m Het bord in het bosch. De zoon van den visscher. VAN EEN PRINSJE, DAT NIET WILDE LEEREN. DE MAN, NOOIT LACHTE DE POP AANKLEEDEN. V f/jJSHOWMJ Hoe Dirk vrienden werd met den vreemden jongen In een land, heel ver van hier, woon- 3e eens een kleine prins, en omdat het prinsje later moest regeeren over dit groote land, moest hij heel veel leeren, en leeren deed hij niet graag. Hij kende bijna nooit zijn les, en zijn werk was al tijd vol fouten. En toen dit zekeren dag 'den koning werd verteld, strafte deze zijn zoontje zoo streng mogelijk. Dien avond lag het prinsje schreiend in zijn bed en hij balde de kleine vuisten en zuchtte: „Ach, was ik toch maar groot, 'dan behoefde ik nooit meer sommen en thema's te maken en kon ik doen wat ik wilde, want dan ben ik een koning," Met deze gedachte sliep het prinsje 'dien nacht in. Maar ziet, diep in* den nacht wekte hem een fijn stemmetje met 'de woorden: „Kleine prins, ge wilt gaarne spoedig groot zijn, nietwaar?" „Ja, dat wil ik," fluisterde het prins je, en toen meteen sloeg hij de oogen op, keek om zich heen en... zag een klein ke reltje voor zijn bed staan. „Maar wie ben jij?" vroeg hij. „Ik ben de kabouter der wensehen en 61 uw wensehen kan ik vervullen," ant woordde de kabouter. „Hè, wat heerlijk",- juichte het prins je. „En kan ik dan gauw groot zijn en koning, net als mijn vader?" „Dat kunt ge", sprak de kabouter. sKijk eens",- vervolgde hij en hij toon de den knaap een kluwetje prachtige, purper-roode zijde, „dit kluwetje zijde kunt ge afrollen tot aan het einde. Maar doe dit niet te vlug, want dan is je le ven voorbij. Want die zijden draad is je levensdraad. En is het kluwetje geheel afgerold, dan kan niemand dit meer op rollen.' „O ja, ik begrijp het wel", sprak het prinsje, „en ik zal telkens maar een heel klein eindje afrollen. Kijk, zoo hè?" en hij rolde het kluwetje een klein eindje af. „Pas op, niet te vlug",- waarschuwde 'de kabouter. „Nu zijt ge 'waarlijk reeds Üen jaar ouder." „Ben ik al koning?" vroeg het prins- rs je. „O, neen, nog niet", antwoordde de kabouter. „Maar ik wil zoo groot zijn als vader en een echte koning zijn", zeurde de knaap en meteen rolde hij de kluwen nog verder ai. 1 „Pas toch op", begon weer de kabou Ier, „en rol bet nu niet verder af, want ge zijt nu een man." „Hè ja," riep het prinsje en bij sprong pit zijn bed, keek in den spiegel en zag Zich nu als een man met een langen iaard. En nu was hij ook niet meer in azijn slaapkamer, maar bij zat op een .''troon, en om hem heen stonden de mi- fhisters en hovelingen en zij spraken rmet hem over zulke geleerde zaken, zoo- 'dat hij, bet domme prinsje, dat ineens koning was geworden, er niets van be greep. Hij zei daarom maar „ja" en .'„goed" op alles wat zij tegen hem zeï- 'den. Daardoor liep vaak alles verkeerd en bij kreeg vele vijanden. Maar de ijcieuwe koning begreep niet, dat dit ikwam, omdat hij in zijn jeugd niet had F,Willen leeren en nu zoo heel dom was, W hij dacht: „Wacht, ik zal het kluwe- Ije wat verder afrollen, dan ben ik wat JCuder en dus ook vanzelf wat verstandi ger. Dan zal ik zeggen, wat ik verkies jt«' doen en ben niet meer afhankelijk ®lin mijn ministers." 