HONi. SoRREBfK*. ONTDEKKINGEN VAN DE HERSCHELS EN TYNDALL. De Spectra van atomen en moneculen. door Prof. H. D. BABCOCK. (Astronoom van het Carnegie-Instituut te Washington). Van alle vaste sterren is de zon uit den aard der zaak het dichtst bij de aarde gelegen, vandaar dat alle studies omtrent de samenstellling en de pe riodieke veranderingen der vaste ster ren altijd beginnen met de zon, die ons door haar betrekkelijke nabijheid reeds menig geheim betreffende deze groep van hemellichamen heeft ont sluierd, De basis van de astronomische studies en waarnemingen op dit gebied vormt het spectrum (het z.g. regenboog effect). Elke ster heeft haar eigen spec trum, doch het spectrum van de zon is door haar overvloed van licht, bij zonder duidelijk, zoodat er details op kunnen worden waargenomen, die men in het-spectrum van een andere ster niet kan onderscheiden. Nu hangt er voor onze studies veel af van het instrument, waarmee wij het spectrum bestudeeren. Dat gedeel te van het spectrum, dat wij als een veelkleurige band zien, kunnen wij zeer goed met ons oog waarnemen, doch dan zien wij slechts een gedeelte van wat het spectrum ons te vertellen heeft. Ter weerszijden van de veel kleurige band bevinden zich nog de infra-roode en de ultraviolette stralen, die onzichtbaar zijn, doch door spe ciale instrumenten wel kunnen worden waargenomen. Wij zullen thans iets mededeelen over het infra-roode ge deelte van het spectrum en de merk waardige resultaten van het onderzoek daarvan voor de fotografie. Hst werk van de Herschels. De infra-roode stralen hebben een grootere golflengte dan de zichtbare lichtstralen; vergroot men de golfleng te nog meer, dan komt men bij de ra- diostralen. De infra-roode stralen zijn het eerst bestudeerd door de beroemde astronomen Sir William Herschel en zijn zoon Sir John Herschel, die ook op ander terrein door hun ijver, be kwaamheid en geniaal inzicht veel voor de wetenschap hebben bereikt. Sir William had nu een nieuwe, voor dien tijd zeer sterke telescoop gecon strueerd, waarmee hij de zon wilde be studeeren. Daarbij werd hij echter ge hinderd door twee dingen: te veel licht en te veel warmte. Hij kwam nu op de geniale gedachte, dat wellicht niet alle gedeelten van het spectrum evenveel warmte uitstralen. Door in de verschil lende deelen van het spectrum ther mometers te houden en die te verge lijken met niet door het zonlicht be schenen thermometers, ontdekte hij dat in het zichtbare spectrum de ther mometer hooger stond, doch eveneens in het infra-roode gedeelte. Zoo kwam hij tot de conclusie dat de z.g. donkere warmtestralen bestonden. Zijn zoon vond later, dat de helft van de energie der zon in het infra-roode gedeelte wordt gevonden, een zeer goede taxa tie, als men bedenkt dat men met de modernste instrumenten en werkme thoden gekomen is op 45 pet. De grootste verdienste van de Herschels is echter, dat zij aangetoond hebben, dat het spectrum zich nog verder uit strekt dan de regenboogkleurige band en dat ook niet-lichtende ver hitte voorwerpen een spectrum heb ben. Wat Tyndall vond. De eerste mededeeling over zijn belangrijke ontdekking werden door Sir William Herschel in 1800 gepu bliceerd. Een halve eeuw later kon de Engelsche natuurkundige Tyndall de infraroode stralen nauwkeuriger onderzoeken, omdat intusschen de in strumenten belangrijk waren verbe terd, al zouden zij ons primitief schij nen. Hij verzamelde een uitgebreid en nauwkeurig feitenmateriaal betreffen de de verdeeling der warmte over het zichtbare en het onzichtbare gedeelte van het spectrum, waardoor later de theoretici een goede basis voor hun werk hadden. Verder bestudeerde hij het vermogen van gassen, om stralen uit het spectrum op te slorpen. Hij was de eerste, die het merkwaardige ver schil ontdekte tusschen het absorbtie- vermogen van een gasmengsel en van een chemische verbinding. Een