\l0OSk
:wmmm
l,
DE ARME OOSTINDISCHE KERS
EN DE VRIENDELIJKE PERE
BOOM.
Er waren eens twee Oostindische
kersen.
Jullie weten toch wel,, wat dat voor
bloemen zijn? Ze groeien heel hoog langs
hekken, waar ze zich met hun stengels
aan vasthouden, zoodat ze niet omver-
gewaaid kunnen worden. Hoe meer ze
in de zon staan, hoe meer bloemen krij
gen ze. roode en gele. Dat is een mooi
gezicht.
Nu, vóór die Oostindische kersen
stond een boom. die veel schaduw gaf.
De gelè bloem wist wel wat ze doen
moest, om uit de schaduw te komen. Nu
bloeide ze naar hartelust, zooveel als ze
maar wilde.
Toen de roode bloem dat zag, vroeg
ze: .,Mag ik ook dien kant heen kruipen?
Ik krijg zóó weinig zon. dat er maar een
paar bloemetjes aan me willen komen
..Nee", zei de gele, ..dit is nu eenmaal
mijn plekje. Je*zou heelemaal over me
heengroeien en dat wil ik niet".
,,Toe", zei de roode bloem, ,,ik wil
ook zoo graag bloeien en ik zal je heuscb
geen pijn doen".
Maar de gele bloem zweeg. Ze vond.
dat ze al genoeg gepraat had. ..Die roode
moet zelf maar zien. wat ze doet", dacht
ze. ,.Ik heb werk genoeg om voor mezelf
te zorgen!"
Juist kwamen er een paar kinderen
voorbij. Ze bleven bij de Oostindische
kersen staan.
„Wat bloeit die gele mooi", zei een.
„Maar die roode doet het haast niet",
zei de ander.
„Dat komt, omdat-ie in de schaduw
staat".
„Jammer, dat ze niet door elkaar heen-
groeien". zei de ander weer, „dat zou
mooi staan, geel en rood door elkaar!"
„Hoorde je dat?" vroeg de roode bloem
aan de gele, toen de kinderen weg waren.
„Ze zeggen, dat het juist mooi zou we
zen, als we gelijk opgroeiden".
Toen werd de gele boos. „Hou op met
je gezanik", zei ze. „Ik heb nu eenmaal
gezegd, dat ik 't niet wil, en daarmee is
't afgeloopen. Probeer maar op je eigen
houtje de zon te vinden".
De roode bloem zweeg bedroefd. Den
heelen zomer bleef ze in de schaduw
weggescholen, met nu en dan maar een
enkel klein bloemetje aan haar stengels.
Ze ging niet dood. dat niet. Maar dat
was alles wat je er van zeggen kon. En
ondertusschen bloeide de gele lekker in
de zon. met wel dertig of veertig bloe
men tegelijk.
Maar wat gebeurde er?
De boom. die zooveel schaduw gaf.
was een oude pereboom. In het voorjaar
en in den voorzomer stak hij zijn takken
ver in de lucht. Maar hoe later 't in den
tijd werd, hoe lager begonnen zijn takken
neer te buigen. Geen wonder: er zaten
geweldig groote peren aan.
Eén tak, die drie dikke peren droeg,
boog eigenlijk zóó ver naar beneden, dat
hij vlak voor de roode Oostindische kers
hing. Dat vond hij gezellig, want hij hield
wel van een praatje. Den heelen zomer
had hij 't druk gehad met door zich heen
voedsel te brengen aan de drie peren. Die
waren nu groot geworden en hoefden
alleen nog wat aan te rijpen, zoodat hij
weinig meer te doen had. Zie je, zoo
kwam het, dat hij af en toe graag eens
met de roode bloem wilde praten.
„Wat sta jij daar leelijk in mijn scha-
dum". zei de tak.
„Ach ja", zuchtte de bloem. En ze
vertelde aan de tak. hoe leelijk de gele
bloem haar behandeld had.
,,'t Is wat moois", zei de tak. „Ik vind
't jammer, dat ik er de schuld van ben,
dat jij niet hebt kunnen bloeien".
„O", antwoordde de roode bloem,
„daar kun jij niets aan doen. Jij moest
voor je peren zorgen en daarom veel zon
licht en lucht drinken. Ik begrijp het
best".
„Wat een aardige bloem", dacht de
tak bij zichzelf. Opeens zei hij: „Ik weet
wat! Als je wilt. kun je immers best tegen
m ij opklimmen! Ik hang nu toch vlak
bij je".