1 Weer rolde de koning nu een heel ei id van ziin kluwetje af en nu, zag hij zich weer, maar niet meer als een flink en krachtig man: neen, hij was nu oud en gebogen, en zijn gezicht was vol rimpels, en zijn baard en baren zilver wit. En naast hem op den troon zat zijn vrouw, de oude koningin en achter hem stonden zijn zoons, twee groote, flinke mannen. Daar kwamen ook weer de ministers binnen, en weer spraken zij over ver schillende dingen, waarvan de koning niets begreep: die zei maar „ja" en ,goed" en keek maar dom voor zich uit. Maar nu begonnen zijn zoons zich er mee te bemoeien en zij spraken wijze woorden terug, want zij hadden in hun jeugd wèl willen leeren en zij waren lang niet dom. En toen nu de twee prinsen alles in orde hadden gebracht, bogen de ministers voor hen en zeiden: „Uw vader was dom en onwetend, toen hij pas koning werd. Dit is hij al tijd gebleven. En nu hij oud is, is hij suf en in 't geheel niet meer tot regeeren geschikt. Weg dus met een dommen. suffen vorst. Wij willen dat een van U beiden den troon bestijgen zal." Zoo werd nu de domme vorst van den troon gestooten, en toen hij nu in zijn wanhoop weer het kluwetje een eindje verder wilde rollen, waarom, dat wist hij zelf niet, stond weer de „wensch kabouter" voor hem en sprak: „Nu zijt ge bedroefd en wanhopig, maar dit is uw eigen schuld. Want als ge in Uw jeugd had willen luisteren en leeren, dan waart ge nu een even verstandig als geëerd vorst geweest. Ge had dan geen vijanden gehad en de ministers en het volk hadden gesproken over uw groot verstand en uw goede regeering, terwijl ze nu slechts minachting en me delijden kunnen hebben met een ont troonden koning." Foei, wat was die wensch-kaBouter toch brutaal: De koning schrikte er van. Hij schrikte zoo, dat hij opsprong en... toen lag hij op den grond. En., weg was de wensch-kabouter: Weg was ook bet kluwetje purperroode zijde! En bij- zelf lag op de berenvaeht voor zijn bed en was nog het prinsje, dat dien dag gestraft was geworden, omdat hij niet wilde leeren, en die toen zoo graag groot wilde zijn en koning, zooals zijn vader! Toen begreep het prinsje, 'dat alles maar een droom was geweest, een ake lige droom! Maar toch had die droom hem veel geleerd. Hij wist nu, dat hij heel veel moest leeren, om een goed en verstandig vorst te worden en dat een domme koning niet geschikt was om 'n land te regeeren. En het was sinds dien nacht, dat het prinsje zijn leven beterde. Het ging nu wel niet ineens, maar hij deed zijn best, zoodat hij later een heel verstandig vorst is geworden. -*r- Op een dag waren Mien en Ton in het park aan het spelen, toen ze een ouden man, heel alleen op een,bank za gen zitten. „Iedereen hier in het park lacht van daag, behalve deze man", zei Ton. „Dat komt natuurlijk omdat liij al leen is", zei Mien. „Kijk maar, iedereen heeft iemand bij zich om mee te praten of te spelen. Wat kunnen wij doen om hem ook eens te laten lachen?" „Laten wij hem een dubbeltje geven", zei Ton. Mien keek eens aandachtig naar den ouden man. „Neen, om een dubbeltje zal hij niet lachen, dat weet ik zeker. Bedenk maar eens iets anders." „Denk je, dat hij graag een ijsco zou willen hebben?" vroeg Ton na eenigen tijd zwaar te hebben nagedacht. Doch Mien geloofde niet, dat de oude man zou lachen als hij een ijsco kreeg. „Ik weet. wat, Ton" riep ze eindelijk uit. „Weet je wel, dat Oma altijd lacht als ze ons zit .te vertellen van „toen zij nog een klein meisje was?" Wij zullen hem vragen ons een verhaal te vertellen en zullen naar hem luisteren, hoe lang het ook duurt." „Ik geloof nooit, dat hem dat vroolijk zal maken," bracht Ton in het midden. „We kunnen het in ieder geval pro- beeren", zei Mien. Zij wandelden nu zeer langzaam naar den grijsaard en zeiden: „Dag meneer." Hij groette terug en keek 'daarna n eer langs hen heen, alsof hij hun hee- lemaal niet zag. Mien waagde nog een tweede poging. „Vindt U het hier ook zoo prettig als de zon zoo lekker warm schijnt?" vroeg ze hem. „Ja," antwoordde de oude man, „dat