De schatgraver.
Hoe dom.
HET LEELIJKF
HONDJE.
wit
DE ZWALUWSTAART.
Een rekenpuzzle.
2222
4444
b 6 Sb
ii'
20 ct.
I
Tim, het leelijkste hondje, dat er ooit
had rondgeloopen, ontmoette op een
morgen, dat hij met een doodongelukkig
gezicht op de boerderij rondliep, Kwak.
de eend.
„Goeden morgen" zei Kwak, ..ben je
ziek?''
„Dat niet direct", zuchtte Tim,- „ik
wenschte alleen, dat ik niet zoo vreeselijk
leelijk was, dat is alles."
„Ik ben ook de leelijkste van mijn
heele familie." zei Kwak vol sympathie.
„Niets aan te doen."
„Dat is waar", beaamde Tim, r,maar
ik zal wel niet eens zoo veel mooier
zijn"; hij wendde het hoofd verdrietig
af. „Maar het dochtertje van mijn baas
mag van haar vader een van mijn
broertjes en zusjes voor haarzelf hou
den. en vanavond zal zij kiezen, wie dat
wezen zal. Ik zou toch zoo graag de uit
verkorene willen zijn. maar ik denk, dat
zc er niet over zal denken, zoo'n leeljj-
kerd als ik ben te willen houden."
r,Daar kun je niets van zeggen,'* zei
Kwak in gedachten verzonken. ;,Het is
met altijd de leelijkste, die 't het slechtst
gaat in de wereld. Er was vroeger eens
een vreeselijk leelijk eendje en moeder
vertelde me, dat hij later een prachtige
zwaan is geworden".
„Wat gek," riep Tim uit. „Zeg Kwak,
jvordt jij later ook een zwaan?"
j. „Ik hoop het", antwoordde deze.
5,Weet je dat dan niet?" vroeg Tim.
„O, neen, zooiets weet je nooit van te-
Voren; dat gebeurt plotseling; op een
(goeden dag, als je 's morgens wakker
wordt, ben je plotseling een zwaan."
„Maar ik zou toch denken", zei Tim
hard snuivend, „dat, als je heusch een
zwaan zou worden, je dan toch de ge
voelens van een zwaan moet hebben."
Hij staarde een poosje in gedachten
voor zich uit en vervolgde toen lang
zaam: „Waar zouden kleine, leelijke
'hondjes in kunnen veranderen? Ik denk
niet in een zwaan, denk jij wel?"
„Hm", zei Kwak, „ik vermoed, dat je
in een ander soort hond kunt verande
ren."
„Zou ik?" vroeg Tim een beetje wei
felend. „Kijk, ik hen een spaniel. Dat
wist je zeker niet, hé?"
Zoo zaten ze een poosje zij aan zij en
verwonderden zich over zwanen en hon
den, leelijk en niet leelijk en zoo meer.
Tenslotte zei Tim: „Wat zegt jouw moe
der er van?"
„O, kwak, kwak, meer niet. En de
jouwe?"
„De mijne," hernam Tim het woord,
„die zegt: woef waf, iemand is alleen
mooi als hij dat zelf wil."
„Wat bet eekent dat?"
„Wel, als je zoo eerlijk bent als gond
en zoo moedig als een leeuw, dan komt
het er niet op aan hoe leelijk je bent."
„Dus mooi zijn wil eigenlijk zeggen,
„goed" zijn?"
„Ik denk het. Maar ik ben hang, dat
ik ook heelemaal niet goed ben. Het is
soms heel moeilijk, dat verzeker ik je",
knikte hij. „Dat is waar", zei Kwak en
knikte ook.
„Kom," zei Tim, „er is niets aan te
doen, maar ik moet weer naar huis.
Goeden dag. Vergeet niet me te zeggen,
wanneer je van die zwaanachtige gevoe
lens krijgt, zal je?" en weg tippelde hij
des. weg naar huis af. Terwijl hij in ge
dachten voortliep, werd zijn aandacht
getrokken, door iets, dat in de modder
lag.
