14 oktober 1998
-4-
Heer WITTE (GGS)Voorzitter, bij interruptie. Dat wil ik nou juist niet.
Ik vind het prettig om met het college op een plezierige manier om te gaan.
Dan moet je voorkomen dat je ruzie krijgt. Als het college nou heel veel
van die dingen die ze wil eerst aan ons voorlegt en erover praat dan kan ze
zich laten overtuigen door onze goede argumenten en dan hoef je later
helemaal geen ruzie te hebben, of op je duvel te krijgen.
VOORZITTER: Kijk, dat is nou een fantastische oppositiepartijAardig met
het college willen omgaan.
Wethouder KROL: Voorzitter, laten we heel reëel zijn, het gaat over een
prioriteitenlijst die wij in het kader van onze rijksmonumenten, en daarom
is het bij de watertoren in ieder geval op dit moment nog niet aan de orde,
die wij bij de rijksmonumenten willen laten. Wij doen een voordracht. We
zeggen: we hebben die en die rijksmonumenten en daar moet u beginnen. Als u
mij ook maar een beetje kent, dan weet u dat op een moment dat daar keuzes
uit zouden komen die bij welstands- of monumentencollege, of binnen het
college, of in de politieke discussie in dit huis, controversieel zouden
liggen dan heeft een wethouder er alle belang bijlaten we daar ook geen
misverstanden over hebben, om dat naar u terug te koppelen. Want op het
moment dat een wethouder het naar u terugkoppelt, voorkomt hij dat daar
inderdaad later discussie en problemen over ontstaan en u mag van deze
wethouder verwachten dat als dit soort zaken zich zouden voordoen, dat ik
natuurlijk er alle belang bij heb en er geen enkel bezwaar tegen heb om het
aan u voor te leggen, maar laat ons, gewoon, op dezelfde manier als in het
verleden, onze huiswerk doen en gewoon de prioriteitenlijst herzien als dat
nodig is. Ik leg het voor u ter inzage. Als u zegt: u heeft dat niet goed
gedaan, dan vraagt u of ik het op de agenda zet en dan gaat het als volgt.
Geen enkel bezwaar. Maar laat ons ons werk doen.
Mevrouw KOSTER: Voorzitter, nog even bij interruptie. De wethouder zegt dus
eigenlijk toe, dat hij het altijd zal overleggen, dat hij er met ons over
wil praten. Dan vraag ik: wat is er nou zo moeilijk om dan deze zin eruit
te halen?
Wethouder KROL: Voorzitter, als ik daarop mag reageren. Omdat het een
teneur aangeeft dat, ik denk, we in de raad en college op bepaalde momenten
verkeerd met elkaar omgaan. Als u vindt, bij zware beslissingen, bij grote
begrotingen, bij inhoudelijke discussies over wel of geen OZB-verhogingen,
grote politieke problemen, dat u zegt: college, denk er om, dat moet naar
de raad, dat is het debat wat in dit huis moet plaatsvinden, dan geef ik u
voor 100% gelijk. Nogmaals, het gaat over een lijst met rijksmonumenten die
we al hebben, waarvan we maar moeten hopen dat we er weer eens een paar
centjes voor kunnen krijgen. En wij moeten alleen maar één keer per jaar
aangeven: rijk, wilt u er a.u.b. wat centjes voor over hebben. Dan denk ik,
raad, en ik hoop dat ik dat zo mag zeggen dat ik daarmee niet de bevoegd
heid van mijn portefeuille overstijg, voorzitter, dan gaan we met elkaar de
verkeerde kant op. We moeten niet een raad worden en een college die denkt:
als het nou maar met elkaar in de commissie besproken is, dan is het goed.
Het gaat om de grote lijn, het gaat om de grote politieke zaken. Wij worden
hier goed gehonoreerd om hier de dagelijkse leiding in dit huis te hebben
en die rol moet u ons laten spelen en als wij het niet goed doen, zijn wij
aan u verantwoording schuldig.
Heer ROEST (D66)Voorzitter, dit vind ik toch wel een gloedvol verhaal en
ik ben echt geneigd om hem hier helemaal in te volgen. Maar er zit één zwak
puntje in het hele verhaal van de heer Krol. Dit stuk, daar staat de naam
van Krol helemaal niet bij. Hij wordt morgen naar Den Haag geroepen. En dan
zegt hijdeze wethouder zal het niet doen. Daar hebben wij vertrouwen in,
maar het gaat niet alleen om deze wethouder.