doet me denken aan den tijd, dat ik nog een kleine jongen was." „He meneer, vertelt u ons daar eens wat van", vroegen de kinderen. En zoo begon de man hen een lange geschiedenis te vertellen. Het was heel aardig en er kwam ook een hond in Zusje heeft een pop gekregen en wil nu graag allerlei mooie kleertjes voor haar hebben. Op de teeke- ning zien jullie ver schillende jurkjes, manteltjes en andere dingen. Knip deze precies langs den om trek uit en doe ze de pop voor. De uitste kende lipjes dienen om omgeslagen te wor den, waardoor de jurkjes enz. blijven zitten. Probeer het maar eens. Het beste is, dat jullie het prentje eerst op een oude briefkaart of zoo iets plakken, dan is het papier wat steviger en scheurt het niet zoo gauw. Je kunt de jurkjes ook eerst klep ren, net in de kleuren, die je zelf het mooist vindt, dan heeft de pop tenminste niet al les wit, vinden jullie ook niet?, v. De dieren in het bosch waren allemaal vreeselijk nieuwsgierig, want er was een groot bord op een open plek geplaatst. Nu konden zij natuurlijk geen van al len lezen, wat er op dat bord stond, hoewel de haas erg zijn best deed om de letters te spellen. Het hert keek eens om het hoekje en wilde eens voelen of hij zich niet kon warmen aan de zonnestralen, die zoo mooi op het bord waren geschil derd. De leeuwerik en de kraai zaten er bovenop en lachten ieder dier uit, dat kwam kijken en ook niet kon lezen wat er op stond. Eindelijk werden de dieren boos en zeiden tegen den kraai: „Welnu, als jij dan zoo knap bent, vertel ons dan wat er staat." De kraai knipte een oogje tegen den leeuwerik en begon de woorden voor te lezen. De dieren waren heel ver baasd, dat de kraai zoo knap was, maar de leeuwerik lachte hen alle maal uit en riep, dat de schilder zoo juist alle woorden hardop had gezegd, en dat hadden de kraai en hij natuur lijk goed kunnen verstaan. Weten jullie ook wat er op dat bord slaat? De woorden staan in de goede volgorde, en ieder woord begint met (ie letter waar een vierkantje omheen ge trokken is. De oplossing vindt je elders op deze pagina. voor. Mien en Ton zaten als twee muis jes heel stil naar hem te luisteren. Zelfs toen Ton midden op den weg een mooi doosje zag liggen, holde hy er niet heen, zoo interessant was het verhaal. En ter wijl de oude man aan het vertellen was, begon hij steeds te lachen en nog eens to lachen. Toen hij eindelijk ophield, Bedankten de kinderen hem: „We vonden 't ver haal prachtig, en wilt u ons als u weer hier komt, eens wat vertellen van dien hond?" vroegen zij hem. „Heel graag", zei de man. De kinderen gingen naar huis. Onder weg vroeg Ton: „Ben je blij, dat hij ge lachen heeft?" „Ja," zei Mien,- „en hij voelde heel goed, dat wij zijn verhaal mooi vonden, ik geloof, dat het hem ook .veel plezier heeft gedaan." Op een kleine hadplaats, waar *s zo mers veel vreemdelingen kwamen, woonde Dirk, de zoon van een visscher, met zijn ouders, vlak bij het strand. Het waren arme menschen, die zich geen motorboot konden aanschaffen, als zij visch gingen vangen, doch hun oude be proefde boot, die zij reeds vijftien jaar gebruikten, maar buitengewoon goed werd onderhouden, lag zoo vast op het water, dat Dii'ks vader hem niet graag geruild zou hebben voor zoo'n wankel motorbootje, waarmee de badgasten zich langs de kust vermaakten. Dirk ging al vroeg met zijn vader mee de zee op, en het duurde niet lang of hij kon evengoed met de zeilen van de oude boot overweg als zijn vader. Het is een kunst op zichzelf, om, als de zee onstuimig is, zoo met de zeilen te werken, dat de boot toch behouden den haven binnenloopt, en