„Hindert dat niet?" vroeg de bloem
blij.
„Welnee", zei de tak. „Mijn peren
zijn toch al volwassen".
Nu was het de beurt voor de roode
Oostindische kers. om te groeien. Ze
klom langs de tak omhoog en vandaar
naar een andere tak en nog hooger. En
ze zorgde er wel voor, dat ze zooveel mo
gelijk in de zon kwam.
Iedere tak zei: „Ja ga je gang maar.
hoor bloemetje", of: „kom maar gerust,
we zijn immers in de wereld om elkaar
te helpen!"
't Duurde niet lang of aan alle kanten
kregen de stengels van de Oostindische
kers bloemknoppen. En die knoppen gin
gen de een na de ander open in het heer
lijke zonnelicht. De pereboom zelf had er
tfchik in. „Nou nou". zei-iet „kijk me die'
Hf»m& ooR.tteeRc«.
bloemen eens aan! Ik ben nog nooit zoo
mooi geweestl"
Ja, hij was er trotsch op.
Toen de kinderen weer eens lang:
kwamen, nu om te kijken of de peren al
rijp werden, riepen ze: „Kijk eens, hoe
mooi die roode in bloei staat, nog veel
mooier dan de gelei"
Ze riepen hun vader en moeder erbij.
En iedereen vond het even prachtig. El-
ken dag kwamen ze terug, om naar de
roode Oostindische kers te kijken. En de
gele, die zag hoe geweldig hoog en mooi
de roode geworden was, kreeg van nijd
gele bladeren, die ineenschrompelden en
één voor één afvielen. Ze was nu bijna
uitgebloeid ook.
't Werd dat jaar een heel zacht en
zonnig najaar, zoodat. toen de gele Oost
indische kers al dood was, de roode nog
langen tijd bloeide, zóó mooi als ze het
zelf nooit had durven hopen.
De kinderen verzamelden haar zaden
en zorgden, dat ze het volgend jaar een
plaatsje kregen, lekker in de volle zon.
En die zaden zijn nu hooge bloemen ge
worden. Ze bloeien, dat het een lust is
om te zien!
P. VAN RENSSEN.
ZEETUINEN.
Tuinen in de zee, dat lijkt toch wel
erg onwaarschijnlijk. En toch zijn er op
den bodem der zee zulke mooie levende
planten en dieren, dat je met recht van
een tuin, een planten- en dierentuin zou
kunnen spreken.
Maar, die wij voor planten zouden
verslijten zijn in werkelijkheid dieren.
Anemonen, sponzen, zeekomkommers en
dergelijken zijn dieren.
De bloembladeren van de zee-anemoon,
die veel lijkt op een chrysantemum, wer
ken als vingers en grijpen het voedsel
aan, om in een holte te leggen, die de
maag is en waar het voedsel verteerd
wordt.
De zeekomkommer heeft een plat lijf.
Als een slak kruipt zij over den grond en
tast met haar armen in het rond om voed
sel te vangen. Hiermee krijgt ze ook heel
wat modder binnen. De zeekomkommer
kan steken en houdt daardoor haar vijan
den op een afstand.
De zeelelie lijkt sterk op een gewone
lelie en het is haast ongelooflijk, dat ze
geen plant, maar een dier is. Zij heeft
een langen stengel en op dien stengel ligt
een soort van schijf, die een mond heeft,
waar het voesdel ingaat en rondom dien
mond zijn de grijparmen. De zeelelie
wordt beschouwd als de oudste vorm
van dierlijk leven, dat op de aarde is ge
weest en men heeft ze in versteeningen
teruggevonden. Sommigen zeggen, dat zij
oorspronkelijk planten zijn geweest en
toen tot dier zijn opgeklommen.
VUIL ANTJE
Antje zat te morsen en te plassen,
den ganschen, langen dag,
nimmer wilde zij zich wasschen,
hoe smerig ze ook zag
Eens vond haar een schoorsteenveger,
die wandelde langs straat.
Hij leek een opgepoetste neger
met zijn roetbesmeurd gelaat.
„We zijn twee beste vrienden,
die passen bij elkaar;
als we eens samen geld verdienden,
heb je daar oor en naar?"
BIJ DEN MUIZENDOKTER.
