TWlËDi BLAO Raadsoverzicht üehuorenüe bij „De Soesler" van 20 December 1924. Uitgever G. v. d. Bovenkamp Soestdijk. Dinsdag, 16 December was 't voor on ze Gemeenteraad de dag der Politieke jaarwisseling. De begroeting voor 1925 werd be handeld. Op Politiek gebied wil dat niet anders zeggen dan „oud op nieuw vie- reu". De gebeurtenissen van het bijna ten einde zijnde bestuursjaar passeeren dan nog eens de revue, en nieuwe perspectieven voor het komende jaar worden geopend. Ditmaal stond, althans de middagver gadering die grootendeels gewijd was aan de al-genteene beschouwingen voor 13. en YV. wel sterk in het teeken van „geef rekenschap van Uw Rentmeester schap. Nadat een korte geheime ver gadering was voorafgegaan, opende de Voorzitter te ongeveer 2 uur de voltal lige openbare vergadering, en stroomde de publieke tribune stampvol er bleef geen staanplaatsje onbezet. Wij willen van het verhandelde dit maal geen miniatuur verslag geven om de eenvoudige reden dat "we dan wel Zes Soesters vol hadden trouwens waar alléén de begrooting werd behan deld daar interesseeren de inwoners toch 't meest de hoofdlijnen, die deze verga dering zoowel principieele als practische beteekenis bleken te hebben. Vandaar dat we ditmaal een overzicht geven. De Voorzitter stelde als eenig agen dapunt aan de orde de Begrooting voor 1925, met de daarbij behoorende be scheiden. Door de Commissie van onderzoek, be staande uit de heeren M. Scheffer als Voorzitter en P. C. VV. Folker als rap porteur was een rapport ingediend, waar van wij het eerste en het slotgedeelte overnemen de groote middelmoot be lieft een serie van begrotingsposten welke in liet verdere van het overzicht de aandacht van de Lezers zal vragen De Commissie rapporteerde: Aan Heeren Burgemeester en Wetthouders der Gemeente Soest, De Commissie van onderzoek der ge meente-rekening 1923, en der gemeente- begrooting 1925, heeft de eer U het vol gende mede te deelen als resultaat van onderzoek der begrooting 1925. De eerste indruk der begrooting met memorie van toelichting is, afgezien van de resultaten, dat een woord Van lof niet mag onthouden worden voor de hoofd ambtenaren. die tot de samenstelling hebben medegewerkt. Voorts spreekt de commissie haren dank uit aan den heer Gemeente-secretaris voor diens uitvoe-; rige en ter zake kundige toelichtingen. Bet psijt de commissie, dat de heer Heijm'ngs, door verblijf in het buiten land. verhinderd was aan het onderzoek mede te werken. Komende tot den totaal-indruk van het onderzoek, zij 't der commissie ver gund drieërlei hoofdconclusies allereerst naar voren te brengen. Tvii eerste, dat de begrooting nog geen weerspiegeling geeft .yan - gen voor de. "TTëW^JfëVoedigende finamieele posi tie der gemeente. Ten tweede, dat door het klein aantal objecten, waarop van beteekenis kan be zuinigd worden, verlaging der belastin gen nog als toekomstmuziek moet be schouwd worden en dan nog alleen wanneer angstvallig wordt gewaakt te gen verhooging van vastgelegd niet pro ductief kapitaal. Ten derde, dat, alhoewel deze begroo ting wel eenige verbetering geeft bij die der laatste jaren, toch nog te weinig re kening is gehouden met de risioos van verschillende posten, zoowel in debet als credit. In de verdere beschouwingen zal 't voortdurend uitkomen, dat deze elemen ten de geheele begrooting beheerschen. Meiaas staan wij thans voor den on- verbiddelijken eisch van versterking der middelen, waarvoor geen andere weg open staat dan verhooging der belastin gen. De commissie heeft zich afgevraagd wat daarvan toch wel de hoofdoorzaak kan zijn, daar in 1924 toch geen besluiten zijn genomen, welke de financieele posi tie ernstig bezwaarden, en meent dat de oorzaak moet gezocht worden in de sub 3 genoemde conclusie, dat te weinig re kening is gehouden met groote risico's van verschillende posten. Het vroeger gehuldigde systeem, de inkomsten aan den lagen, en de uitgaven aan den hoo- gen kant te ramen, dat de laatste jaren nog al eens in 't gedrang kwam, is naar het oordeel der commissie in deze be grooting nog niet voldoende in acht ge nomen. alhoewel er thans bij de ramin gen voor 1925 merkbare 'verbetering is te bespeuren. Dat 't noet niet consequent over de geheele linie is toegepast, is mis schien daaraan te wijten, dat zonder be- l.istingverhooging, niettegenstaande en kele bezuinigingen, de begrooting niet sluitend was te krijgen. De commissie vreest echter dat het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven slechts op papier het geval is, en de praktijk ons nog ver rassingen zal brengen. Vooreerst vreest de commissie, dat met de door Burgemeester en Wethou ders voorgestelde kleine