meng sel van zuurstof waterstof neemt slechts weinig infraroode stralen op, doch verbinden de gassen zich tot wa terdamp, dan worden de infraroode stralen in belangrijke mate tegenge houden. De oorzaak van dit verschijn sel is eerst door de moderne theorie betreffende den bouw der moleculen verklaard. Verder heeft Tyndall zich zeer ver dienstelijk gemaakt door de verhou ding tusschen de warmte, welke door het zichtbare, en die, welke door het onzichtbare gedeelte van het spectrum wordt uitgestraald, nau\ykeurig te be palen voor lichamen van verschillende temperatuur. Omgekeerd kan men dan uit die verhouding in het spectrum der vaste sterren hun temperatuur bepa len, Een meer practisch resultaat zien wij in de groote verbetering der gloei lampen, die, dank zij de grootere ken nis omtrent de verdeeling der energie over het zichtbare en onzichtbare ge deelte van het spectrum, tegenwoordig een veel helderder licht verspreiden dan de eerste gloeilampen, waardoor Edison beroemd werd. steeds dezelfde processen voor, van daar dat zij ook steeds dezelfde kleu ren uitzenden. Het uitgestraald licht vertegenwoor digt een bepaalde energie en deze energie moet gelijk zijn aan die, welke voor het proces in het atoom vereischt wordt. Wij zouden het kunnen verge lijken met het neervallen van een steen, waarbij een bepaalde hoeveel heid energie omgezet wordt in warmte. Een éénkleurige lijn in het spectrum vertegenwoordigt op die wijze een overgang van den eenen toestand naar den anderen, de inwendige energie van het atoom is in de verschillende toe standen ook verschillend. Is de lijn rood, dan zal het verschil niet groot zijn, is de lijn violet of valt zij zelfs in het ultraviolette gedeelte van het spec trum, dan bestaat er een veel grooter verschil aan energie tusschen de beide toestanden. Aan die kleur kan men De spectra van atomen en moleculen. Het spectrum van een vast lichaam stelt ons in staat, nauwkeurig de tem peratuur daarvan te bepalen. Wij we ten dan echter weinig omtrent de mo leculen, waaruit het voorwerp is sa- ■mengesteld. Zoo is het bijv. met het spectrum van een ijzeren kachel ge steld. In gasvormigen toestand zijn de moleculen echter verder van elkaar verwijderd, zij hebben meer speelruim te en openbaren dan ook meer van hun bijzondere eigenschappen. Een chemisch element kan dan ook het best in gasvormigen toestand worden bestu deerd. Elk element blijkt dan zeer nauwkeurig bepaalde lichtstrepen te veroorzaken, die uit een kleurig licht bestaan, m.a.w. uit stralen van precies dezelfde golflengte. Om nauwkeuriger te kunnen werken, worden die strepen niet met den naam der kleur, doch met een nummer aangeduid, waardoor veel fijnere onderscheidingen mogelijk zijn. De nummers strekken zich ook uit tot het onzichtbare gedeelte van het spectrum, want de atomen houden zich bij het voortbrengen van hun spectrumlijnen niet aan de grens, die aan onze oogen is ingesteld. Het feit, dat eenzelfde element steeds weer precies dezelfde kleuren te zien geeft, is het eerst verklaard door den beroemden professor Bohr, die in 1913 zijn theorie publiceerde en daarmee de kennis omtrent de lijnen van het spec trum en de atomen, die ze veroorza ken, belangrijk deed toenemen. Vrij algemeen bekend is, dat een atoom be staat uit een kern van aaneenhangen- de protonen en electronen en uit een aantal daaromheen wentelende elec tronen. Zoowel het aantal protonen en electronen van den kern als het aantal rondwentelende electronen, zijn voor elk élement weer anders. Minder be kend is, dat het uitzenden van een streep eenkleurig licht door het atoom een gevolg is van een bepaald proces in die atomen, n.1. van een veranderde positie der deelen onderling. Bij ato men van eenzelfde element komen ook Twee foto's, een halve minuut na elkaar ge nomen, de bovenste alleen met zichtbaar licht, de onderste uitsluitend