19 januari 1995
- 15 -
Heer BLAAUW (WD): Voorzitter, ik heb destijds, toen de heer Visser nog als
wethouder de commissie r.o. voorzat, zelfs nog een keer te kennen gegeven
dat ik best voor een gebouw als de Lindenhof was, maar wel in een andere
vorm, in een andere grootte en niet zo kolossaal. Daar ben ik als raadslid
al die jaren dus ook tegen geweest. En als de toenmalige wethouder beter
geluisterd had naar wat leefde in de commissie, had het ook heel anders
gekund. Het was mijn eerste commissie waar ik zitting in had, ik had ook
wel verwacht dat dit
un
t
lat
•aad
laar
noet
Ik
de
n
m
een
oor
en
of
6.
Mevrouw TOMASSEN (GL/PS)Dit slaat echt nergens opl
Heer BLAAUW (WD): veel commotie zou geven, vandaar dat ik ook aan u
had gevraagd om de heer Spruit hierbij aanwezig te doen zijn. Maar ik denk
dat ik het volste recht heb als raadslid met een politieke afweging -zoals
ik net ook al heb gezegd- een eigen mening te hebben die los staat van de
mening die ik onafhankelijk in die commissie heb gegeven.
VOORZITTER: Het woord is aan de heer Witte, als hij daar behoefte aan
heeft. Niet. Dan ben ik nog een antwoord verschuldigd aan die raadsleden
die hebben gevraagd om dit onderwerp -het functioneren en de samenstelling
van de adviescommissie- aan de orde te stellen in a.b.z. Ik zal daar in de
commissie a.b.z. op terugkomen.
Ik stel voor dat wij overgaan tot hoofdelijke stemming. Alvorens dat te
doen is er wellicht behoefte om een stemverklaring af te leggen.
Wethouder BLOMMERSVoorzitter, tijdens de vorige behandeling in de raad
van maart heb ik meegestemd met mijn fractie. Toen we vervolgens de zaak
hier weer in de raad aan de orde hebben gehad, heb ik tot verbazing van
velen, maar niet tot die van mijn fractie, gezegd dat ik niet akkoord kon
gaan op dat moment met het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar.
Ik was er op dat moment volledig van overtuigd dat wij op dat moment onze
handen vrij hadden om alsnog die beslissing te nemen. Ik heb toen ook
gezegd dat als het tot een beroep kwam en de commissie voor de beroep
schriften zou adviseren dat we in dezen niet juist hadden gehandeld, dat ik
me zou neerleggen bij dat advies. Er is door de commissie voor de beroep
schriften een advies uitgebracht en ik leg me daar dus bij neer.
VOORZITTER: Tenzij iemand anders nog een stemverklaring wil afleggen, ga ik
nu over tot hoofdelijke stemming. De stemmingen vangen aan bij nummer 24,
dat is bij de heer Witte. Wilt u zich uitspreken of u voor of tegen bent?
Aan de orde is het voorstel zoals dat is uitgebracht door de commissie van
advies, zoals bij dit agendapunt in raadsvoorstel 95-11 aan u is voorge
legd.
de heer Witte, tegen; mevrouw Tomassen, voor; de heer Meilof, voor;
de heer Brunekreef, tegen; de heer Blaauw, tegen; de heer Boerkoel,
voor; de heer Joustra, tegen; mevrouw Blommers, voor; mevrouw Steke
lenburg, voor; de heer Lokker, voor; mevrouw Gerritse, voor; de heer
Van den Breemer, voor; de heer Van Wuijckhuijse, tegen; mevrouw
Hartering, tegen; mevrouw Huberts, tegen; de heer Visser, voor; de
heer Zwaanenburg, voor; de heer Van Logtenstein, voor; de heer Krol,
voor; de heer Glastra, tegen; de heer Krijger, tegen; mevrouw Swin-
kels, voor; de heer Ten Hove, voor; de heer Plomp, tegen; de heer
Jansen, voor; de heer Anderson, tegen; mevrouw Hugen, tegen.
VOORZITTER: Dan is het voorstel van de commissie met 15 stemmen voor en 12
stemmen tegen aanvaard. Aldus is besloten.
Het voorstel (RV 95-11) wordt na hoofdelijke stemming aangenomen.
Voorstel tot het in beroep gaan tegen het besluit van Gedeputeerde Staten
van Utrecht ten aanzien van de gedeeltelijke goedkeuring van het bestem
mingsplan Landelijk Gebied 1994.
Heer PLOMP (WD): Mijnheer de voorzitter, we hebben het al in de commissie
meegedeeld, het standpunt van de WD met betrekking tot dit punt. Wij zijn
van oordeel dat niet in beroep hoeft te worden gegaan tegen het besluit van
D-
3