Het is maar een meisje.
GEMAKKELIJK TEEKENEN.
JANTJE EN DE TOOVERBAL
De vallende bladeren verdeden.
-
-
li
Vervolg en slot van de vorige week.
Jantje was dus alleen naar de kermis
gegaan en had bij een stalletje gezien,
boe een lief klein meisje van baar moe
der lekkers mocht uitzoeken.
De dikke juffrouw nit bet stalletje was
net limonadeglazen aan 't omspoelen én
droogde haastig haar handen aan haar
schort af. Toen pakte ze de stopflesch
en.... bom, rinkeldeking.... daar glipte
bet zware glazen ding uit haar nattige
handen. De scherven en de kostelijke too
verballen sprongen op de vloer en rolden
naar alle kanten. Beteuterd stonden Jan
tje en bet kleine meisje toe te kijken.
Och, och, jammerde de juffrouw,
imijn tooverballen!
Nu bukte Jantje zich vlug en gehol
pen door het meisje, verzamelde hij de
gekleurde balletjes weer in een mandje,
dat de juffrouw gauw op den grond
zette.
Wat warén het er toch veel en wat
zagen ze er heerlijk uit!
Toen deed Jantje iets heel erg ondeu
gends.
Vlug keek hij om zich heen en... be
merkend dat er niemand op hem lette,
stopte hij een van de balletjes in zijn
broekzak.
Hé broer, kom eens hier, riep de
dikke juffrouw.
O. wat schrok Jantje en hij dacht be
nauwd: zou ze iets gemerkt hebben?
Nee. dat toch niet, want ze keek heele-
maal niet boos.
Hoe heet je, broer?
Jantje, stamelde hij verlegen.
Zoo, Jantje, hou jij dan je hand
eens op. Hier, omdat je me zoo braaf
geholpen heb. en ze stopte hem een paar
van de fijne tooverballen in zijn vuistje
Stotterend bedankte Jantje de vriende
lijke juffrouw. Toen ging bij er op een
drafje vandoor, zoo ver mogelijk van de
lekkerskraam vandaan.
Daarna slenterde hij verder, de twee
gekregen tooverballen achter zijn kiezen
en cle stiekum weggepakte diep in zijn
broekzak. Het eene kraampje na 't an
dere werd bekeken, maar... erg veel ple
zier had hij er niet meer in. O. wat werd
hij moe en het leek wel of de tooverbnl
in zijn zak hoe langer hoe zwaarder
werd. Zou hij haar maar niet weg
gooien? Voorzichtig tastte zijn hand in
de broekzak Hè. wat was dat? Waar
om wilde die tooverbal er nu niet uit.
Boos, maar toch ook een klein beetje
hang rukte en trok hij eraan; tevergeefs,
het leek wel of de bal zat vastgegroeid
Hij bekeek de broekzak eens goed en...
wat schrok hij toen.... de zak puilde
uit, alsof er een tennisbal in zat.
Jantjes oogjes werden groot van
schrik.... zou dat een echte tooverbal
zijn!? Zoo eentje waar moedei' laatst van
verteld had, zoo'n bal. waar allerlei
Vreemde dingen mee konden gebeuren?
Ja, natuurlijk, dat moest wel. Die was
Jipres zoo gegroeid, opdat alle men
sehen het zouden weten dat hij die baJ
harl weggenomen.
Nu durfde Jantje niet verder gaan.
'Angstig keek hij om zich heen. Wat
moest hij nn toch doen? Ach, was moes
je maar hier. Bijna had hij een deuntje
gehuild, maar nog juist bijtijds bedachl
hi.i dat de menschen dan zouden vragen
wat er gehenrd was en dat kon hij toch
niet vertellen.
Bang kroop hij in een donker hoekje
tuschen een paar tenten in. Het was een
naar benauwd plekje. De kermismen-
schen hadden er al de rommel, die ze
kwijt wilden, neergegooid. Maar weg
gaan, nee, dat durfde hij niet. Muisjes
stil bleef "hij zitten.
Hé, jongetje, wat doe jij daar, zit
je te slapen? klonk een zware bromstem.
Verschrikt wreef Jantje zijn oogen uit...
Daar stond de veldwachter!
Plotseling dacht Jan weer aan de too
verbal en angstig voelde hij ernaar. Hè,
waar was die non? Zou de veldwachter
die al uit z'n zak gehaald hebben? O, als
die 't wist moest hij vast naar de ge
vangenis.
Nu, jongetje, vertel eens, wat doe
ie daar, moet je niet naar huis toe?
Mammie, moesje, snikte Jantje, in
eens heel bang voor dien grooten man
met zijn lange sabel.
