25 juni 1987 - 43 - dat definitief moet zijn. In eerste instantie is er met name door de politieke partijen gezegd dat er voor een artikel 61-commissie gekozen werd. Nu wordt dat verruimd in het amendement tot een nieuwe structuur waar in ieder geval de politiek niet meer inzit. Dat betekent dat er materieel duidelijk een gebaar is gemaakt naar de sport en naar de sporters. En zo proef ik dat ook. Datzelfde proef ik eigenlijk in de opvattingen van de heer Krijger. Ook hij zegt best te willen kijken naar een nieuwe structuur, de omstandigheden wijzigen, de tijden wijzigen, het is niet goed om alles verstard te houden wat misschien al tientallen jaren bestaat; je moet aanpassen. Vanuit die visie, dat er dus op dat punt een zekere eenstemmigheid in deze hele raad is, -dat is toch het wezenlijkste wat er hier speelt- denk ik dat er van daaruit een heel breed draagvlak is, ik constateer het nu voor de derde keer deze avond, voor een belangrijk raadsvoorstel. Eigenlijk is dat ook bepleit door de mensen uit de sportwereld. Ik vind dat van heel groot belang om te constateren dat dus de brug geslagen wordt en dat dan, uiteraard, natuurlijk, een ieder nog eens even moet nagaan bij zichzelf of dat nu wel zo is, of we het nu eigenlijk allemaal wel met elkaar eens zijn. Dat vind ik heel verstandig, maar die tijd hebben we in de komende maanden ook. Want dan moet verder precies uitgemaakt worden, in overleg met de mensen uit de sportwereld, hoe het precies vorm moet hebben. Het is het primaat van de politiek om vast te stellen hoe je een basisstructuur en machtsverhoudingen wilt laten lopen, maar het is ook de plicht van de politiek om dan met degene die dat betreft -en dat is in dit geval de sportwereld- te zien of je daar gezamenlijk uit kunt komen. Ik wil uitdrukkelijk constateren, omdat ook ik met u allen constateerde dat de discussie hoog opliep, ook omdat men inderdaad nog op verschillende sporen zit, dat als dit het resultaat is, het nieuwste amendement dat nu voorligt en dat in wezen de sfeer weergeeft die ook uit de brief van het college spreekt, waar ook de heer Krijger zich weer bij aansluit, namelijk de sfeer van overleg -dat was toen nog gebaseerd op de artikel 61-commissie en als dat nu in het amendement wordt verlaten als het enig zaligmakende, zonder het uit te sluiten- dan denk ik dat ik de heer Krijger kan vragen serieus in overweging te nemen om nader te overleggen met de fraktie of toch niet eventueel met dit amendement kan worden meegegaan. Dat zou ik een geweldige winst vinden voor het overleg dat hier voorop gesteld wordt. Ik denk dat dat eigenlijk de essentie is van het antwoord dat ik geef. Daar laat ik het bij. Als u dat wilt, dan schors ik gaarne de vergadering even voor overleg. Heer KRIJGER: Ik hoef geen overleg voor mijn fraktie, maar misschien dat de andere frakties willen overleggen? VOORZITTER: Misschien dat andere frakties met u willen overleggen.Ik geef in ieder geval die gelegenheid om te kijken of we, gewoon in goed overleg, allemaal het amendement dat voorligt kunnen ondersteunen. Ik vind dat we de plicht hebben om dat even te doen, juist naar de sport toe. Als we geen ruimte zien dan houdt het op. Maar ik vind wel dat je moet kijken of je bij elkaar kunt komen. Ik doe een beroep op u om dat nu toch even te bekijken. Ik schors de vergadering. VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Even een berichtje: het zou goed zijn om te kijken of we vóór 9 uur klaar kunnen zijn. Ik stel voor dat we dat proberen na te streven met elkaar. Ik heb geschorst om u in de gelegen heid te stellen met elkaar overleg te plegen en uiteraard heb ik daar zelf ook gebruik van gemaakt. Ik constateer dat we nu toe zijn aan de tweede instantie. Heer VERHEUS: Voorzitter, ik zal mede omdat u de tijd van 9 uur wilt halen, proberen het kort te houden. In feite heeft de heer Meilof vrij goed ver-

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1987 | | pagina 162