„Kijk uit", zei hij tot zichzelf, „maar
wat is dat? Dat is de lievelingspop van
.mijn vrouwtje Arabella en nog wel in
Inbaar mooie jurk. Hoe komt zij hier? Zij
lis zeker uit den wagen gevallen. Ik zal
[haar voorzichtig mee naar huis nemen.
En met zorg droeg hij de mooie pop ^an
haar kleeren. Zij was nogal groot en
haar voetjes raakten iederen keer den
grond als hij liep. Zij was zwaar ook en
zoo nu en dan moest hij haar even laten
liggen om weer op adem te komen en
hij wenschte thuis te zijn.
Zijn vrouwtje liep in den tuin en
zocht en zocht, toen zij Tim zag aanko
men, die even later haar pop aan haar
voeten neerlegde. „Arabella", riep zijn
vrouwtje, „Tim heeft mijn pop gevon
den! O, wat ben jij een hef hondje!"
Tim ging bij haar zitten en kwispelde
verheugd met zijn staartje. Den volgen
den morgen ontmoette hij zijn vriendje
Kwak weer bij de sloot.
„Kwak," riep hij verheugd. „Zij heeft
mij gekozen." Zij koos mij! Ik ben nu
het hondje van mijn vrouwtje! Is dat
niet heerlijk?"
;,Wat", riep Kwak. „Heeft zij jou uit
al je broertjes en zusjes gekozen? En
vond zij je dan niet je weet wel?"
„Leelijk?" vroeg Tim. „Poeh! mijn
vrouwtje zegt, dat ik heelemaal niet lee
lijk ben. Zij zegt, ik ben juist heel mooi.
Heusch!"
Kwak keek hem heel lang en onder
zoekend aan. „Hm," zei hij, „jij hebt be
paald iets heel erg goeds gedaan."
DE DENKER.
Frits was vreeselijk slordig en geen
enkele morgen kon hij zich herinneren,
waar hij den vorigen avond al zijn
kleeren had gelaten. Moeder was dik
wijls de wanhoop nabij, maar zelfs straf
hielp niet.
Op zekeren dag liepen zij in een mu
seum en zagen daar een reproductie
van een groot schilderij van Rodin, ge
titeld: De denker.
Friets blijft er even voor staan en
zegt dan tegen zijn moeder: Hij zit ze
ker na te denken, waar hij zijn kleeren
heeft gelaten."
DE LEVENDE NATTJVR
(Latijnsche naam: Papilo ihoas).
Deze prachtige vlinder met zijn bont
gekleurde vleugels komt het meest in
warme streken voor, vooral daar waar
de sinaasappel- en citroenboomen
groeien. Het dier beweegt zich met een
zacht geruisch door het bewegen van
zijn groote vleugels van blad tot tak en
van tak tot bloem. De vlinder zelf deed
Z Su ALu W ST AA jtr
geen kwaad, snoept hoogstens een klein
beetje honing uit de bloesems, maar wat
erger is, hij legt zijn eitjes op de blade
ren van de sinaasappelhoomen. Deze
eieren hebben zoo precies de kleur van
het blad, dat het bijna onmogelijk is hen
te vinden en te verdelgee. Ka-een week
Tony was een jongen van bijna negen
jaar, toen een oom van hem uit Indië
kwam en zijn verlof in de woonplaats
van Tony's ouders doorbracht. Nu was
deze oom de peetoom van Tony en zij
waren dus niet weinig blij elkaar te zien
en zeer trots op elkaar. Oom Tony nam
zijn neef dikwijls mee uit, als hij ging
wandelen of als hij wel eens in de om
streken uit rijden ging. Zulke tochtjes
waren natuurlijk heerlijk en Tony zorg
de dan ook wel dat zijn huiswerk altijd
keurig netjes er uitzag en af was en dat
hij zijn lessen goed kende. De onderwij
zer op school begreep niet hoe '*t kwam,
dat Tony den laatsten tijd ineens zoo
veranderd was en vroeg het hem op een
keer.
