16 februari 1989 - 24 - Wethouder PLOMP: Mijnheer de voorzitter, ik geloof dat ik het niet duidelijk genoeg zeg. Maar ik vrees dat de heer Visser het ook niet duidelijk genoeg wenst te horen. Ik heb duidelijk geantwoord dat, zodra er berichten binnenkomen dat er zaken fout gaan, het ambtelijk apparaat -voor zover dat hier van belang is- onmiddellijk heeft gereageerd. Daarnaast is het zo dat als er een brief aan het college wordt gericht, dat het college dan de advisering afwacht en daarop reageert met een schriftelijke brief. Tussendoor is het zo dat natuurlijk de ambtenaar die de brief op zijn bureau krijgt -dat heb ik ook straks gezegd- onmiddellijk reageert. Dat is ook gebeurd, leest u de notulen daar nog maar eens op na. U moet die twee dingen niet door elkaar halen en hier ook geen verwarring mee scheppen. Enerzijds is het zo dat een burger een ambtenaar opbelt, anderzijds is het zo dat een burger een brief schrijft aan het college. Die brief aan het college moet beadviseerd worden en beantwoord worden. Dat betekent niet dat in de tussentijd de zaken stil hoeven te liggen, zeker niet in dit geval. Mijnheer de voorzitter, voor wat de vraag van de heer Pothuizen betreft is het zo dat ik dacht daar een antwoord op te hebben gegeven. Als wij voorschriften geven met betrekking tot het verbieden van zaken -want zo heeft u het bedoeld- dan pogen wij natuurlijk dingen die fout gaan daarmee te voorkomen, omdat wij dat verbieden. De heer Pothuizen weet natuurlijk net zo goed als ik dat bij wetten en regels waarin verbodsbepalingen zijn opgenomen -kijkt u maar eens naar de verkeersborden langs de weg- dat niemand kan garanderen dat wat dat betreft geen overtredingen ontstaan. Dan kun je wel zeggen: dan ga ik in plaats van één stoplicht iedere vijf meter een stoplicht neerzetten, of we gaan bij spoorbomen voortdurend achter elkaar spoorbomen neerleggen, maar dat kan niet. Als wij de regels steeds scherper gaan aanscherpen, dan is het straks zo dat we door de bomen het bos niet meer zien. Heer VISSER: We zien dat bos ook niet meer, daar gaat het nu juist om. Wethouder PLOMP: Nee, daarom gebruik ik die uitdrukking ook, u heeft het zeer goed begrepen. Heer VISSER: Ik vind dat wel een beetje cynisch van u. Heer POTHUIZEN: Mijnheer Plomp, om u te helpen het verhaal kort te houden: is de regeling zoals die er nu ligt adequaat om in te grijpen als het morgen gebeurt zoals het gebeurd is, of is zij dat niet? Wethouder PLOMPDe regeling is adequaat als wij uitgaan van onze kant. Als we uitgaan van de mentaliteit van mensen die er blijkbaar zijn, dan durf ik dat niet te garanderen. Ik garandeer het zelfs niet als u de regels nog scherper aanpast. Dan kom ik tot de opmerking dat u dat vooral moet doen, als u dat zou willen, maar dan hebben we daar zoveel ambtenaren voor nodig dat we niet alleen achter elke boom, maar in iedere straat een rij ambtenaren moeten neerzetten. Dat kan gewoon niet. Dat heeft te maken met enerzijds de grenzen die je hebt met betrekking tot de regelgeving en anderzijds de grenzen die je hebt met betrekking tot de mentaliteit die er heerst. Hoe dichter dat bij elkaar ligt, hoe mooier het wordt, mijnheer Pothuizen Mevrouw STEKELENBURGVoorzitter, mag ik een korte vraag stellen? Mag de brief die u uit laat gaan aan de afzender, ter inzage gelegd worden ter kennisname?

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1989 | | pagina 51