verhooging van den vermenigvuldigingsfactor niet het geraamde bedrag uit de inkomstenbelas ting zal worden verkregen. Het is de commissie bekend, dat enkele leden der belasting-commissie ten deze ietwat meer optimistisch zijn, doch onzes in ziens schuilt in deze geraamde inkomen- post toch een risioo. Vooral meent de commissei er de aandacht op te moeten vestigen, dat het niet juist is om het bedrag van f 30.000,oninbare belas tingen van 1922 en 1923 over beide jaren elk voor de helft te vcrdeelen deze verhouding kan zeer goed anders zijn. Hn al moge deze beschouwing met 't oog op den aftrek, die geheel komt ten laste van 1924, voor dat jaar slechts theore tische waarde hebben, voor de heffing 1925 kan 't van enorme beteekenis zijn, want dan beteekent het een geleidelijk, doch steeds sterker dalend inkomen der burgerij. Voorts moet worden opgemerkt, dat van den bekenden achterstand a 70.000,—, welke in 3 jaren moet worden ingehaald, niets in de begrotingsuitga ven is verwerkt. Het is de commissie be kend dat 't de bedoelng is dezen achter stand in te halen door eventueel voor- cleelige jaarsaldi, maar de commissie acht dat toch niet een voorzichtige finan cieele politiek, temeer nu er nog posten zijn met groote risico's. Terzake wijst de commissie op bijvoorbeeld liet Grond bedrijf. D^J^incieele regeling daarvan is nog stêeu^niiet in kruiken en kannen. Fr moest zelfs een beroep op de Kroon worden gedaan tegen eene beslissing van 11.11. Gedeputeerden. Wordt dat beroep verloren dan moet ook nog op andere gronden het risico op meer dan J 10.000,— worden geraamd, hetwelk niet is gedekt. En temeer klemt 'het thans voor deze dekking te zorgen, nu wethou der van den Berg in de voorlaatste raadsvergadering heeft verklaard niet meer te staan aan de zijde van de over- groote raadsmeerder'heid, en dus niet meer zal steunen wat door die meerder heid als een groot financieel belang voor de gemeente wordt gevoeld. Ook ten opzichte van de werkloozen- uitkeering acht de commissie de risico hooger dan geraamd is. Deze meenirig werd gevestigd door post 236, waar als subsidie voor de werkloozenkassen 2.000,- - wordt voorgesteld tegen 4000 voor 1924. Deze verlaging spreekt duide lijk dat de belanghebbenden, 't blijkbaar maar al te gemakkelijk op den steun der gemeente laten aankomen, eti zich liever los maken van de organisaties, en dies van de verplichting een kleine premie te betalen. Daardoor vermindert dan wel Je gemeente-subsidie niet 2000.— maar aan de organisatiekassen wordt nu ook f 2000.— premie plus 2000,— Rijkssub sidie onttrokken, dat maakt samen/6000. Hoe zal dat straks gaan, vraagt de com missie zich af, als er groote werkeloos heid komt. Deze risico is nergens in de begrooting verwerkt, integendeel, door vermindering van post 221 (bijdrage aan den kapitaaldienst voor onersteuning aan werkloozen) met f 1000,ver zwaard. Na verschillende vragen en op- en aan merkingen op een aantal posten komt de Commissie tot de navolgende SLOTCONCLUSIES. In het de begrooting begeleidend schrij ven van Burgemeester en Wethouders wordt gezegd dat de grootst mogelijke zuinigheid is betracht. Inderdaad wer den nog al wat bczuiugiingsvoorstellen aangetroffen. En toch moet er een ver hoogde belastingopbrengst zijn om de be grooting sluitend te krijgen, terwijl ver schillende risico's nog niet zijn gedekt. Reeds aan het begin werd gezegd, dat er zoo weinig objecten zijn waarop van beteekenis bezuinigd kan worden. Aan 't groote bedrag rente en aflossing van vastgelegd kapitaal, waarmede ruim 100.000,gemoeid is, valt niet te tor nen. Op onderwijs, waarmede een halve ton gemoeid is, valt niet meer te bekrim pen. Op de jaarwedden en loonen, die in doorsnee niet te hoog zijn (al zijn er niet te verdedigen ongelijkheden) en waar mede ook al een bedrag van pl.m. f 100.000,— is gemoeid, valt, zonder on rechtvaardig te worden, ook al weinig te doen. AairLle verplichtingen, die de rijkswetten ons steeds meer opleggen en waarmede tienduizenden gemoeid zijn kunnen wij al evenmin ontkomen, terwijl de tegenposten: „bijdragen van het Rijk" in totaal lager worden. Het gevolg van dat alles is, dat de verschillende bezuinigingsvoorstellen zich bewegen in de lijn van kleinheid en schrielheid, terwijl het totaal dier bezui nigingen wordt opgeslokt door een ver moedelijk abuis in de begi^»ö/ing,192-4.,n.l. /"ollOO,— te lage'raming voor rente van kasgeld. Zoo blijkt het, dat de steeds meer zich openbarende sluimerende risi co's toch nog een belastingstijging vra gen, en dat bezuinigingen van f 10,en 25,— onze gemeentefinanciën niet kun nen redden. Toch moet het gevraagde bedrag inko men, en zal de burgerij dus over 