Tony lachte even en vertelde toen, dat
zijn peetoom uit Indië over was en dat
hij heel dikwijls met hem mee
uit mocht, maar natuurlijk al
leen onder voorwaarde, dat al
tijd zijn huiswerk af was en hij
zijn lessen kende.
Zoo kwam dus het logeeren
van Oom Tony hem nog ten
goede ook. Maar eindelijk werd
het vacantie en nu zouden zij
samen uit logeeren gaan op de
Velnwe. Oom Tony was eerst al
eens vooruit gegaan en had nu
op een boerderij een heerlijke
gelegenheid gevonden, waar zij
samen konden wonen. Dat be
viel hem dadelijk en een paar
dagen daarna kwam hij met
zijn neef aan. Ook onze Tony
was uitgelaten van blijdschap,
toen hij de boerderij had bezich
tigd, maar nog het meest, toen
de boerin hem al de kippen en kuikens
en kalfjes had laten zien. 's Avonds
mocht hij mee naar het land om de
koeien te zien melken en de paarden en
de veulens te zien. Nu het was er heer
lijk.
Zij stonden 's morgens al heel vroeg
op en gingen dan heele verre wandel
tochten maken. Zij namen brood en
imelk in een groote hoeveelheid mee in
een rugzak, zoodat zij den heelen dag
den tijd hadden.
Eens op een morgen kwam zij bij een
zeer boschrijk gedeelte en Tony vond.
dat het nu hier precies leek op een be-
tooverd bosch. Hij was er van overtuigd,
dat als hij nu zijn schop bij zich had
gehad, dat hij dan beslist een groote
schat gevonden zou hebben. Oom Tony
lachte hem uit, maar onze jongen was
er niet van af te brengeD.
„Welnu, dan gaan we hier morgen
weer naar toe", zei oom Tony, „en dan
neem je je schop mee."
Dat was afgesproken en den volgen
den morgen al vroeg waren zij bij den
zelfden boom van den vorigen dag. To
ny herkende hem direct, omdat zijn
stam zoo gek er uitzag. „Net een Zee-
bra, oom Tony," had hij den vorigen dag
gezegd.
Tony begon dadelijk te graven, maar
boe diep hjj ook ging, hij moest beken
nen, dat er niets bijzonders was. Dan
maar eens op een andere plek gepro
beerd. Ook hier wachtte hem een teleur
stelling. Oom Tony troostte hem en zei,
dat hij immers wel had gezegd, dat er
heusch nergens iets begraven lag. Maar
hoewel het huilen Tony nader stond dan
het lachen, zoo voelde hij zich teleurge
steld, besloot hij loch door te zetten en
ging weer een eind verder aan het gra
ven.
En jawel, daar stuit hij op iets hards.
Hij riep zijn oom er bij en ook deze kon
haast niet verder, omdat er iets in den
grond zat, waar de schop niet doorheeD
kon. Het leek wel een netwerk van ^vor-
tels. Heel voorzichtig probeerden zij nu
die wortels weg te snijden en na veel
moeite konden zij hun handen er onder
steken. Zij trokken de laag omhoog en
wat vonden zij daar: een nestje met
kleine konijntjes, waar de moeder ang
stig piepend bij zat. Zij moesten even
lachen en maakten toen het nest weer
vlug dicht, maar Tony was blij, want hij
had toch iets gevonden.
tomen de larfjes te voorschijn en be
ginnen dadelijk het blad waarop ze zijn,
aan te knagen. Zij eten nacht en dag
door en zoo gulzig, dat hun huid wel
dra te klein #wordt. Deze scheurt open
en met een nieuwe, ruimere huid be
ginnen zij opnieuw. Het is vanzelf spre
kend dat er niet veel van deze larfjes
noodig zijn om spoedig aan de boom en
een ware vernieling te kunnen waarne
men. Deze eetpartij en huidverwisseling
duurt ongeveer een maand, dan eerst
zijn de larven volgroeid en gaan zij zich
inspinnen. Ook de cocon, die meestal te
gen den stam aan zit, heeft wéér precies
de kleur der omgeving. Na twee weken
komt de volwassen vlinder te voorschijn,
die slechts een paar dagen leeft. De
Zwaluwstaart heeft twee broedsels per
jaar, een in Mei en een in Augustus.
