19 november 1986
- 24 -
Heer POTHUIZEN: In de commissievergaderingen is de vraag aan de orde geweest
naar de maatstaf die zou moeten gelden voor de beloning van commissieleden
niet-raadsleden. U hebt daar een schriftelijke beantwoording op laten volgen.
Die beantwoording is denk ik niet helemaal overeenkomstig de vraagstelling.
Er is een soort "ist-situatie" -om het maar eens met een lelijk woord te
zeggen- weergegeven, terwijl we hebben gevraagd naar normen, naar een manier
waarop je zou moeten oordelen of commissieleden in aanmerking komen voor
een vergoeding als ze geen raadslid zijn. Ik zou toch uitdrukkelijk met
u willen afspreken dat wij in een van de eerstkomende commissies nog eens
over dat onderwerp kunnen praten aan de hand van een voorzet van uw kant.
Heer VERHEUS: Voorzitter, er is vandaag en ook maandag al, meerdere malen
gesproken over het geld dat we van alle kanten zouden hebben. De rekening
voor 1986 zou eerst, zoals een maand of drie, vier geleden werd gezegd,
nauwelijks sluiten. Nu worden er bedragen genoemd van twee tot vijf ton.
Misschien wordt het wel een miljoen, het is niet te overzien in ieder geval.
In dat licht zou ik u het volgende willen vragen. In het collegeprogramma
dat wij met alle partijen hebben opgesteld, is onder andere een passage
opgenomen dat er in deze raadsperiode in ieder geval een voorstel zou komen
voor een nieuw gemeentehuisSchrikt u niet, ik zeg niet dat u volgende
week met een voorstel moet komen, dat bedoel ik dus niet. Ik wil wel aan
het college vragen op welke termijn wij een deelnotitie dienaangaande tege
moet kunnen zien. Mijn tweede vraag is of het college eens in overweging
wil nemen wanneer er toch zo'n groot bedrag overblijft, als dat inderdaad
zou blijken uit de rekening 1986, om alvast wat te gaan sparen. Met andere
woorden, om er alvast wat voor te gaan reserveren.
Heer KRIJGER: Mijnheer de voorzitter, bij de algemene beschouwingen hebben
wij twee keer in wat bedekte termen opmerkingen gemaakt over voorlichting
en antwoorden gevraagd. Door de antwoorden te ontlopen dwingt u ons om
steeds scherpere vragen te gaan stellen. Dat kan in commissies, dat kan
desnoods schriftelijk op grond van het reglement van orde. Het kan ook
dat u nu gewoon duidelijk antwoord geeft op de vraag wat de positie is
van welke ambtenaar dan ook met betrekking tot eigen bevindingen, het zelf
naar buiten brengen daarvan, niet in relatie met zijn functie als voorlichter.
Ik vraag u of dat een uitzondering kan zijn voor alleen voorlichting of
dat het anders mag zijn voor andere ambtenaren. Ik wil van u een antwoord
op de vraag wat de komende tijd het beleid zal gaan zijn. Is het zo dat
het moet gaan uitmonden in discussiëren vanuit de raad of raadsfrakties,
rechtstreeks met ambtenaren of kunnen wij ons gewoon voortaan wenden tot
de politiek verantwoordelijke die zelf ook, als hij vindt dat bepaalde
zaken naar buiten gaan komen, als politiek verantwoordelijke dat wil laten
doen. Daar wil ik graag een antwoord op hebben.
Heer EBBERS: Vooruitlopend op een agendapunt dat in de loop van de dag
nog aan de orde komt, wil ik geacht te worden tegen het bedrag van
400.011,= voor de raad en raadscommissies te zijn, tegen het bedrag als
zodanig.
Wethouder VAN LOGTENSTEIN: Voorzitter, ik zal de vragen in omgekeerde volgorde
beantwoorden. De heer Krijger vraagt duidelijkheid over de rol en de positie
van de voorlichtingsambtenaar en over wie er met de pers in het algemeen
mag praten. Dat ligt duidelijk, dat is altijd duidelijk geweest. Ik zal
u uitleggen hoe dat zit. We hebben een ambtenaar die voorlichting verzorgt.
Dat doet hij in opdracht van en in overleg met de betreffende vakwethouder,
c.q. burgemeester. De grove inhoud van de tekst die dus voor publicatie
geschikt is wordt besproken en eventueel op papier gezet. Dat is hetgeen