1925 bij een steeds nog dalend inkomen en bij een stijgende index een extra-offer moe ten brengen, x Daaraan kan niemand ontkomen. Ech ter op één factor wil de commissie wij zen, n.1. wat het dalend inkomen betreft, één groep inwoners nog verkeert in een bevoorrechte positie. De commissie heeft geen enkel voor stel willen doen ter verlaging van wed den of loonen, of terugstorting der pen sioenpremies. Zij heeft dat nagelaten, omdat de geest onder de ambtenaren en ander personeel thans zoo is, dat ieder mee wil werken 'om de uitgaven zoo klein mogelijk te doen zijn. De commissie ver trouwt dat dit zoo zal blijven, en dat, wanneer eventueel extra dienstprestaties gevraagd worden ter voorkoming van uitbreiding van personeel, elke ambte naar en elke politieman en elke andere werkman het mogelijke zal doen om de bestaande geest te bestendigen. Aan de burgerij en daaronder dus even goed aan het gemeentepersoneel wordt over 1925 een verzwaarde lastt opgelegd, en het zal mede van het personeel af hangen of voor 1926 het nies er nog die per moet worden ingezet. Wat de hiervoren gememoreerde on gelijkheden in de salarieering betreft, geeft de Commissie Burgemeester en Wethouders in overweging voor einde 1925 een salarisschaal te ontwerpen, waarin die ongelijkheden zooveel moge lijk worden weggenomen, terwijl ten slotte in ernstige overweging wordt ge geven, voor volgende begrootingen de nu nog sluimerende risico's geheel uit de begrooting te verwijderen. Eerst wan neer dat bereikt is, kan op een stationaire basis de gemeente-huishouding weer worden ingericht, en kunnen uitgaven worden gevoteerd ten bate van het eco nomisch, sociaal en algemeen belang. De Commissie voornoemd, M. SCHEFFER, Voorzitter. P. C. W. FOEKEN, Rapporteur. Op dit rapport was door B. en W. het volgende antwoord gegeven. Aan den Raa*d der gemeente SOEST. Als antwoord op het door de commissie van de onderzoek der gemeentebegroo- ting 1925 uitgebrachte rapport hebben wij de eer het volgende mede te deelen. Allereerst brengen wij den leden der commissie dank voor de uitvoerige uit eenzetting van hun bevindingen en voor de vele werkzaamheden, welke daarmede gemoeid zijn. Wij onderschrijven gaarne het woord van dank gericht tot de hoofdambtena ren voor hunne goede medewerking, ver leend bij de samenstelling van de begroo ting met bijlagen. Met de gegeven algemeene beschou wingen over de begrooting kunnen wij ons niet geheel vereenigen. Meer in het bijzonder moet ey^^r ie meening der commissie bestrijdei^vuar zij onder hare derde conclusie te kennen geeft dat, hoe wel eenige verbetering bij de laatste ja ren valt te bespeuren, toch nog te wéinig rekening is gehouden met de risico's van verschillende posten. Wij zijn van oordeel dat, voorzoover de middelen het toelaten, door ons wel rekening is gehou den liet risico's, en dat de geraamde pos ten zoo nauw mogelijk de werkelijkheid weergeven, hoewel wij toegeven, da: het in het algemeen beter is dc posten ruimer te ramen dan tot het strikt noodige. Uit liet vervolg van het rapport blijkt ons dat de commissie de positieve con clusie, dat te weinig rekening is gehou den niet de risico's va tiverschillende posten, min of meer terugneemt, en in ziet dat in deze gedaan is wat ge laan kon worden in verband met de middelen, in de begrooting aangegeven. Ook wij betreuren liet dat er maatregelen zullen genomen moeten worden voor verhoo ging van de inkomsten door meerdere belastingheffing, doch zijn van oordeel, dat deze belastingheffing slechts tijdelijk bestendigd zal behoeven te worden we gens toename van het belastbaar inko men als gevolg van betere tijdsomstan digheden en vermoedelijke vestiging De vrees van de commissie dat het evenwicht tusschen inkomsten en uitga ven slechts op papier het geval is. zal voor een groot deel worden weggeno men wanneer zoowel door ons ais door den Raad angstvallig wordt gewaak' te gen verhooging van de uitgaafposten. Onzerzijds wordt dit standpunt reed'; in genomen, en wij spreken de verwachting uit dat uw college eveneens zal mede werken om de uitgaven binnen de gren zen van de begrooting te houden. Doen wij dit niet, dan steekt onze begroeting bij vergelijking met andere gelijksooitige gemeenten in de provincie nog ongunsti ger af. Welke de verhooging in de heffing der inkomstenbelasting zal zijn is niet te neg gen, aangezien het niet mogelijk is een juiste raming te maken, nu de belasting opbrengst over 1924/1925 nog niet vol ledig bekend is. Inderdaad schuilt in don post Inkomstenbelasting een risico, doch deze is nimmer te voorkomen, zoo ang de heffing der belasting is overgelaten aan de rijksadministratie. De aan U voor gelegde