20 september 1990
- 8 -
er nog meer uitstraalt dat zij de gemeente vertegenwoordigen bij de
werkzaamheden die zij verrichten. Beschouwt u dit, mevrouw, mijne heren
bodes ook als een blijk van waardering van de zijde van de raad en ook van
het college voor het vele werk dat u de afgelopen jaren hebt gedaan. Wij
vertrouwen erop dat u -zeker toegerust met zo'n mooie bodebus- zich ook in
de komende jaren wilt inzetten voor de belangen van onze gemeente. Maar
beschouw het vooral als een uiting van dankbaarheid van het gemeentebestuur
voor alles wat u voor ons doet.
Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Blaauw.
Heer BLAAUW: Voorzitter, dank u wel dat u mij even het woord wilt geven.
Toen ik u van de week vroeg of ik in het officiële of het onofficiële deel
van deze eerste vergadering in ons nieuwe huis een paar mensen mocht
toespreken, was u daar onmiddellijk voor. Vandaar dat ik blij ben dat ik
dit nu mag doen. De reden is namelijk de volgende. Als ik rondkijk zie ik
maar weinig mensen meer zitten die toen in de raad zaten, die het
meegemaakt hebben dat ik een vrij ernstig ongeval heb gehad. Ik heb dat op
miraculeuze wijze in 1975 overleefd. Dat heeft mij emotioneel nogal wat
gedaan en eigenlijk nu ook weer een beetje. Ik ben toen een half jaar uit
de raad geweest en toen ik terug kwam op krukken en ingesnoerd in een
stalen corset, was het nogal moeilijk in onze brandweerkazerne, want ik kon
niet zitten. De burgemeester bemoeide zich ermee en iedereen. Onze
financiën waren in die tijd nog niet zo geweldig dat wij goede stoelen
hadden bij de gemeente. Gelukkig hebben we dat nu allemaal overwonnen,
vandaar dat ik er ook behoefte aan had er even een woordje over te zeggen.
Toen is er naarstig gezocht in de brandweerkazerne en ergens -ik weet niet
meer waar- kwam een stoel vandaan waar ik redelijk op kon zitten. Ik heb
daar de eerste jaren van die raadsperiode op gezeten, want de stoelen van
de brandweerkazerne waren toch van een bepaalde kwaliteit die niet uit
nodigde voor iemand met rugklachten om daar langdurig op te zitten.
Toen wij van de brandweerkazerne verhuisden naar het Griftlandcollege
voorzitter, overkwam mij daar eigenlijk precies hetzelfde. Het waren de
bodes die toen tegen mij zeiden: hoe moet dat nu? We zullen ook hier voor
een stoel moeten zorgen. En inderdaad, velen van u is het misschien nooit
opgevallen, -het was u tenminste niet opgevallen, bleek toen ik het u
vertelde deze week- maar elke raadsvergadering als wij in het Griftland
zaten, stond er op mijn plaats een keurige stoel met stoffen bekleding,
waardoor ik geen last van mijn rug had, met armleuningen, zodat ik nog eens
wat kon gaan verzitten als het zitten wat moeilijk werd na enkele uren
vergaderen. Ik ben daar de bodes altijd erg dankbaar voor geweest. Vandaar
ook, voorzitter, dat ik u vroeg of ik vanaf deze plaats vanavond de bodes
daarvoor mocht bedanken. Want, voorzitter, dames en heren, in de bijna
vijftien jaar dat ik sindsdien in de raad zit, hebben ze pas één keer
vergeten een stoel neer te zetten. Toen ik binnenkwam stond de stoel er
niet, maar ik hoefde maar een vinger op te steken en binnen een minuut was
hij aanwezig. Dit heeft mij dermate gefrappeerd, dat ik zelf besloten had
om óf als ik voortijdig uit de raad zou gaan, óf bij de installatie in het
nieuwe gemeentehuis -dan hebben we toch goede stoelen en hoef ik de bodes
niet meer zo dankbaar te zijn dat ze een stoel aanslepen voor mij- ze daar
vanaf deze plaats uitdrukkelijk voor te bedanken. Ik moet daarbij zeggen,
dat toen deze week mijn fractie een vergadering had boven in de kantine en
die houten stoelen mij toch wel wat pijnlijk optrokken in de rug, bode Bos
onmiddellijk met een andere stoel aankwam. Maar eigenlijk hoeft dat nu niet
meer. Al die jaren hebben ze op tijd mijn stoel gereserveerd en daarvoor
zou ik ze graag -met uw toestemming- een bloemetje willen overhandigen.
VOORZITTERIk denk dat ik namens onze bodes mag spreken als ik u heel