Toch leeft deze vlinder niet uitslui
tend op de sinaasappelhoomen. Zij komt
sporadisch in Noordelijker streken voor
en leeft dan van en op enkele populie
ren, de eschdoorn en de gewone wijn
rank.
Opmerkelijk is, dat waar de vogels de
meeste vlinders achtervolgen en verslin
den. zij de Zwaluwstaart met rust laten.
Zij hebben wel andere vijanden, die de
overbevolking tegengaan, maar de vo
gels schuwen ze, omdat zij een merk
waardige gele reukklier hebben, bij hun
borstkas, waarmee zij heel onaangename
geur kunnen afscheiden.
De Zwaluwstaarten vliegen overdag,
liefst in de zon, zij hebben slanke knots-
vormige voelsprieten, waar aan het eind
het oog zit. Door een soort van kogel
gewricht kunnen zij hun vleugels heen
en weer bewegen en rusten zij uit, dat
zetten zij hun vleugels op, tegen elkaar,
die tezamen worden gehouden door
borstelige haartjes.
REKEN PUZZLE,
Oplossing:
Van de eerste regel de 2e, 3e en 4e 1
Van de tweede regel de 2e 2
Van de derde regel de 2e en 4e 3
Van de vierde regel de 2e en 3e 4
Van de vijfde regel de 3e en 4e 5
A an de zesde regel niets.
-as-
DE GESCHIEDENIS VAN TWEE
JAVANEN.
Er waren eens twee Javanen, twee
buren. Ze waren niet rijk. Ze hadden
een klein stukje land, waarop ze rijst
verbouwden en elk had een karbouw om
de ploeg te trekken. Maar het gebeurde,
dat de karbouwen stierven. Geen van
beiden had geld genoeg om een ander
trekdier te koopen. En zelf de ploeg
trekken ging toch ook niet Wat te doen?
Simin zat peinzend op de baleh-baleh.
Wie kwam daar? Zijn buurman Kromo.
Deze zette zich naast hem neder. Beiden
zaten en... dachten. Eindelijk sprak Kro
mo: Simin, het wordt weer tijd om het
land te bewerken, en wij hebben geen
karbouw. Wat moeien we doen? Simin
zweeg en bleef in gepeinzen... Kromo
vervolgde: We hebben geen van beiden
geld om een andere te koopen, maar we
zouden samen een karbouw kunnen koo
pen, zooveel geld hebben we wel en an
ders verkoopen we een paar stoelen en
brengen een paar sarongs naar het
pandhuis. Simin keek zijn buurman aan.
Toen zei hij: Kromo, ik vist niet wat
te beginnen, maar nu breng ik je uit
komst. We gaan er dadelijk op uit om
een flinke karbouw t*2 koopen. Ik heb
nog wat geld, misschien genoeg voor de
helft van den prijs, ook kan ik nog wat
voorschot krijgen bij de Chinees, die la
ter de rijst komt koopen. Ik heb mijn
geld meegebracht, zei Kromo. neem het
jouwe en laten we gaan...
En ze gingen... En ze kochten een kar
bouw, een jong, sterk beest, dat de ploeg
best kon trekken. En hij werd gebracht
in den stal van Kromo.