raming dezer belasting is ge schied naar de laatste bekende gegevens over vorige jaren. De gegevens over het laatste belastingjaar zijn nog niet met volle zekerheid bekend, doch het laat zich aanzien dat de voorgestelde bclas- tingverhooging niet voldoende zal zijn om de geraamde inkomsten te dekken. In verband met de opmerking der com missie dat liet niet juist is het bedrag ad 30.000,— oninbare belasting van '922 en 1923 over beide jaren elk voor de helft te verdeelen, deelen wij U mede, dat het wederom een raming van het oninbare bedrag over een jaar is geweest. E>oor de rijksadministratie zijn ten Taste van 't afgeloopen dienstjaar nagenoeg alle on inbare posten over vorige twee dienst jaren gebracht, dus zonder splitsing van het bedrag. Een conclusie te trekken uit dezen post zal eerst mogelijk zijn na ver loop van eenige jaren. Nu ons na het opmaken der begrooting gebleken is dat door Gedeputeerde Sta ten wordt goedgekeurd het achterstallige bedrag oorspronkelijk groot pl.m. 70 duizend over drie dienstjaren te verant woorden en ons nadere aanwijzinginfcen zijn gegeven van de verantwoording 'yan dit bedrag in de begrooting, stellen kvij U een. wijziging voor als in de bijlage dezes is opgenomen. Bij de vaststelling van den factor, der inkomstenbelastiaLjr. Apin -d^'zn'rnader overwogen woccen op welke wijze deze post zal worden'ge dekt. De opmerking dat in de begrooting van het grondbedrijf een risico is opgenomen van meer dan 10.000,is niet juist, aangezien bij 'het opmaken dier begroo ting rekening is gehouden met de bezwa ren van Gedeputeerde Staten. Wanneer de uitspraak in hooger beroep ten gun ste der gemeente zal zijn, zullen de ge wone inkomsten dezer begrooting inte gendeel verhooging ondergaan. De ur gentie van dekking van dit risico vervalt hiermede, en"wordt bovendien geheel niet door ons gevoeld door de verklaring van wethouder van den Berg, die toch niet anders heeft gedaan dan een persoon lijk standpunt innemen bij de beslissing van den Raad inzake de verordening re gelende het Grondbedrijf. Ten opzichte van de Werkloosheids- zorg kunnen wij U mededeelen, dat het risico, door de commissie bedoeld, is ge dekt in den post Armenzorg. Zooals wel licht bekend is, hebben wij in de vastge stelde steunregeling in overleg met de desbetreffende commissie bepaald, dat georganiseerde werkloozen den voorrang genieten bij het verleenen van werkver schaffing, wanneer zij z.g. uitgetrokken zijn. De niet-georganiseerden zullen te werk worden gesteld, wanneer daartoe gelegenheid bestaat in verband met het daarvoor beschikbaar gesteld crediet, en zullen bij gebrek aan middelen voor le vensbehoeften aangewezen zijn voor steun uit den post Armenzorg. Uit 'het vorenstaande zal het de com missie blijken dat ook wij van meening zijn dat de georganiseerde werkloozen. die nog recht hebben op de uitkeering der werkloozenkassen eerst daarvan moeten gebruik maken, alvorens zij voor werk verschaffing in aanmerking komen. Ten slotte zij ons vergund uwe mede werking in te roepen tot vaststelling der Begrooting, zooals die U thans na het aanbrengen van eenige wijzigingen Is aangeboden. Nogmaals wenschen wij er op te wij- zeil1, dat al het mogelijke is gedaan om in de begrootingsposten te bezuinigen door besnoeiing van de oorspronkelijke bedragen. Van veel invloed is deze be snoeiing niet geweest, aangezien het vo rig jaar de ramingen reeds laag waren. Het verheugt ons, dat de commissie met ons vrro gevoelen is. dat de salaris sen en loonen over het algemeen laag (De Commissie schreef: „in doorsnee niet te hoog") zijn en daarop geen be zuiniging valt toe te passen. Bij nadere overweging van den post „Inkomstenbelasting" en na 'het liooren van den Inspecteur der Directe belastin gen, zijn wij van oordeel, dat het ge- wenscht is de opcenten der Personeele belasting in plaats van ons oorspronke lijk voorstel te brengen van 30 op 50. In dien de thans verstrekte gegevens juist zijn, zoude meerdere heffing der inkom stenbelasting vrij hoog worden. Wij doen hiertoe alsnog, het voorstel, en bevelen de ontwerp-begrooting in een welwillen de beoordeelimg bij U aan. Burgemeester .en Wethouders van Soest. De Secretaris, De Burgemeester, Batenburg. P. P. de Beaufort. De Algemeene beschouwingen worden geopend door den heer Endendijk, die het volgende naar voren bracht. M. d. V. Nu het college van B. en W. dat een vorig jaar onder minder gunstige politieke verhoudingen eenigszins gefor ceerd, tot stand gekomen, een jaar heeft geregerd, is het m.i. niet ongewenscht, dat het College zichzelf afvraagt, maar ook de Raad zich de vraag stelt: Hoe zijn thans de verhoudingen, en wat is het resultaait? Onder bovengenoemde omstandighe den trad het vorig jaar een heel nieuw College op, zoowel de B. als de W's en de billijkheid eisclite dat een dergelijk College van de zijde van den Raad met welwillendheid werd tegemoet gekomen. Onzerzijds, ik bedoel daarmede de A.R.