17 september 1987 - 14 - in onze fraktie hebben gezorgd dat wij even overtuigd zijn van hetgeen nagestreefd moet worden als zijzelf en laten het dan ook aan ons over om het te vertellen. Maar dat is hun eigen beslissing. Een tweede punt, de heer Kingma voegt iets toe aan de discussie en het is toch wel van belang dat wij daar toch een signaal ook op aangeven. Er staat op een gegeven moment dat de aanbevelingen van de werkgroep én de inspraakreacties daarop onverkort als uitgangspunt gehanteerd zullen worden. Dat is helemaal duidelijk. Er is een werkgroep geweest die aanbevelingen heeft gedaan en -zoals op elke manier als wij voorstellen ergens voorbereid zien worden en ze komen in de inspraak- anderen, als ze inspraak zinvol willen gebruiken, hebben het recht om hun inspraak weer terug te zien. Ik denk dat dat juist is. De werkgroep is volstrekt samengesteld uit vrouwen, de inspraak is voor iedereen en ik denk dat het goed is om met de aanbevelingen uit de inspraak rekening te houden bij het formuleren van een positief actieplan. Vandaar dan ook dat wij, herhaald, zeggen: de vier gedachtenstreepjes, zoals nu geformuleerd in het voorstel, die hebben onze instemming. Bij het vierde gedachtenstreepje, dat zelfs nog weggepoetst zou moeten worden in het voor stel van de heer Boerkoel, zeggen wij: dat is juist heel goed dat het er staat, maar niet goed genoeg. Er staat: "de beschikbare functies(werkzaam heden/activiteiten) zoveel mogelijk in deeltijd aan te bieden." Als je kijkt naar wat zoveel mogelijk is dan versnipper je alles, het moeten natuur lijk wel zinvolle delen zijn. Dus we willen daar toch een kanttekening bij plaatsen. Het moet wel voor diegenen die de functies gaan vervullen, mannen/vrouwen of vrouwen/mannen wel zinvolle delen zijn om bij elkaar te doen. Wethouder VAN LOGTENSTEIN: Voorzitter, ik kan nogmaals terugkomen op de opmerking van de heer Meilof, alleen, het blijft een beetje een woordspel. Je gaat natuurlijk zaken aan waarvan je, als je deze vragen zou moeten beantwoorden, uitvoerige onderzoeken zou moeten plegen. Ik denk dat wij ons gerust moeten stellen met de gedachte dat uit de notitie van de werkgroep heel duidelijk blijkt dat er van een achterstandsituatie sprake is. Als we nu met zijn allen weten dat het een achterstandsituatie is, dan heeft het natuurlijk weinig zin om te kijken wanneer je op niveau bent, omdat het verschil tussen die twee zaken naar mijn mening en naar de mening van de werkgroep, te groot is op dit moment. Dus we hebben het aangepakt en gezegd: laten we die achterstandsituatie gaan wegwerken en op het moment dat we in de buurt komen, of dat je merkt dat er in de organisatie te sterke verhoudingen worden beïnvloed door aantallen, dan is het misschien het moment dat de mannen een emancipatienota gaan schrijven, maar ik denk dat dat het keerpunt zou kunnen zijn. Wij zijn nog lang niet zover, mijnheer Meilof en ik wil u daarmee gerust stellen. U heeft trouwens al een antwoord van de heer Boerkoel gehad, waar ik hem overigens heel dankbaar voor ben. De vrouwen verwachten niet veel van mij, maar van het college. Het is natuurlijk een mannelijk college en het is een voorstel van het college, dus de vrouwen op de tribune, hier en buiten waarschijnlijk ook nog erg veel, verwachten veel van ons aan de hand van deze emancipatienota. Ik denk dat het waar is, alleen, wij hebben om die verwachtingen niet onge limiteerd hoog te laten stijgen, op blz. 2 die opmerkingen gemaakt. De eerste alinea op die bladzijde geeft aan dat wij er wel mee bezig zijn, dat we het wel willen en dat we deze dingen gaan doen, maar dat u niet mag verwachten dat het volgende week anders is. De wereld verander je niet in een aantal weken. Mevrouw TOMASSEN: Ja, maar die vrouwen zijn niet achterlijk! Die weten best dat het in een week niet verandert. Wethouder VAN LOGTENSTEIN: Ik heb niet gesuggereerd dat vrouwen achterlijk

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1987 | | pagina 195