Dr. Snorbaard houdt dagelijks spreek
uur in den kelder onder het huis. Hij is
een knappe baas en weet evengoed mid
deltjes tegen buikpijn, als tegen over
spanning. Beide ziekten komen nog
al dikwijls bij de muisjes voor, buikpijn
omdat onze muisjes wel eens van dingen
eten, die bedorven zijn of waar de men-
schen vergif doorheen hebben gedaan
en overspanning, or~ Jat de kat hen
het leven onaangenaam maakt en hen
steeds opschrikt.
Miesje Muis, die daar zoo parmantig
in haar jurkje voor den knappen dokter
staat heeft pijn aan haar hart en nu
luistert dokter met een uit een geraamte
van een hond gemaakte gehoorbuis, wat
er aan mankeert. En fa, h f hoort het dui
delijk, dat is natuurlijk weer die leelijke
poes geweest, die Miesje een versnelde
hartsklop heeft bezorgd. Voorloopig moet
zij thuis blijven en niet uitgaan om eten
te halen.
Met Pieper is het erger gesteld, die
heeft al een paar dagen kiespijn. „Ja",
zegt dokter Snorbaard, „dat komt ervan
als je in de provisiekast altijd aan de
suiker en de jampot zit, nu moet je die
mooie kies van je missen.
En met een kiezentrektang, die uit
een oude muizenval is gemaakt, wordt
Piepers kies getrokken. Toen deed hij
zijn naam alle eer aan, want piepen dat
hij deed, dat was gewoonweg verschrik
kelijk!
I wicHe.; „.j
...U J, lü
den fnuizencioktec-
Dat vond Antje nare vragen,
schoorsteenvegen is een vuil karwei,
altijd in het roet te ragen;
„Neen hoor, dat is niets voor mijl"
Antje is naar huis geloopen,
ging zich wasschen aan de kraan,
voortaan zagen nu haar sloopen
zoo melkwit als de maan.
COSI.
HET NIEUWE ZUSJE,
Bram zou gauw zeven jaar worden.
Hij maakte een verlanglijst en bovenaan
stond: „Een viool en een zusje", met een
dikke streep er onder, omdat hij dat 't
liefst wou hebben.
Een viool en een zusje! Vader en moe
der lachten.
En Rie van den overkant zei: „Hè
Bram, een zusje! Ik ben immers je zusje".
Rie was Bram zijn nichtje, maar omdat
Bram eenig kind was en Rie ook, waren
ze veel bij elkaar en eigenlijk net broer
en zus. Bram hield dolveel van Rie, en
Rie ook van Bram en daarom kon ze 't
niet goed velen dat Bram een zusje voor
zijn verjaardag wenschte, Dat was z ij
immers al.
„Ja maar", zei Bram, ik bedoel een
echt zusje, dat je heel klein krijgt, dat
is zoo leuk. Tom Warners heeft er ook
een gekregen". -
Bram was jarig, en kreeg een viool.
O, wat was hij blij! Hij hield zooveel van
muziek. Toen hij heel klein was, moest
moeder al voor hem piano spelen en dat
noemde hij „piano zingen". En nu zou
hij vioolles krijgen en met moeder samen
kunnen spelen.
Aan zijn tweeden grooten wensch van
een zusje dacht Bram niet meer. Maar
een heelen tijd later toen Bram een dagje
bij Rie op visite was. kwam vader en ver
telde een groot nieuws. Er was een zusje
gekomen.
Bram was niet te houden. Hij wou 't
zusje dadelijk gaan zien. Maar vader zei:
Een beetje geduld. Op 't eind van den
middag mag je samen even komen
kijken".
Stilletjes liepen ze naar boven bij Bram
aan huis, want moeder had hoofdpijn en
zou juist wat gaan slapen, zei vader.
Bram keek zijn oogen uit naar het
molletje, dat baker op den arm had en
hem liet zien. Maar Rie keek erg donker.
J5r was een heel leelijk gevoel in haar
hartje en dat heette: jaloerschheid. Zij
had dat nieuwe kind wel een duw wil
len geven, want ze was bang dat Bram
meer van 't echte zusje zou gaan houden
dan van haar. En 't werd er niet beter
op, toen Bram onder het eten telkens
over het nieuwe zusje begon. Rie werd er
knorrig van, en bij een spelletje na het
eten werd 't kibbelen, 's Avonds was 't
alleen maar: „Dag Bram", „Dag Rie",
en heelemaal niet zoo als anders: nog
eens een tikje, en nog eens: „nou dag,
tot morgen hoor".
Wat was Rie ongelukkig toen ze
's avonds in haar bedje lag. Moeder
kwam nog eens kijken, en toen snikte Rie:
„'t Komt allemaal van dat nieuwe kind".