En beiden zaten weer neer, nu op de
baleh-baleh van Kromo. Zij dachten
Eindelijk sprak Simin: Onze karbouw is
sterk, maar hij kan ons niet tegelijk van
dienst zijn en onze sawah's moeten be
werkt. Wat moeten we doen? En Krotuo
antwoordde: Simin, we zullen de kar
bouw beurt om beurt gebruiken. De
eene dag ik en de andere dag jij. Wie
zal hem den eersten dag voor den ploeg
spannen? Neem jij hem den eersten dag,-
zei Simin, omdat jij ons beiden uit den
nood hebt geholpen.
En zoo geschiedde het dat Kromo,
den volgenden dag met den karbouw
ijverig aan het werk was om zijn land
te ploegen. Eten gaf hij hem niet, want
dacht hij: Als de karbouw vandaag veel
heeft gewerkt, dan zal hij zeer hongerig
zijn en vanavond zal Simin hem wel te
eten geven. En de dag ging voorbij. De
karbouw werkte veel, maar eten kreeg
hij niet. Des avonds werd hij gebaad en
na het baden bracht Kromo het dier in
de stal van Simin, waar slechts een
beetje gras lag. Kromo. ging naar zijn
huisje en lachte in stilte om zijn slim
heid. Simin kwam in den stal en zag*
dat de karbouw het beetje gras had op
gegeten, en rustig was gaan liggen, om
uit te rusten van zijn vermoeidheid. Si
min meende echter daf de karbouw van
zijn buurman wel veel te eten zou heb
ben gehad en gaf hem dus zelf niets
meer.
Den volgenden dag ging Simin naar
zijn land. En de karbouw ging voor den
ploeg. Maar eten had hij niet gehad,
want, redeneerde Simin: Gisteren zal
Kromo hem wel zooveel hebben gegeven*
dat hij vandaag best vasten kan. En zoo
merkte het arme beest veel, maar eten
kreeg het niet. Des avonds baadde Simin
den karbouw en bracht hem naar deni
stal van Kromo. Eten gaf hij hem niet*
want dacht hij, Kromo zal wel zorgen*
dat hij genoeg te eten krijgt. Maar in
den stal van Kromo was niets te vinden
Van vermoeidheid legde de karbouw
zich neer. Toen Kromo kwam kijken*
lachte hij weder om zijn slimheid. Die
domme Simin zorgt voor den karbouw
en geeft hem te eten en ik gebruik hem
even lang als hij en mij kost hij niets!
Maar ook Simin lachte om de domheid
van zijn buurman.
Den volgenden dag ging Kromo naar
zijn land en de karbouw trok wederom
den zwaren ploeg door de sawah. Het
dier deed zijn uiterste best....
En den volgenden dag... en nog een
dag.
Kromo dacht: Mijn buurman zal den
karbouw wel volop gegeven hebben en
gaf daarom het dier niets.
En Simin meende: Kromo heeft den
karbouw stellig veel gevoerd, dus is het
niet noodig, dat ik het ook doe.
Zoo bedrogen de beide buren elkaar.
En het eind?
Dat zij zichzelf nog veel erger hadden
bedrogen.
Op een zekeren morgen lag de kar
bouw dood in den stal van Simin.
E. N. W,
WAS DAT GOED?
Moeder: Heb je de twee brieven op
de bus gedaan vanmorgen, Liesje?
Liesje: Ja, moeder, maar toen ik ze
in de bus wilde gooien, zag ik, dat U de
postzegels er verkeerd had opgeplakt.
Op de huitenlandsche brief had U een
postzegel van 5 cent gedaan en op die
voor de stad een van 12.5.
Moeder: En heb je ze toen toch in de
bus gegooid?
Liesje: Neen, natuurlijk niet. maar
omdat ik de postzegels er niet af kon
krijgen, heb ik de adressen, die er op
stonden, doorgehaald en omgeruild.
Schrap 10
clj Dr$ door
zoo,
oLato.Cs de.'
ote-roette -
vev» cu Ars
\\ordJ4i o te
utte t4.,clL
udt Komst
rnoct-z.ü'n
CDe oplossing vinden jnllie elders op
deze pagina).