- Raadsleden, is dat vertrouwen en die welwillendheid onvoorwaardelijk ge schonken, in de hoop, dat de wanverhou dingen, die er bestonden tusschen de par tijen van rechts, langzamerhand zouden verdwijnen en er vruchtbare arbeid zou kunnen verricht worden. Wat is nu van dit alles terecht gekomen? Onze bereidverklarnig tot steun en sa menwerking en onderling overleg met Wethouder v. d. Berg werd nooit aan vaard, terwijl zijn beleid heel vaak in ging tegen onze zienswijze. Inplaats van vertrouwen, ontwikkelde zich een steeds groeiend wantrouwen, een wantrouwen in elke richting. Hoe het staat in het Col lege van B. en W. kan ik niet beoordee- len, maar de verhouding tusschen het College en den Raad kon alles behalve gunstig worden genoemd. Wantrouwen, de minst gunstige atmosfeer waarin vruchtbare arbeid kan worden verricht, wodrt steeds waargenomen. Datzelfde wantrouwen werkt door tusschen de poli tieke partijen iri den Raad. Nimmer was de verhouding tusschen links en rechts zoo wantrouwend als thans, al moet erkend dat bij uiterst links weieens een enkele maal een onbevangen kijk op de dingen tot uiting komt. Niet slechts zag men wantrouwen tus- sch ende politieke partijen onderling, maar eigenaardig is het dat het zelfs in de R. K. Raadsfractie tot uiting komt, zelfs in zoodanigen vorm, dat hun „Mus- solini" om gezondheidsredenen heenging en den Wethouderszetel ontruimde. Als Raad staan wij daarbuiten, maar temidden van het algemeen milieu heeft het ons toch wel wat te zeggen en voe len wij dat aan als niet los te staan van de algemeene atmosfeer, waarin wij leven. Nu zou men het kunnen betreuren, dat die verhoudingen bestaan in den vorm. zooals ik die zooeven noemde, en aan vaarden dat, maar oneindig veel erger is het, dat dit wantrouwen rondom zich heengrijpt in aile kringen, die in aanra king komen met het beleid, dat van het Gemeentebestuur uitgaat. Dat het zoo is, behoeft niet nader be toogd, ieder weet, erkend en ziet het. Nu is de vraag: Waar is de oorzaak? Die vraag zal natuurlijk verschillend worden beantwoord naargelang men te genover dit verschijnsel staat. M. i. zit oorzaak bij het College van B. en W. Duidelijk waarneembaar is het volko men gemis aan homogeniteit, tusschen College en Raad als een gevolg van „de politieke onwaarheid" van het College. Bij mijn beschouwing daarover schakei lk natuurlijk den pasopgetreden Wethou der uit, ten le omdat omtrent zijn beleid nog geen voldoend oordeel kan gevormd zijn, die ten opzichte van zijn optreden worden, en 2e omdat er verschijnselen betere verwachtingen doen koesteren. De politieke onwaarheid van 'het colle ge noemde ik als eigenlijke oorzaak van al die misère, waarin zich dat openbaart. Een college dat vólgens zijn politieke herkomst geheel behoort tot rechts, zoekt en vindt zijn steun bij links, met afwijking van debereidverklaring van steun door geestverwanten. Nu zou men als men de wijze van op treden van B. en W. trots alles toch zou willen verdedigen, kunnen zeggen: de Raad is onbillijk tegenover het college, maar mag ik ter illustratie van mijn be weren wijzen op een enkel geval, waarin de politieke onwaarheid van het college duidelijk uitkomt. Een college van politieke belijdenis, zooals dat straks door mij genoemd is, acht men te zijn voorstanders van chris telijk onderwijs; bovendien spreken zij zich ook uit, meermalen en onder ver schillende omstandigheden. Nu is dit een zaak, die met zeggen alleen niet is uit te maken maar dat zeg gen dient in daden omgezet, zal men er waarde aan hechten. Nu denk ik niet, dat er iemand onder ons is, die gelooft te doen te hebben met voorstanders van chr. onderwijs. Laat mij nu dadelijk hieraan toevoegen (ten einde misverstand te voorkomen) dat het voorstander zijn van openbaar onderwijs niet als iets minderwaardigs moet wor den beschouwd, maar laat men dat dan ook gewoon erkennen, Nu kan ik mij niet voorstellen, dat er een college van absolute tegensttanders van chr. onderwijs zou zijn, dat zóó op treedt en zóó redeneert als het college van voorstanders te Soest. Als er nog eenige zulke colleges zijn, bezield met dezelfde liefde voor chr. on derwijs als B. en W„ dan krijgen we een oplossing van de chr. onderwijskwestie, die zoo mogelijk nog radicaler is dan de tramkwestic. Wat moet men toch den ken van een college, dat als rechtsgrond tegen een reclame van de besturen der chr. en