Ja, moeder, bromde de veldwachter
weer, daar had je wel eens eerder om
mogen denken. Jij bent toch Jantje uit
't witte huisje aan 'ito Rozenlaan?'
Ja, mijnheer, klonk beverig Jantjes
stemmetje.
Nou, ga dan maar gauw mee, dan
zal ik je bij je moeder brengen, ze heeft
al uren naar ja loopen zoeken.
Met oogjes, groöt van slaap, keek" Jan
den veldwachter aan. Gelukkig, hij wist
dus niets van de tooverbal. Maar waar
was dat ding dan toch gebleven?
Terwijl hij zijn eene handje in de groo-
te sterke vuist van den veldwachter leg
de, voelde hij voorzichtig met de andere
in z'n zak. Ja, daar zat de bal nog, maar
nu weer klein als bij de juffrouw in het
stalletje.
Hoe dat kon begreep bij niet, en liij
was te slaperig om er lang over te den
ken....
Thuis gekomen, zag hij nog even moe
ders lief gezicht, dat hem vriendelijk,
maar toch ook een beetje verdrietig, toe
lachte...
Toen viel onze Janneman weer in
slaap, maar nu in z'n veilige bedje.
Den volgenden morgen vertelde hij
moeder alles eerlijk. Ze keek beel ernstig.
Maar Jantje, hoe kon je nn toch
zoo ondeugend zijn, foei! Eerst wegloo-
pen en dan stelen. Gelukkig maar dat
het een echte tooverbal was, anders zou
je haar misschien opgegeten hebben,
zonder er verder over na te denken. Nu
waarschuwde de tooverbal je tenminste
bijtijds. Zul je nu nooit meer zoo stout
zijn?
Nee moesje, beloofde Jantje be
schaamd, enne... mag ik de juffrouw het
geld voor de tooverbal uit mijn spaarpot
gaan brengen?
Ja hoor, dat mag, dat moet je zelfs
doen, vond moeder, en ze fluisterde hem
stilletjes nog wat in zijn oor.
O, fijn moesje, juichte Jantje en
sloeg zijn armpjes om haar hals.
Heusch, ik zal nooit, nooit weer
stout zijn!
En zoo kreeg Jantje toch nog een
prettigen middag.
De twee jongens Eggers liepen langs
het ondiepe kreekje, waar de visschers
hun booten in sleepten, om die buiten
bereik van het getij te hebben.
„Sam beweert, dat de grot vroeger
door smokkelaars werd gebruikt", wist
Victor te vertellen.
„Ja, maar we kunnen er toch niet
heen. Want Sam is met het sleepnet uit
en verder kan er geen mensch mee", zei
Bob.
„Nou, ga jij dan niet mee, als je geen
lust hebt. Maar je weet zelf, dat dit onze
laatste gelegenheid is, want Maandag
gaan wé naar huis en vandaag is het al
Zaterda g."
De jongens hadden de zomervacantie
op een klein plaatsje aan de kust doorge
bracht. Dicht bij het strand was een ge
vaarlijke plek, die algemeen bekend
stond als: „Do Bank". Daar nog een heel
eind voorbij, in de open zee, kon je de
pinken zien. Want die waren uitgevaren
omdat er een school makreelen te zien
was, zoodat nu iedere visscher zijn ge
luk wilde beproeven.
Bob hield den blik weer op het land
gericht. „Kijk, daar komt dikke Anna."
„Laat haar komen', zei Victor.
Een flink uitziend meisje wan een jaar
of vijftien kwam het strand af, ijverig
breiend. Haar vriendelijk gezicht vol
sproeten werd een breeden glimlach,
toen ze de kinderen zag. Ze was de
dochter van de hospita en daar ze nogal
gezet was, noemden zij haar „dikke An
na".
„Kom eens even hier", riep Victor.
,Je kunt ons helpen, de pink van ouwen
Jozef naar zee te sleepen. Bob en ik wil
den naar de grot van de smokkelaars
gaan."
„Dat kunt u, met zijn beidjes, toch niet
gedaan krijgen, jongeheer Victor, dan
deed u beter mij mee te nemen. Ik weet
den weg en ik kan sturen."
maar heel moeilijk koers kon houden,
zoodat Bob riep:
„Maar we komen niets dichter bij de
grot! Wel bij de Bank! Zal ik je even
helpen, Victor?"
„Helpen?... De beste manier, waarop
je kunt helpen, is nog maar, dat je
zwijgt!" Het bootje begon nu te schom
melen. Victor gaf een geweldigen ruk
aan den riem, maar het hielp niet, hij
kreeg de boot toch niet den goeden kant
uit en zijn armen deden o, zao'u pijn!