daarin was Dirk werkelijk zeer be kwaam. Doch dat wisten natuurlijk 'de Bad gasten niet. En toen Dirk op zekeren dag de oude boot weer eens een nieuw verfje gaf, liepen er een paar jongens, zoons van badgasten langs hem, die op schimpende wijze over de oude boot spraken en beweerden,- dat zij liever met de motorboot zee kozen. Dirk keek de jongens eens goed aan, doch antwoordde niet en ging door met zijn werk. Het was dikwijls het geval, dat de badgasten minderwaardig spra ken over de eigendommen van de ar me visschersbevolking. Een paar weken later, toen 'de vis- schersboot weer geheel zeeklaar was, stond Dirk over de zee te turen, toen hij in de verte plotseling zwarte wolken zag komen aanstormen. Dat was het sein van noodweer. Juist op datzelfde moment zag hij den jongen, die hem be spot had, in een motorbootje zee kiezen. Hij schreeuwde tegen den jongen dat hij thuis moest blijven, omdat er noodweeS op komst was. MaaT de jongen lachte hem uit, en gaf vol gas. Een kwartiertje later brak een zwaar onweer los, gevolgd door stormvlagen' en een stortregen. Dirk had het motor bootje na staan kijken, doch BemerkfS opeens, dat een hooge golf het optilde en als een notendopje in de diepte deed neervallen. Zijn hart stond bijna stil van schrik, want hij zag dat de jongen" om hulp wenkte. In een oogwenk was hij naar zijn zeilboot gerend en hoewel het levensgevaarlijk is in een hevige branding met volle zeilen weg te varen, probeerde hij het toch, om te trachten den vreemden jongen te helpen. Met veel inspanning gelukte het hem buiten de kuststreek te komen, maar van het motorbootje, noch van den jongen zag hij niets meer. Wanhopig deed hij zijn best om zoo spoedig mogelijk op de plaats des onheils te komen, toen hij plotseling een meter of vijftig van zich' af, een jongenshoofd boven water zag ko men. Hij gilde den jongen wat toe, doch! door den storm was het onverstaanbaar. Vlug zeilde hij naar den jongen en toen deze weer even boven kwam, gooide hij hem een boei toe, die de jongen juist op het laatste nippertje nog kon grijpen. Dirk haalde de lijn, waaraan de boei vast zat, in en hielp de jongen aan boord klimmen. Nu, dat was maar net op tijd, want de jongen had veel wate* binnen gekregen en viel bewusteloos op den bodem van het zeilscheepje neer. Dirk moest nu trachten te keeren efl weer in de haven zien binnen te loopeit Verschillende malen kwamen er hooga golven, die de boot weer verder zee- waart indreven, maar tenslotte won hij toch het gevecht en kwam behouden in' den haven aan. De jongen werd ntt door de omstanders, die het gevecht vart Dirk gevolgd hadden, uit de boot getildi terwijl Dirk van vermoeidheid bijnas geen stap meer kon verzetten. De jon* gen werd nu door kunstmatige ademba* ling weer tot bewustzijn gebracht en daarna naar huis gebracht. Toen hij na een paar dagen weer beter was» ging hij dadelijk naar Dirk, om hem tê bedanken voor het feit, dat Dirk zijn' eigen leven had gewaagd om het zijnd te redden en om hem excuus te vragen' voor de smalende manier waarover hij zich te voren over de zeilboot had uitge laten. Dirk gaf hem een hand en zeij „Laten wij er niet meer over spreken',1 het is alleen jammer van je motorboot, dat dit uit elkaar geslagen is, want ver-' schillende deelen zijn al aangespoeld.". De jongens sloten hechte vriendschap^ en vele jaren later konden zij samen en nog over praten hoe Dirk zijn vriend net op het kantje vas verdrinken had gered. OT.IOS SIN CU Het Bord in het BoscBf Na komt steeds weer zonneschijn,

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1933 | | pagina 6