R. K. schoolbesturen bij Gede puteerde Staten durft aankomen met het volgende argument: De besturen bii het bijzonder onderwijs doen de administratie gratis, en zouden nu de vergoeding voor administratie maar gebruiken voor 'extra-propaganda. Dit argument werd mondeling 'herhaald door weth. van den Berg in de openbare vergadering van Gedeputeerde Staten, nadat uitvoerig was aangetoond, dat de Minister van Onderwijs volkomen erkend had liet goed recht der schoolbesturen om volgens art. 55 vergoeding voor ad ministratie te ontvangen. Wie van de felste tegenstanders zou zoo iets durven zeggen, en onthouden hetgeen waarop de wet recht geeft om daardoor te belmmeren propaganda te maken voor zijn beginsel, en dan nota bene in diezelfde vergadering te verkla ren ook nog voorstander van chr. onder wijs te zijn. Dat hier geen misverstand in het spel is, M. d. V. maar opzet, blijkt overdui delijk, nu de meerderheid van het college volhardt in het niet wegnemen van be lemmeringen om recht te doen. Het inzicht van de commissie van on derzoek, die een oplossing aan de hand deed, werd heel gewoon op zij gezet. Ik wil liever met eerlijke tegenstanders te doen Tiebben dan met voorstanders zooals B. en W. Ik twijfel dan ook met of straks zal de Raad bij een uitspraak over den betrek- kelijken post het rechtsgevoel laten spreken en nevenbedoelingen op zij zet ten. Een handelwijze als in den Haag in stemming (toch zeker geen rechtsche meerderheid) om 50 cent per leerling als vergoeding voor administratie te bereke nen geeft meer blijk van rechtsgelijkheid beoefenen, da /jp^eigeren om formeele belemmeringen weg te nemen, teneinde willekeur te laten gelden voor recht. M. d. V„ bij dezen stand van zaken moet ik het vertrouwen in liet politiek beleid van de meerderheid van B. en W. opzeggen. De heer de Koning meende dat hier een aanval werd gedaan op Weth. v. d. Berg, die niet door den beugel kan. Spreker heeft met genoegen met Weth. v. d. B. samen gewerkt, en, dat van Anti-Rev zijde bijna nimmer steun werd genoten, mag toch zeker den Weth. niet worden verweten. Het moet gezegd dat, van de groepen die Weth. v. d. Berg op het kus sen hebben gebracht, steeds bij links tot uiterst links steun gevonden werd. Dat door den heer Endendijk zulk een felle critiek wordt geleverd, en het vertrou wen in B. en W. wordt opgezegd, 't is zijn zaak, maar het heeft toch wel een verdachte tint, vooral nu zelfs bij de laatste Wetlioudersverkiezing nog zoo duidelijk aan het licht kwam welk een bij zondere liefde de lieer Endendijk voor zulk een zetel had. De heer Endendijk, zegt dat deze laatste voorstelling van zaken een leu gen is, dat hij zijn medewerking heeft willen verleenen om de verdeeldheid in de R.K. Fractie op te heffen, had niet tot doel wat de heer de Koning veronder stelt. De heer Besselsen zegt, dat 't al lang is gebleken dat er een geest van wan trouwen heerschte, maar meent dat zulks komt omdat de meeningen over verscha lende zaken bevooroordeeld worden door bijzaken. De heer Heynings zegt dat hij in 1923 niet op v. d. Berg maar op Foeken zijn stem heeft uitgebracht. Ik deed dat niet zegt spr. uit oorzaak van sympathie of antipathie, maar omdat ik meende dat het voor de gemeente beter was dat de wethouderszetel werd bezet door iemand van ervaring. Ik achtte zegt spr. de heer v. d. Berg te jong. Maar, zegt spr., tot de mannen die de heer v. d. Berg op het kussen gezet hebben behoorden wel de Anti-Revolutionairen die van Foeken niets moesten hebben. Nu zijn we een jaar verder, en al kon ik niet altijd mee gaan, toch lieb ik in veel dingen de Weth. gaarne gesteund en de grootste eer voor dezen Weth. was dat hij alles, de Chris telijke beginselen buiten den Raad heeft gehouden, want zegt spr., daardoor heeft iemand juist onbevooroordeelde kijk op de zaken. Weth. v. d. Berg zegt, dat hij heel kort kan zijn in de weerleggingen van de door den heer Endendijk uitgesproken beschul digingen. die hoofdzakelijk liggen op het terrein van het Chr. Onderwijs. Ik heb zegt spr. een ander inzicht in enkele wetsartikelen dan de heer Endendijk, en daardoor zijn we niet elkander in botsing gekomen, maar mijn standpunt dat ik ook voor H.H. Gedeputeerde Staten heb verdedigd De heer Endendijk, „daar hebt u niets verdedigd, daar stond u met 'de mond voi tanden, en hebt ge alleen gevraagd of ik secretaris der school salaris genoot, wat u heel goe"d wist dat niet 't geval was. De heer v. d. Berg.: ik heb hier af schrift van mijn verdediging, vier vellen vol. De heer Endendijk: die hebt u dan zeker in den zak gehad en gehouden, Want ik heb er niets van gemerkt. De heer v. d. Berg: H.H. Gedeputeer den hebben deze verdediging