„Nee", zei moeder heel ernstig, ,,'t
komt niet van 't nieuwe kind, maar door
dat leelijke gevoel in jouw hartje, dat
jaloerschheid heet. Ik wist niet, dat je 't
meest van je eigen hield".
Rie wist dat ,,'t meest van je eigen
houden" niet goed is. ,,'t Is omdat ik zoo
veel van Bram hou", verontschuldigde
zij zich.
„Als je veel van Bram houdt, dan moet
je blij zijn, omdat hij blij is". En toen
legde moeder aan Rie uit, dat jaloersch
heid in ons hart komt als we aan ons
zelf denken. En nog een heel poosje
praatte moeder met Rie, zoodat Rie heel
anders over Bram en z'n nieuwe zusje
ging denken.
Langzamerhand begon ze ook schik te
krijgen in het kleine dotje, en ze heeft
nooit meer zoo boos naar haar gekeken
als dien eersten keer.
HET KUNSTSTUKJE MET DE
CIGARETTEN.
Nu ga ik jullie eens een fijn kunstje
leeren metcigaretten! Natuurlijk,
dat weet ik wel: je moogt nog niet roo-
ken. Maarzoo'n kunstje, als ik je
wilde leeren, vertoon je alleen maar op
een gezelligen avond, een feestje, waar
je eens extra-laat voor moogt opblijven.
En als dat het geval is, dan zijn er altijd
wel een paar heeren, die je enkele ciga
retten willen afstaan voor het goede doel.
Laten we dus aannemen, dat je een drie
tal rookertjes hebt kunnen opschomme
len
Deze cigaretten moeten ongeveer van
dezelfde grootte zijn. Van die lange zijn
dus al uit den booze. Bovendien moeten
het drie cigaretten zijn van verschillend
merk. Maar als er meerdere heeren in de
kamer zijn, levert dat ook al geen be
zwaar op, want er zijn haast nooit twee
menschen met denzelfden smaak.
Alle deelnemers aan het tooverkunstje
mogen de drie cigaretten onderzoeken.
De toovenaar dat ben je zelf neemt
nu de drie cigaretten weer terug en laat
zich blinddoeken. Dan werpt hij de ciga
retten in een omgekeerden hoed, die op
tafel staat. Wil je het héél erg deftig
doen, dan kan je natuurlijk een hoogen
hoed nemen, maar een gewoon dopje is
ook al genoeg.
Nu gaat de toovenaar met zijn rug
tf^ar de tafel staan, grijpt met de hand
achter zijn rug in den hoed en haalt een
cigaret te voorschijn. Zonder het roo-
kertje gezien te hebben, noemt hij nu on
middellijk het werk. dat hij in de hand
houdt. Onbegrijpelijk! Iedereen is stom
verbaasd!
En tóch gaat alles zoo grappig-een-
voudig in zijn werk, dat je beslist zegt:
„is dat nu alles-, als je hoort, hoe de
toovenaar achter het cigarettenmerk is
gekomenLet maar eens op! De too
venaar moet er voor zorgen dat de ciga
retten, nadat het „publiek" die heeft on
derzocht. weer bij hem worden gebracht.
Hij is nu nog niet geblinddoekt, maar
geeft in iedere cigaret een knikje, zooals
de teekening het aangeeft. Nu moet hij
goed het merk onthouden! Om maar een
voorbeeld te noemen: de Turmac krijgt
een knikje in het midden, de Miss Blan-
che halverwege het midden en de Cara-
vellis aan het einde. Dat moet je natuur
lijk ongemerkt doen en nu werp je de
cigaretten in den hoed. Als je dan ge
blinddoekt bent en je haalt de cigaretten
weer te voorschijn, behoef je maar even
met je vinger langs de cigaret te gaan,
om het knikje te voelen en te zeggen,
welk merk je in de hand houdt! Is dat
even gemakkelijk? Doodgemakkelijk
als je het maar weet!
Natuurlijk kan je ook een van de ciga
retten geheel ongerept houden, dan weet
je ook al spoedig welke je voor hebt.
Ziezoo, nu kennen jullie me al een
beetje! Voortaan zal ik geregeld het een
of ander kunstje met jullie bespreken. Ik
weet er zóóveel, dat ik je er wel een heele
week mee zoet zou kunnen houden! Ik
ben benieuwd, of ze bij je thuis ook er in
vliegen, als je dit trucje vertoontTot
de volgende keer maar weer. Dag beste
lezertjes.
OOM FERDINAND.