Dan moet ik toch nog terugkomen op het vermeende verband met de vakture van
dat moment. De Federatieve Raad is er wel degelijk van uitgegaan dat ze in
1984 die vakature wel vervuld zou hebben. Dat was ook vroegtijdig in 1983
in overeenstemming met alle betrokken partijen afgesproken en als zodanig
dus niets nieuws.
Wethouder MENNE: Voorzitter, er zijn door enkele raadsleden opmerkingen ge
maakt over de wijze van dekking van de Kinderboerderij. Er zijn, behalve de
reden die wethouder Kingma genoemd heeft, nog twee redenen waarom wij dat
gedaan hebben, afgezien nog van de lijn die we dan doortrekken op grond van
het eerdere raadsbesluit dat genomen is met betrekking tot de Kinderboerderij.
Als je iets uit de saldireserve haalt, wijst dat op eenmaligheid, bovendien
was de normale post onvoorzien ontoereikend om dit bedrag te dekken.
Als je de lijn doortrekt, is het ook niet mogelijk om de werkhypothese te
belasten met deze eenmalige uitgave. Anderzijds is opgemerkt door de heren
Van Gelder en Visser, dat het ook mogelijk is een normale post te creëren
zoals die twee jaar geleden in de begroting normaal voorkwam, de post
Kinderboerderij dus te rehabiliteren. Eigenlijk om dezelfde redenen is het
college daar dus niet vóór. Ten aanzien van de opmerking van de heer Pot
huizen kan ik zeggen dat we dit met opzet gedaan hebben omdat het een normale
zaak is dat met uitzondering van twee posten, n.1.
V.B.B. en de Kinderboerderij, de overige terug te vinden zijn in de begroting.
Voor wat betreft die twee posten is het dan normaal dat er een begrotings
wijziging bij ligt, dat is de consequentie ervan.
Heer BOLHUIS: Voorzitter, de wethouder wijst nu op de eenmaligheid van dit
besluit, althans de wethouder van financiën doet dat, maar ik heb dat de
wethouder van welzijn toch niet zo horen zeggen. Ik heb de wethouder van
welzijn niet horen zeggen dat het nu afgelopen moet zijn met de subsidiëring
van de Kinderboerderij, nee, hij zegt dat er een andere wijze van financiering
van de welzijnsinstellingen komt. Dat betekent dat ik blijf bij mijn mening
dat ik er niet van overtuigd ben dat de subsidiëring van de Kinderboerderij
zal worden stopgezet. Uit dien hoofde heb ik gezegd: dan is het ook onjuist
om het uit de saldireserve te dekken, dan gaat de argumentatie van eenmalig-