gehad, en op het standpunt daarin uiteengezet sta ik nog. ik weiger mee te doen aan het grijpsysteem van de Chr. Schoolbesturen, en dat heeft niet mijn al of niet Christe lijk zijn niets te maken. En als u zegt dat ik geen rekening hield met de menschen en gevoelens, van de Anti-Revolutionai ren, dan zeg ik -u ook dat ik weiger eerst aan u toestemming te vragen voor ik iets doe. De Voorzitter zegt dat, waar de aan val van den heer Endendijk op de meer derheid van B. en W. ook zijn treft, hij alleen wil zeggen dat hij bij de beoordee ling van zaken waarin de Wet beslist, ook alleen aan de Wetgever de beslissing laat. Dat is zegt spr. het eenige stand punt wat ingenomen kan worden, wil men buiten de conflicten der partijen blijven. De heer Endendijk beantwoordt uit voerig den 'heer v. d. Berg en de verschil lende sprekers, waarbij spr. tot de con clusie komt, dat men niet de overtuiging der Chr. partijen heeft willen houdenden daardoor geheel is verzeid geraakt in 'het Linksche kamp en dit standpunt zoo con sequent heeft doorgevoerd dat men zelfs de persoonlijke inzichten van anderen dan Links, niet eens notitie nam. De heer Poeken zegt, M. de V. het was niet mijn bedoeling bij de algemeene beschouwingen het woord te vragen. Als rapporteur der commissie had ik ge'e- genhe'id te over mij ten opzichte van het beleid van B. en W. uit te spreken, wat ik ook heb gedaan in den meest zake- Iijken vorm. Bovendien M. de V. is het houden van algemeene beschouwingen meesttijds een spreken voor de Aribune, en al erken ik dat dit ook wel eens zijn goede zijde heeft, en 't soms zelfs noodig is zijn politieke overtuiging naar buiten uit te dragen, ik had er ditmaal geen behoefte aan. Dat ik niettemin het woord vraag M. de V. heeft zijn oorzaak in het noemen van mijn naam door den heer Heynings, als tegen-candidaat, een jaar geleden van den lieer v. d. Berg, en, dat vooral in hetgeen door de heeren Berselsen, Heynings en de Koning ter verdediging- van het optreden aan Weth. v. d. Berg is gezegd. Vooraf zij gezegd M. de V. dat door mij de onderscheiding Rechts-Links niet wordt verstaan als Antithese, ten opzich te van Personen. Deed ik dat wel, dan wel, dan zou ik ophouden lid der Chr. Hist. Unie te zijn. Ik heb M. de V. voor de personen die aan 't woord waren de grootste achting en treed niet op het ter rein van het individueel religieus leven-. Maar M. de V. op het gebied der partij politiek kunnen we helaas ons toch niet ontveinzendat en toch is een ver schil tusschen de Christelijke en Neutrale politiek, tusschen de politiek die ik, nood gedwongen moet noemen die van Rechts en Links. Gelukkig M. dc V. komt in de gemeen te politiek bet principieele element be trekkelijk weinig naar voren, en als 't naar voren gebracht wordt, dan is 't dik wijls nog maar zoo, zoo. Met den heer Besselsen, en nu sta ik dus in eens uiterst links, ben ik van meening dat welk voor stel ook. nimmer mag worden beïnvloed door bijoogmerkenjyjn welke zijde die ook komen, maar Tüfarnaast staat toch ook M. de V. dat we evenmin een voor stel mogen veroordeelen omdat 't Chris telijk of omdat 't neutraal is. En wan neer we dan bemerken dat in onderwijs zaken steeds door den leidenden Wet houder, de Christelijke gevoelens worden genegeerd, en dat door den oud-Weth. de Koning de loftrompet voor Links wordt geblazen omdat daar altijd steun te vin den was, dan geeft dat toch wel te deu ken. Het ergste echter M. de V. is de posi tieve lof van den heer Heynings. Zie M. de V. Wat we in de wereld ook zijn, steeds zullen we, als we tenminste per soonlijkheden zijn, naar buiten uitdragen wat innerlijk in ons leeft, en als dan wordt gezegd, en wordt aanvaard, als hoogste lof, het buiten den Raad houden der Chr. beginselen. Zie M. de V. dat acht ik de meest strenge en principieele veroordeeling van iemand die zich als Chr. Hist. Raadslid liet introduceeren. De heer Heynings zegt, dat hij zijn woorden niet heeft bedoeld, zooals ze door den heer Poeken worden uitgelegd. De heer Heihorst zegt: M. de V. Ik zal niet in lange beschou wingen treden omtrent deze begrooting maar zeer in kort mijn indruk trachten weer te geven. Dan breng ik allereerst dank aan B. en W. en allen die tot de samenstelling hebben medegewerkt en wel in hoofdzaak om de bezuinigings- gedachte die bij hen alle heeft voorge zeten, getuige de vermindering op som mige posten van slechts enkele guldens. Dat die bezuiniging zou zijn aangebracht op en in verhouding tot die posten, daar op wensch ik de behandeling niet vooruit te loopen, maar ik hoop daar straks op terug te komen. Zooals de begrooting wordt aangebo den, komen wij voor het geval te staan dat de