21 december 2000
- 20 -
betekent dat u planschade voor de gemeente creëert. Iedereen die vanavond ook op de tribune zegt: ja
maar nogmaals, dat kunnen we oplossen, die doet met ons samen op dat moment iets onzorgvuldigs,
want planschade kun je in deze gemeente, en dat is puur beleidsregel, beleidsregel van de raad, alleen
maar afdekken als je een artikel 19-procedure met elkaar gaat voeren. Dan zegje: burger, we willen
best met uw bouwplan meewerken, het plan moet ons passen, de planschade moet geregeld zijn en dan
gaan we daarmee verder. Watje vanavond inpast, is planschade gemeente, geen discussie. En u kunt
zich voorstellen dat vanuit die leidraad het college op al die verzoeken gezegd heeft, ook al proef ik
sympathie voor een aantal voorstellen, en heb ik zelf ook enige sympathie voor een aantal voorstellen,
zorgvuldig. Niet vanavond zeggen: het kan. Zorgvuldig op basis van een plan en een goed onderbouw
de planschadeovereenkomst. Er komt nog iets anders bij. Vroeger zeiden we, als we nou na een half
jaar of een jaar bij de provinciale overheid terechtkomen met een verzoek om een verklaring van geen
bezwaar, dan zegt zo'n provinciale overheid, misschien wel met recht en reden, gemeentebestuur van
Soest, de inkt van uw bestemmingsplan is nog nat, had u dat nou niet even eerder kunnen bedenken
dat u hier een bebouwingsmogelijkheid in had gezien. En er is natuurlijk zeker in artikel 19 op de
ruimtelijke ordening heel veel veranderd. Want binnenstedelijk, als het gaat om beperkte hoeveelhe
den, en het gaat zowel om de woning van de heer Wolff, als om de woning van de heer De Ruygt, is
dat een lokale afweging. Daar geldt een algemene verklaring van geen bezwaar. De gemeente Soest,
de raad van Soest, het college van Soest beslist wel of niet het verlenen van vrijstelling. We hebben
dus op dat punt geen discussie met de provinciale overheid. En ik pleit hier dus niet, laat ik het ook
helder uitspreken, om hierna na dit bestemmingsplan één grote onbeheersbare stroom van artikel 19
door dit gebied te laten gaan, maar ik pleit wel met klem, daar waar ik, en ik kan goed tellen wat dat
betreft, ik moet mijn antwoord misschien aan de heer Roest richten, daar waar ik voor een enkel
initiatief, mensen die hier vanavond ook op de tribune zijn, die ik ook in de commissie gehoord heb,
sympathie of zelfs brede sympathie proef, vraag ik u toch met klem om dat niet op deze avond middels
een inpassing in het bestemmingsplan te regelen, maar op basis van een concreet plan als het gaat om
de boom, als het gaat om de planschadeovereenkomst, op een zorgvuldige wijze de mogelijkheid voor
artikel 19 daarin te onderzoeken. Dat is een zorgvuldige wijze van omgaan met bouwplannen, die in
strijd lijkt met al datgene wat wij vroeger in de wet op de ruimtelijke ordening met elkaar geleerd
hebben, maar die de ontwikkelingen op het gebied van planschade voor ons noodzakelijk maakt.
Daarmee heb ik eigenlijk een heleboel antwoorden gegeven. Er blijven nog een paar kleintjes over. De
vraag over het bijgebouw, en ik noem er de naam bij, omdat dat persoonlijker is dan soms het num
mer, het is de carport of wat dat ooit had moeten zijn van de heer Noorlander. Niet het college, het
college heeft u voorgelegd: niet inpassen. De raadscommissie heeft het college geadviseerd, vrijwel
unaniem, sorry college, wij vinden dat dat moet worden ingepast. En dan gaat het over de manier
waarop. Het college heeft twee dingen gezegd in de brief aan u. Het is een bijgebouw zoals alle
garages in dit gebied en voor een bijgebouw gelden heel duidelijke regels. Maximum goot van 3,
maximum nok van 5, een kapje er dus op. We hebben ook gezegd: als je dat aan de ene buurman
mogelijk maakt, dan is het onzorgvuldig aan het eind van dat doodlopende straatje om dat niet aan de
andere buurman die daar op dit moment nog niets heeft, niet op dezelfde wijze ook een bijgebouwmo
gelijkheid exact op die wijze mogelijk te maken. Het college, vraag ook van mevrouw Van Roomen
van het CDA, is geen voorstander van een op de kaart opnemen van een speciale aanduiding in dit
gebied waarvan ik dan zou willen noemen, misschien een aardige naam, de heer Noorlander-carport,
die onder een heel eigen planologische regime valt. Omdat dat, laten we zeggen, in de manier waarop
u met zo'n bestemmingsplan omgaat, niet zorgvuldig is. Voor alle bijgebouwen, alle garages in dit
gebied geldt hetzelfde planologisch regime. En wij zijn er op zich geen voorstander van voor dit
bijgebouw waarvan u wilt dat we het inpassen, een aparte aanduiding te maken. Als de raad daar op dit
moment, ik hoor daar u graag over in tweede termijn, anders over denkt, dan kan dat. Maar ik raad het
u gezien de systematiek van het plan niet aan.
Wat betreft de jeugdherberg. Helder dat de jeugdherberg zoals we die nog steeds noemen, precies
zoals de heer Krijger aangaf, langzamerhand een vorm van low budget-hotel aan het worden is, met
alle mitsen en maren die daarbij horen. Het college vindt dat de manier zoals het nu in het bestem
mingsplan geformuleerd is, voldoende recht doet aan die nieuwe ontwikkelingen van wat we vroeger