Raadsvergadering 22 april 2004
- 14-
eigenlijk niet past in een moderne zaak, want het is ook zo bij stichtingen, bij verenigingen.
Tegenwoordig is het altijd drie jaar en één keer herbenoemen en niet meer. Dat lijkt mij een hele
goede zaak.
En dan de eindconclusie door de Rekenkamercommissie. Daar ben ik hartstikke voor. Dat in ieder
geval niet daar het proces stopt, maar de Rekenkamercommissie de conclusie trekt en een raad moet
dan met dat rapport, met die conclusie aan de slag. Het hoeft niet in het stuk zelf te staan. Als ze er
niets mee doet, ja, dan is het waarschijnlijk een slechte raad, en als ze er wel wat mee doet, ja, dan gaat
het ook echt leven, datgene wat de Rekenkamercommissie zegt. Ik kan me heel goed voorstellen dat
dat amendement er komt.
Heer VAN DER TORRE (WD): Voorzitter, wij steunen ook het voorstel van Soest 2002 ten aanzien
van conclusies. Wat betreft het voorstel van de heer Roest, daar hebben we wat meer moeite mee. Eén
op de twee, dat betekent dat er heel weinig ruimte overblijft en wie weet hebben we in Soest helemaal
niet zoveel problemen en is er misschien maar één onderzoek per jaar nodig. Maar goed.
Als we kijken naar die onderwerpkeuze, in de verordening staat: de Rekenkamer stelt de onderwerpen
voor en de raad stelt vast. Ik denk datje als raad wel hele goede argumenten moet hebben om dan een
voorstel van die commissie af te wijzen. Ik denk dat daar al een hele goede waarborg zit voor de juiste
onderwerpkeuze. Dus wij hebben geen behoefte aan uw amendement. En wat betreft de drie- of
zesj aarstermijn, wij denken dat zoals het in de verordening staat, driejaar met de mogelijkheid het te
verlengen tot zes jaar, het uitstekend is. En dat willen we zo houden. Dank u wel.
Heer VAN VUUREN (CU/SGP): Voorzitter, ook de verschillende punten even langslopend.
Inderdaad de Rekenkamercommissie moet zelf conclusies maken over de onderzoeken die zij hebben
gevoerd. De drie- of zesjaarstermijn, mijn voorkeur gaat uit naar de driejaarstermijn. Ik kan me
voorstellen dat als je onderzoeker bent, dat je na drie jaar denkt: ik plak er nog drie jaar tegenaan. Dat
is leuk of dat je zegt: ik heb zes onderzoeken gehad in Soest, ik heb het wel gehad. En als die er zes
jaar zit, ja, ligt toch wat lastiger. Dus zoals het er nu in staat, is het uitstekend. Dat was het.
Mevrouw KOOMEN (GGS): Wij willen het graag ook bij de driejaarstermijn houden. Dan houd je
wat veerkracht en innovatie in zo'n Rekenkamer. Dan heb je ook niet het gevaar dat het een beetje in
gaat dutten. Wat dat betreft willen we het toch graag bij die drie jaar houden. Mochten er inderdaad
geen geschikte kandidaten uit de sollicitatieprocedure naar voren komen, dan kan ik me toch wel
vinden in het voorstel dat het CDA deed om dan toch eens te kijken naar die beloning. Verder was ik
het eens met de conclusie zoals de burgemeester trok inzake de eindconclusies. Vanzelfsprekend
vinden wij natuurlijk dat de Rekenkamer zelf de kans krijgt om in ieder geval één onderzoek op
onderwerp te agenderen, zonder tussenkomst van de raad. Dus daar willen we in meegaan.
Heer MIDDELKOOP (Soest 2002): Dank u wel voorzitter. Wij blijven er voorstander van dat de raad
dus ook eventueel zonodig, en of dat één keer in het jaar is of in de tien jaar een voorstel moet kunnen
aandragen, waar de Rekenkamer mee aan de slag gaat. Voor de rest met de procedure akkoord.
Over de periode denken wij, de heer Roest noemde zes jaar, dat het veel pragmatischer is om voor vijf
jaar te gaan, want dan zou je dus een uittredingsschema kunnen nemen en dan is de continuïteit en de
ervaring gewaarborgd. Dat zijn schema's die je heel vaak in colleges tegenkomt en wij zijn daar een
voorstander van, louter uit praktische overwegingen. En de eigen conclusies, wij hebben de suggestie
aangedragen, dus het zal u niet verbazen dat wij dat standpunt nog steeds handhaven. Dank u wei.
VOORZITTER: Dank u wel. Er zijn nogal wat nuances gebracht en nu is het de kunst met elkaar te
kijken of er een lijn te vinden is. En als die lijn wel te vinden is, maar u kunt zich er zelf niet in
vinden, dan moet u daar natuurlijk de kanttekening bij plaatsen. Als we nou even beginnen met het
hoofdprincipe, ik noem het maar even het hoofdprincipe, want zo hebben we de beide varianten in het
raadsvoorstel onderscheiden, de keuze tussen externe en gemengde commissie, dan kun je zien dat de
meerderheid van de raad voor externe commissie is, maar dat bij de minderheid van de raad nou niet
de onoverkomelijkheid geformuleerd is om het daar ten principale mee oneens te zijn. Maar dat het
een kwestie van voorkeuren is. En ik zou even bij u af willen checken of, nou ga ik de redenering