belastingen op verschillende ma nieren moeten worden verhoogd: dat acht ik een ramp voor onze plaats, ge volg zal zijn dat gegoede families de ge meente gaan verlaten of althans er zich niet komen vestigen. Blijft over een te groot aantal arbeiders in verhouding tot werkgelegenheid, dus zonder voldoend inkomen en een overgroote bevolking kleine burger- of middenstand, die op het eerste voorkomen als Mijnheer en Me vrouw worden aangesproken, maar wan neer men 't intieme van hun financiën te weten komt, moet ontwaren dat krui denier en bakker enz. steeds moeten wachten of geen vergoeding ontvangen van het door hun geleverde. Als deze toe stand een vooruitgang moet beteekenen, dan is dat enkel een vooruitgang van be volking zonder in verband daarmede vol doende draagkracht, welke op den duur de belastingdruk niet zal kunnen weer staan. Wat valt nu hieraan te veranderen. Dat in de eerste plaats de uitgaven moe ten beperkt worden tot het strikt noodza kelijke en geen speciale uitgaven worden gedaan om de intrek van een dergelijke bevolking te kunnen bevorderen, en aan de kas meer offers vraagt dan de draag kracht het toelaat, en ten slotte op een crisis moet uitloopen. B. en W. doen een beroep op den raad om medewerking voor hun voorstellen. Ik zou van mijn kant een beroep wil len doen op B. en W. om met hun finan cieele voorstellen die zij de raad moch ten doen in het komende dienstjaar geen andere naar voren te brengen, dan die dringend direct noodzakelijk zijn en niet zooals tot hiertoe, het wenscbelijke onder het brengen van veel offers wordt voor gesteld, en veelal wordt aangenomen. Ik bedoel hiermede voorstellen als b.v. zijn aangenomen in de laatste vergadering, waarbij langs twee goed begaanbare naast elkander loopende wegen een derde zal worden aangelegd of een brandweer kazerne wordt gebouwd, terwijl er ruimte renteloos staat en diponibel is, of een schutting die meer ontsiert dan versiert. Zie M. de V. wanneer wij doorgaan met zoo te handelen zullen wij nooit uit de moeilijkheden raken, maar steeds hooger belastingen moeten heffen met voor noemd gevolg. Er is dit jaar wel gewerkt, veel veranderd in onze gemeente-huis houding; het resultaat daarvan is noch niet in alles te bemerken in gunstigen zin: wel is er veel wantrouwen gewekt en het noodige vertrouwen geschokt. Dit alles te herwinnen zal een gebiedende eisch zijn, willen wij vruchtbaar kunnen werken, wij hebben hier in Soest een goed corps ambtenaren, dat zal wel nie mand ontkennen, laten wij dat weten te waardeeren. Zij zijn het die ons in alles ter zijde kunnen en ook zullen staan; van een goede samenwerking hangt veel, zelfs alles af. Dit is in 't kort mijn per soonlijke gedachtegang omtrent de be grooting in het komende dienstjaar, en langs de lijn hier uit gestippeld ben ik gaarne bereid meim medewerking te ver leenen in overeenstemming met principes en sociaal gevoel en langs deze lijn ge werkt zal ook blijken dat de bezuinigings- gedachten van B. en W. geen bloote leuze zijn, maar werkelijkheid, in 't belang van onze gemeente. De Heer Besselsen zegt het volgende M. de V. Een van de voorwaarden waaronder de zoo hoog noodige rust in ons ge meentebestuur moet terugkeeren, is klaarheid en juist inzicht in de politieke verhoudingen van partijen en personen. Het spijt mij daarom dat ik roet in het eten moet gooien van de heer Hei- nings en Mevr. Droste, die blijkbaar een soort Godsvrede willen. De on vruchtbare toestand van werken door vorige sprekers ook al gememoreerd, vindt voor een niet gering deel zijn oorzaak in het feit wat de heer De Koning zoo juist opmerkte: „op een wethouderszetel kunnen er geen drie zitten". De heer Endendijk merkte op, dat een rechts dagelijksch bestuur meer steun vond bij links dan bij rechls. Dit lijkt mij verklaarbaar door des heeren Endendijk's eigen woorden van zooeven. De uiterste linkerzijde heeft meermalen blijk gegeven van een onbevooroor deelde kijk op de dingen. Toch heb ik de toestand welke er thans bestaat reeds voorzien en vorig jaar bij de behandeling der be grooting heb ik reeds gewezen op het gevaar dat er bestond, wanneer een college van B. en W. niet op een meer derheid in den Raad steunde. Deze toestand heeft zich in het afgeloopen jaar herhaalde malen in voor het col lege van B. en W. ongunstigen zin ge openbaard. Heel wat voorstellen door hen inge diend, werden ongunstig door den Raad ontvangen of zoodanig onder het mes genomen, dat er belangrijke wijzigingen inkwamen. Er moet voor het college van B. en W. toch wel herhaalde malen aanleiding hebben bestaan om zich af te vragen:

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1924 | | pagina 5