met infraroode stralen. dus precies zien, hoeveel energie het atoom voor het proces heeft verbruikt. De verschillende energie-toestanden, waarin een atoom van een bepaald ele ment kan verkeeren, zijn lang niet zoo talrijk als het aantal lijnen van het spectrum, die bij dat element behoo- ren. Zoo telt men in het spectrum van het element neon ongeveer 900 lijnen, doch deze vertegenwoordigen slechts 26 verschillende energie-toestanden. En deze energie-toestanden zijn weer van groot belang bij de studie van den bouw van het atoom, want zij komen overeen met verschillen in de positie der electronen, die rondom den kern wentelen. Het spectrum der chemische verbin dingen is ook zeer leerzaam, immers daarin worden de lijnen uitgezonden door atomen van verschillende ele menten, waarvan er zich telkens twee of meer tot een molecule hebben ver bonden. De atomen behouden echter hun individueele vermogen om te ro- teeren en te trillen, terwijl de electro nen buiten den kern zeer ingewikkelde lijnencombinaties in het spectrum ver oorzaken. Uit het spectrum kan men De fotografie als hulpmiddel. Het spreekt vanzelf, dat dit alles slechts mogelijk is, wanneer men het geheele spectrum kan bestudeeren en niet alleen het zichtbare gedeelte daar van. Nu kan reeds jaren lang ook het grootste gedeelte van de ultraviolette stralen op de fotografische plaat wor den vastgelegd en waar de fotografie het meest doelmatige middel is geble ken om het spectrum te bestudeeren, behoeft het ons niet te verwonderen dat onze kennis van het zichtbare en het ultraviolette gedeelte van het spec trum grooter is dan van het infraroode gedeelte. Dit laatste werd langs indi- recten weg onderzocht, n.1. door de warmte te meten, die de stralen uit zonden. Deze thermometrische metho de is ook zeer goed, vooral wanneer zij naast de fotografische kan worden gebruikt. Zij heeft echter haar bezwa ren voor die gedeelten van het spec trum, welke niet gefotografeerd kun nen worden. Toch heeft men gaandeweg meer en meer van het infraroode spectrum kunnen fotografeeren. Bijna vijftig jaar geleden fotografeerde Sir William Abney reeds een gedeelte van het on zichtbare infraroode spectrum. Jaren lang kon niemand hem daarin evena ren. Hij bereikte zijn doel met een spe ciaal zilverbromide, dat de roode en infraroode stralen opslorpte; hij ge bruikte geen kleurstoffen en maakte zijn eigen fotografische platen kort voor het gebruik. Men verzocht tever geefs naar een ander procédé, dat de O HOEVEEL DIERSOORTEN ZIJN ER OP AARDE? Een geleerde gaf eenigen tijd gele den interessante gegevens aangaande den vooruitgang der dierkunde. Hij zei- de, dat in 1830 men 1200 verschillende zoogdieren kende; in 1*900 was hel aantal tot 2300 gegroeid. De soorten vogels, die in 1830 bekend waren, be droegen 3690, in 1900 waren er 11.000. Bij de reptielen klom het aantal res pectievelijk van 543 tot 3400, Hoe kleiner de dieren waren, hoe grooter hun aantal nieuwe soorten. Van 1830 tot 1900 steeg het aantal visschen van 3500 tot 11.000; schaaldieren van 1290 tot 7500; spinnen van 1048 tot 8070; duizendpooten van 450 tot .1300; in secten van 49.100 tot 220.150; wormen van 372 tot 6070. Kende men in 1840 ongeveer 73,588 soorten, in 1900 wa ren er 311.653. En als men aanneemt dat sedert 1900 jaarlijks ongeveer 12.000 nieuwe diersoorten zijn ont dekt, dan zijn er nu ongeveer 600.000 bekende diersoorten. Toch is dat aan tal nog niets in vergelijking tot de nog onbekende diersoorten. De bekende insectenkundige Sharpe berekende het aantal insecten op 250.000 en ver moedde, dat dit aantal slechts een tiende deel betrof van de tegenwoor dig op onze aarde levende DE VERBREIDING DER P*./ voordeelen van het zijne zou hebben, doch niet de nadeelen (de ingewikkeld heid en de variaties in kwaliteit). En de industrie zocht in het geheel niet. Koopmanschap en wetenschap. De