19 maart 1992
13
niet, dan is aldus besloten.
Het voorstel (RV 92-39) wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Voorstel tot het vaststellen van de Verordening woninggebonden subsidies, het
aangaan van een convenant met de woningbouwvereniging "Soest" en de
woningbouwvereniging "St. Joseph" en tot het vaststellen van het
verdeelbesluit 1992 woninggebonden subsidies.
Heer KRIJGER (WD)Mijnheer de voorzitter, als in zo'n belangrijk voorstel
tot uitdrukking komt dat het college niet eensgezind erin is, dan is dat voor
ons aanleiding om nog eens scherp te kijken naar de formuleringen die er zijn
voor wat betreft een keuze maken voor het ene deel van het college of het
andere deel van het college, of wij met onze fractie kunnen kiezen. Wij
hebben gemeend een aantal elementen naast elkaar te moeten leggen en geven
aan dat in een dorp als Soest, met die opvang, het niet zo is dat je alleen
maar afspraken kunt maken tussen rechtspersonen en de gemeente. Die
rechtspersonen worden vertegenwoordigd door mensen die wij kennen. Daarom
zeggen wij ook dat het convenant, in wezen een werkafspraak, met in dit geval
de woningbouwverenigingen, vertegenwoordigd door een aantal mensen die wij
hoog achten, dat wij vinden dat zo'n convenant, waar al heel lang over
gedacht is en over gesproken is, in deze vorm te hanteren is. Het stelt wel
aan de kant van de gemeente zelf nogal wat eisen, omdat de randvoorwaarden
elk jaar worden vastgesteld met betrekking tot de volkshuisvestingsnota. Die
komt elk jaar terug en daarin worden een aantal zaken geregeld met betrekking
tot de verdeling van de sociale woningbouw -dat kan koop zijn en dat kan huur
zijn- en de andersoortige woningbouw. Wat dat betreft denken wij dat de
totale omvang, zeker gezien de uitwerking die vanuit Den Haag door de heer
Heerema van het CDA, een vakstaatssecretaris, wordt gegeven, dat die best in
Soest kan worden uitgelegd en uitgewerkt in de huidige verordening met
daarbij het convenant. Wij vinden het juist om dat nu te gaan doen.
Heer KROL (CDA)Voorzitter, er is lang gesproken over deze zaak in de
commissie en dat moet ik niet gaan herhalen. Toch een paar opmerkingen, die
ik namens de fractie van het CDA graag zou willen maken, omdat we graag
willen dat die ook voor de toekomst zijn vastgelegd. Het raadsvoorstel
bestaat eigenlijk uit drie delen. Het deel dat betreft de Verordening
woninggebonden subsidies, daarmee zijn we akkoord, daar hoeven we ook niet
verder over te spreken. Wat betreft het verdeelbesluit 1992 moet ons alleen
nogmaals van het hart dat we vinden -we weten, daar zijn we zelf bij geweest-
dat we nog steeds vinden dat de manier waarop we in 1992 onze 2,5 miljoen die
wij dit jaar te besteden hebben op het gebied van volkshuisvesting, wat erg
zeer in een bepaalde richting hebben besteed door de stichting van alleen
sociale huurwoningen. We weten daarvoor premiekoop A-woningen naar 1991 zijn
gehaald, maar we willen u wel aangeven dat we bij de verdeling de komende
jaren daar toch scherp op zullen letten.
Wat betreft het convenant, we hebben daar in de commissie welzijn/
volkshuisvesting met u uitgebreid over van gedachten gewisseld. Het spijt ons
dat ons ideeën betreffende het convenant niet geheel stroken met die van de
meerderheid van dit college. Ik wil hier namens de fractie van het CDA
nogmaals melden dat wij vinden dat als je eens belangrijk bijna-adviesorgaan
creëert -we noemen het bestuurlijk overleg corporaties- het eigenlijk
wenselijk zou zijn als er in dat BOC ook mensen zouden zitten die recht van
spreken hebben als het gaat over de koopsector. U was dat niet met ons eens
en het bleek in de raadscommissie dat alle andere partijen het ook niet met
ons eens waren. Dat spijt ons en dat willen we hier vanavond toch nog wel
even gezegd hebben. Wat we plezierig vinden is dat onze suggestie om in ieder
geval in deze raadsperiode te evalueren en daar zonodig ook conclusies uit te
trekken, inderdaad in de brief van het college zoals we die gisteren mochten
ontvangen, gehonoreerd is. Dat maakt de zaak toch weer iets plezieriger voor
ons
Heer JANSEN (D66)Voorzitter, wij gaan akkoord met de drie onderdelen van
dit raadsvoorstel. Er zijn echter twee rode lampjes die bij mij zijn gaan
branden en daar wilde ik vragen over stellen, om te kijken of die gedoofd
kunnen worden. Het eerste punt is dat er, gegeven de verordening, in een