- 21 -
13 juni 1985
dat contact er geweest en de wethouder heeft nu de gelegenheid om daarvan
eerst nog aan u melding te doen.
Wethouder KINGMA: Voor zover er bij u de indruk zou zijn ontstaan dat met
name onder de druk c.q. de verplichtende druk van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken wij over zouden gaan tot het instellen van een commissie
ex art. 61 is gebleken dat het ministerie zich ten lange leste bewust is
van het feit dat een aantal gemeenten door haar gedrag op z'n minst in
verwarring zijn gebracht, c.q. in problemen. Er vindt nader beraad binnen
het ministerie plaats, wat niet wegneemt dat op dit moment de lijn van
het ministerie is, dat er een door de raad vastgelegde vorm van inspraak
moet zijn en dat bijvoorbeeld een commissie ex art. 61 acceptabel is.
Heer VERHEUSVoorzitter, er is met name in de commissie a.b.z. gezegd,
dat er, om de subsidie te kunnen claimen, een commissie ex art.61 moest
zijn. Met andere woorden: een commissie ex art. 62 mag niet, want dan krijg
je geen subsidie van de minister. Dat was wat wij betwijfelden.
Wethouder KINGMA: Het is altijd zo geweest dat het ministerie als eis stelde
dat formeel door de raad een vorm van inspraak moest zijn geregeld. De indruk
was gewekt dat een minimum-voorwaarde was,de vorm die gevonden zou kunnen
worden door middel van een commissie ex art. 61. Men begint daar nu wat
genuanceerder over te denken bij het ministerie.
Heer VAN BRUMMELEN: Mijnheer de voorzitter, het omzetten van het samenwer
kingsverband in een commissie ex art.61 heeft niet onze instemming. Dit
hebben wij al aangekondigd in de vorige raadsvergadering bij het aannemen
van de nota minderhedenbeleid. Onze bezwaren zijn allereerst dat de voorge
stelde commissie te groot en te zwaar is. Het beleid dat in de nota
minderhedenbeleid staat aangegeven kan in onze ogen met minder dan 17 mensen
voortgebouwd worden. In een gemeente met 18.000 tot 20.000 mensen zetelt
een gemeenteraad van 17 personen, dit mag dan een beetje als vergelijking
dienen. Een tweede bezwaar is de verhouding mensen uit minderheden ten
opzichte van de specialisten uit de verschillende stichtingen. Deze ver
houding is resp. 9 tot 8. Als we dan een commissie willen afslanken, dan
zouden we dat graag doen aan de kant van de specialisten. In onze ogen de
meest ideale samenstelling van de commissie zou zijn: 9 personen uit de
minderheden -waarbij een gereserveerde plaats voor een minderheid die zich
nog eventueel aan kan dienen- en 4 specialisten. Aan deze commissie wordt
ook nog een ambtelijke secretaris toegevoegd. Voorzitter, het college stelt
een art. 61-commissie voor, wij vinden een commissie ex art. 62 een betere
invulling: alleen advisering en bijstand aan het college. Wat dit punt
betreft moeten en kunnen wij leren van de commissie welzijnsplanning, een
commissie ex art.61 met een advisering aan de raad en B&W is een complex
gebeuren, dat willen wij een nieuw te benoemen commissie niet aandoen.