reden daarvan was, dat er in den fotohandel meer vraag was naar het gewone zilverbromide, dat slechts blauw, violet en ultraviolet opneemt. Men kan het echter ook voor de lan gere golflengten der andere kleuren gebruiken door aan de emulsie kleur stoffen toe te voegen, die het geel, rood of infrarood absorbeeren. Zoo werden de bekende panchromatische emulsie's bereid, waarnaar zooveel vraag be staat, dat zij thans bijna volmaakt zijn. Aan fotografie der infraroode stralen bestond echter geen behoefte bij het groote publiek. Daardoor ging de in dustrie op dit gebied niet vooruit en was er tot voor enkele jaren nog slechts één bruikbare kleurstof voor bekend, n.1. dicyanine. Eerst toen men in de filmindustrie tot de conclusie kwam, dat men met behulp van infra roode stralen nachttafereelen bij dag kon opnemen, waardoor belangrijk op de uitgaven kon worden bezuinigd, Het is velen misschien wel beleend, dat door de spoorwegen planten in streken worden overgebracht, waar ze oorspronkelijk niet bestonden. De zaadjes door de trein medegevoerd, en elders weer uitgeworpen, groeien uit en vermenigvuldigen zich in de nieuwe streken. Ook weten we van vogels, die elders, soms honderden kilometers ver, vruchten hebben ge geten, dat zij de pitten en zaden in een ander land deponeeren, die dan weer tot planten uitgroeien. De be kende Canadeesche waterpest, uit de Hortus in Leiden, aanvankelijk langs waterwegen en slooten, later door den trein verder gebracht, bedekt thans een zeer groot gedeelte van onze boezem- en binnenwateren. Se dert 1814 zijn er zoowat over geheel Europa planten door de Kozakken- legers verspreid, die tot dien tijd onbekend waren. Dit zijn alle geval len van toevallige verbreiding. Maar de menschen hebben ook planten „gewild" verbreid en hebben daarvoor in de eerste plaats, de zoogenaamde „cultuurgewassen" genomen, om die in andere landen, met eenzelfde kli maat, over te planten. We denken in de eerste plaats aan den aardappel, die uit Amerika tot ons is gekomen en hier zoo goed groeit, dat ze na de Fransche revolutie in vele landen als volksvoedsel wordt genuttigd. Tóch gaat het altijd niet zoo gemakkelijk als met den aardappel. Het komt ook voor, dat gewassen uit Europa naar Amerika en Australië waren over gebracht, die er konden leven, zelfs daar veel beter groeiden, omdat de Europeesche vijanden van deze plan ten in die andere landen niet leefden. Zoo behoeft er nergens gebrek aan te ontstaan, als de mensch maar volgens wetenschappelijke plannen, de natuur wetten niet verwaarloozend, de ver breiding ter hand neemt. zeer belangrijke schei- en natuurkun dige gegevens afleiden, bijv. de afstand tusschen de kernen der samenstellende atomen, de meer of minder gemakke lijke ontleedbaarheid der chemische verbinding, de temperatuur, waarbij zij vanzelf uiteenvalt, enz. werd er met belangstelling naar ge* zocht. Spoedig vond men dan ook twee nieuwe kleurstoffen, waarvan één het neocyanine, van groot belang voor de wetenschap is gebleken. De mooie roo de kristalletjes, die in alcohol kunnen worden opgelost, maken een fotografi sche plaat gevoelig voor infraroode stralen van een zoo groote golflengte als men met geen enkele andere kleur stof kan worden gefotografeerd. Het gedeelte van het infraroode spectrum, waar de thermometische en fotografi sche methode naast elkaar kunnen worden gebruikt, is daardoor den laat- sten tijd belangrijk uitgebreid. Tenslotte nog één voorbeeld om het belang daarvan aan te toonen. Het ele ment koolstof komt op de aarde zeer veel voor. Op de zon zou men echter een veel kleiner contingent verwach ten, als men alleen afging op de negen zwakke streepjes in het zichtbare ge deelte van het spectrum. He* bleek echter, dat er in het infraroode ge deelte enkele zeer zware lijnen voor komen.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1932 | | pagina 8