Het werd een vreeselijk getob en nit, ter
wijl de kleine broei er maar rustig bij
ingeslapen was.
Wat zal dikke Anna ons uitlachen,
als zij ons zoo onverrichterzake ziet te
rugkomen! Ik wou, dat ik intusschen al
terug was! Wat zou ouwe Jozef zeggen,
als ik zijn boot eens niet goed aan wal
kreeg? En wat zal Moeder zich ongerust
maken over Bob!
Plomp! Daar kwam ineens een heela
plas water over boord geslagen. Victor
voelde een prop in zijn keel en sloot de
oogen, om de tranen terug te dringen.
„Hola!... Uitkijken!" klonk het daar
opeens.
En daar kwam een roeibootje met een
zeil op hen af en daarin zat Anna! Zij
hield het anker in de hand en toen ze
de jongens vlak opzij gekomen was,
wierp ze dit nit en stapte over in hun
bootje.
„Zoo zou je nooit gekomen zijn, waar
je wilde, jongenheer! Laat ik je maar
helpen, dan sturen wij in een oogenblik-
je naar land."
Victor was te ontsteld, dan dat hij er
iets tegenin kon brengen. Maar toen hij
zag, hoe goed het ging, kwam hij uit
zichzelf met de gulle bekentenis voor
den dag:
„Ik was een verwaande dommerd. An
na. En ik zal nooit meer zeggen: ,,'t Is
maar een meisje", want ik zie nu toch,
dat die ook nog wel wat goeds kunnen".
Dikke Anna kreeg een kleur van ge
noegen en toen de jongens eindelijk uit
stapten, bedankten ze haar nog eens.
Toen Bob dien avond Moeder alles op-
biechte, wilde mevrouw Eggers het niet
zoo onder zich laten. Ze liet Anna bij
zich komen en vroeg haar wat ze nu'
eens graag wilde hebben, waarop hef
goede meisje met van verlegenheid stra-'
lende oogen zei, dat ze zoo graag dien
winter-naai' de naaischool ging.
Nu, mevrouw Eggers beloofde het geld
voor dien cursus te betalen en zich den
volgenden zomer in persoon te komen
overtuigen, of Anna ook vorderingen
had gemaakt!
m Cl Ca] ta. XS 2 O a- O <A f- N
Zooals jullie allemaal weten vallen in
de herfst de bladeren van de boomen, en
nu gebeurde het verleden jaar dat in het
bosch negen bladeren van een boom op
'de manier kwamen te liggen, zooals de
teekening laat zien. Een jongen, die daar
langs kwam, zag de bladeren en trok er
met een 'dorre tak drie rechte lijnen tus-
schën, maar zoo, dat er aan iedere lijn
drie stelen van de bladeren kwamen te
zitten. Zien jullie daar ook kans voor?
Als je het niet kunt vinden, moet ge de
volgende week maar eens zien hoe het
moet.
„Dank je wel, om een meisje mee te
nemen! Maar pas op, Anna, dat je er
geen woord van aan Moeder zegt! Of ik
niet alleen een bootje kan sturen! Ik ben
toch al dertien, moet je denken!"
Anna zag, dat er. niets aan te doen
was; hielp hen de boot in het water slee
pen en gaf hen nog enkele wijze verma
ningen mee, terwijl Victor de riemen
vatte en zijn tocht begon.
„Ik zal ze maar eens goed in het oog
houden", dacht Anna en zette zich, met
haar breiwerk aan het strand. Victor
roeide een eindje voort, terwijl Bob ach
terover geleund zat en slechts genoot.
„Net of dikke Anna ons nu van dienst
kan zijn!" spotte de groote broer. „Het
is immers maar een meisje!"
„Hoe lang is bet nu al geleden, dat er
smokkelaars waren in de grot?" vroeg
Bob.
„O, al jaren", antwoordde Victor vaag
„We konden er wel eens den een of
anderen verborgen schat vinden, of
of...." wond Bob zich steeds meer op.
„Maar jongen, hoe kan ik nu geregeld
voortroeien, als jij over den eenen kant
leunt?"
Victor spande zich bijzonder in met
roeien, maar, daar hij het niet gewoon
was, werd hij er vreeselijk moe van en
vormden zich blaren in zijn handen. Dat
was toch anders dan wanneer Sam mee
ging; die wist altijd precies wat er ge
daan moest worden. En nu kwam alles
op hem aan, want op Bob viel niet te
rekenen, dieWas ook pas negen jaar en
heel klein en tenger voor zijn leeftijd.
