16 juni 1988 - 12 - Voorstel tot opheffing van het college voor de verlening van bijstand. Heer VERHEUSVoorzitter, daar wil ik toch nog een paar opmerkingen bij maken. Bij de stukken lag ook het verhaal van de leden van het college voor de verlening van bijstand, hoe die zelf over de opheffing van het college dachten. Aanvankelijk waren er, vonden wij, nogal argumenten naar voren gebracht die nauwelijks meetelden in het al dan niet opheffen van dit college. Een van de hoofdargumenten was namelijk het begrip 'tijd'. Dat college vergadert een keer per twee weken, op woensdag, dus dat begrip tijd is later ook van tafel gegaan. Men gaf ook toe dat het niet zo zwaar bedoeld was als het er stond. Een ander argument, dat ons ook eigenlijk over de streep heeft gehaald, was om in het kader van de gemeentelijke reorganisatie met mandatering- en delegatiebevoegdheden de directeur van de sociale dienst te machtigen in plaats van dit college beslissingen te nemen. In dit stuk komt het denk ik toch niet of niet voldoende tot uitdrukking dat er wel is gesuggereerd in dat college om dan in plaats van een college voor de verlening van bijstand deze mensen, of een deel ervan, te benoemen in een college om beroepschriften op grond van genomen besluiten in het kader van de Algemene Bijstands Wet te laten beoordelen en eventueel degenen die een beroepschrift indienen te horen. Ik weet niet of het college bereid is aan dat verzoek gevolg te geven en hoe men dat denkt in te kleden. Dan nog een opmerking die ik toch ook nog graag wil plaatsen. Ik heb het genoegen gehad vanaf 1 januari 1965 in dat college zitting te hebben. Ik zou toch wel graag heel bijzonder vanaf deze plaats een woord van dank richten aan met name de burgers die daarin zaten en er enorm veel tijd in gelegd hebben. Want dat vergaderen gaat vrij vlot, maar er gaat enorm veel leeswerk aan vooraf. Een woord van dank en erkentelijkheid dus aan de burgerleden van dit college die er nu nog zitting in hebben, maar ook die er geen zitting meer in hebben. Mevrouw MEIJER: Mijnheer de voorzitter, wij gaan akkoord met het opheffen van dit college voor de verlening van bijstand. Er komt nu een bezwarencommissie en wij willen toch vragen of dat uitgebouwd kan worden tot ook een klachtencommissie, opdat de mensen die een beroep op deze bezwarencommissie kunnen maken, ook daar kunnen zijn als ze klachten hebben. Anders kunnen zo nooit meer ergens terecht, alleen nog bij de ambtenaren. Het was zo goed dat er in die andere commissie ook burgers zaten. Ik neem aan dat er in de bezwarencommissie ook burgers komen. Men kan daar dan terecht met klachten, met vragen over procedures. Ik zou er ook voor willen pleiten dat, als die bezwarencommissie er is, de mensen die daar een beroep op doen niet helemaal weer door die molen gehaald worden, dat weer opnieuw dat hele proces op gang gezet wordt en ze weer hun hele verhaal moeten doen. Het is toch al zo moeilijk voor deze mensen. Ik pleit voor een zekere soepelheid, dat ze ook geholpen worden vanuit de sociale dienst met het opstellen van hun bezwaarschriften en dat er ook een goede voorlichting komt. Wethouder KINGMA: Voorzitter, laat ik allereerst van harte ondersteunen de opmerking die de heer Verheus heeft gemaakt over met name de burgerleden die in al die afgelopen jaren deel hebben uitgemaakt van de commissie en daar ongelooflijk veel werk voor hebben verzet. Dat is een zeer duidelijk woord van waardering waard. Zijn opmerking over de opvolging, dat is in één zin geschetst in het raadsvoorstel: er komt een bezwaarschriftencommissie. Die is er natuurlijk eigenlijk nu ook al, maar er wordt op een andere manier inhoud aan gegeven. In de commissie is daar ook al iets over gezegd en daar is de suggestie

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1988 | | pagina 161