„Dikke Anna heeft je anders geraden,
dat je vlak bij het strand zou blijven.
Weet jo nog wel?"
„Ja, zeker! Maar denk je nu, dat ik
alles precies doe, zooals zij dat zegt? Ik
zal mij niet door haar de wet laten voor
schrijven!"
Maar vreemd hè: de wind was nu zoo
heftig, dat Victor met al zijn praats toch
2
3
4
3
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
♦7
48
49
50
51
1
2
3
4
5
6
7
1
9
10
11
12
13
14
15
15
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
411
42
43
44
45
46
47
4 8
49
50
51
<03UQulii.ox~^-JS2OQ"C*a;<«H=»>x>N$SS-;QLUlJ-O3:""'~'^ J5zOi-gö:"iH3>;
I?
-ÏJ5ZOW
EEN AV1ATEUR TEEKENEN.
Hierboven zien jullie een vierkant hee-
k rnaal met kleine ruitjes bedekt, aan den
linker- en rechterkant staan de cijfers
van 1 tot 52, voor ieder ruitje 1 en bo
ven en beneden staan de letters AZ en
AA TL. Op deze manier is het dus ge
makkelijk een bepaald ruitje aan te dui
den. Om nu een aviateur te teekenen be
ginnen we bij N 39, vervolgen dan naar
Li 38, I 49, FF 45, LL 40, GG 34, DD 34,
EE 35, EE 38, FF 39, EE 41, W 46. T
43, Y 38, Y 36, T 39, R 39, P 37, S 37.
X 33, Y 27, W 24, T 23, P 23, N 24, N
21, T 16, X 16, BB 19, DD 23, DD 29.
CG 31. BB 31, BB 32, DD 34, BB 32,
37, P, 37, Q 36, Q 34, O 32, O 27, N 24,
eind. Begin M 40, Q 45, P 46, K 42.
K 39, N 34-, 0 32, eind. Begin P 33,
Q 33, Q 34, S 34-, T 33, 33, T 33, S 32,
Q 32, Q 33 eind. Begin Q 30, R 31, S 30,
Q 30 eind. Begin V 33, V 31, U 30, V 30.
W 31, W 32, eind. Begin X 26, V 25,
T 25, S 26, eind. Begin T 26, U 27, W 27,
eind. Begin Q 26, P 25, N 25, eind. Be
gin O 26, P 27, Q 27, eind. Begin KK 37.
VV 10, JJ 29, VV 10, II, 24, QQ 12, EE
25, eind. Begin Z 16, HH 1, X 13 Z 11,
BB 4, U 14 eind. De teekening is nu
klaar, .je ziet nu dat jc een vliegenier ge-
teekend hebt.
HET TEEKENEN VAN EEN RIDDER.
Om in de hokjes een ridder te voor
schijn te tooveren, moeten jullie een lijn
trekken door dé hokjes die hieronder zijn
opgegeven.
Begin bij punt X 45, ga dan naar
V 44 en zoo verder Z 45, DD 45, AA 43,
AA 42, HH 35, HH 33, II 33, KK 32,
LL 30, JJ 29, HH 30, GG 32, HH 33,
GG 32, FF 33, BB 33, CC 35, AA 36,
X 45, U 45, K 41, J 41, G 43, F 43,
H 39, H 38,1 37, J 35, K 35, K 36, I 38,
J 37, K 38, R 40, stop. Begin bij U 44,
AA 35, AA 25, O 25, O 35, U 44, U 38,
S 39, T 38, T 33, Q 33, P 34, Q 32, P 30,
Q 31, T 31, T 27, S 26, U 27, W 26, V' 27
V 31, Y 31, Z 30, Y 32, Z 34, Y 33, V 33,
V 38, W 39, U 38 stop. Begin IIH 30,
CC 30, BB 28, BB 25, DD 23, DD 22,
CC 20, BB 20, Z 21, X 25, W 25, W 22,
Z 19, CC 19, DD 21, DD 22, stop. Begin
LL 30, MM 29, LL 27, KK 27, II 28,
GG 30, EE 28, EE 27, FF 26, HH 28,
FF 26, II 22, II 17, JJ 17, LL 16, Hft
12, HH 11, KK 10, NN 10, 00 13, NNj
16, MM 17, LL 16, MM 17, LL 17, LL 18/
KK 18, JJ 19, II 19 stop. Begin CC 18,
DD 16, AA 16, stop. D 22, T 22, S 25,
stop. Begin Z 18, EE 27, stop. Begin'
X 45, Z 36, einde.
De volgende week zullen W9 laten zien:
hoe de teekeningen moeten zijn.-