De vechtersbazen.
Op theevisite.
DE POP VAN BQMTA.
WIENS HOND HEEFT DEN EERSTEN PRIJS?
De sleutel in het jasje.
Niet kannen opstaan.
MAAR KEES EAU SPIJT
Zoolang als Piet en Kees op school
waren en dat was nu al bijna drie jaar,
zij zaten allebei in de derde klas, had
den zij samen gevochten. En toch had
den zij niet zoo heel erg het land aan
elkaar, maar in hoofdzaak zat hem dit
in het feit, dat ze allebei gemakkelijk
konden leeren en er steeds hun best voor
'deden, ieder voor zich, om nummer een
,van de klas te worden. Dit lukte hen
echter niet, omdat zij juist allebei hard
werkten en zij vrijwel heelemaal tegen
elkaar opgewassen waren.
Alleen kon Kees beter aardrijkskunde
onthouden en Piet was heel goed thuis
in de geschiedenis en kende alle jaartal
len wel in zijn slaap opdreunen. Dit gaf
altijd weer aanleiding tot hevige vecht
partijen. Was er aardrijkskundeles ge
weest, dan had Kees een prachtbeurt
gemaakt en dat kon Piet niet verkrop
pen. Zoo was dan om twaalf of vier uur
de school uit of Piet vloog Kees in de
haren en het slot was altijd een paar
builen of een gat in zijn knie of iets der
gelijks.
Was er geschiedenisles geweest en
had Kees de jaartallen door elkaar ge
smeten, dan had Piet met een triomfan
telijk lachje de fouten verbeterd, tot
groote woede van Kees, die het er na
tuurlijk niet bij liet zitten en nu op zijn
beurt Piet een aframmeling trachtte te
geven.
De ouders van de beide jongens, zoo-
Wel als de onderwijzers waren wanho
pig, want wat zij ook beloofden of de
den, het mocht niet baten, na de een of
andere les waren de jongens alle goede
Voornemens weer vergeten en sloegen
zij er weer dapper op los.
Zoo gebeurde het op een Dinsdagmid
dag om vier uur weer, dat Piet op Kees
aanvloog, omdat hij niet meer wist wel
ke plaatsen er aan den Rijn lagen,
waarop Kees het hoonend zachtjes had
gezegd. En al spoedig vlogen de boeken
van de jongens over de straat en voch
ten en rolden zij over elkander heen.
'dat de kinderen bleven staan kijken om
te zien, wie er zou winnen. Juist dacht
Piet dat hij Kees flink te pakken had.
toen deze opeens kans zag, zijn heide
beenen om Piet heen te slaan en hem
zoo tegen den grond trok.
A1WB9
Bonita, een Italiaansch meisje, was
de dochter van een kantmaakster. Haar
moeder repareerde de mooiste stukken
kant, die haar werden gebracht en ver
diende zoo voor haar en haar dochtertje
een schamel stukje brood, want Bonita's
vader was al jaren geleden gestorven.
Op zekeren morgen hield er voor de
'deur van Bonita's woning een prachti
ge auto stil. Een vriendelijke dame met
een meisje ongeveer even oud als Boni
ta stapten uit en belden bij Bonita's
moeder aan. Deze was heel verbaasd,
zulke deftige menschen voor haar deur
te zien en vroeg zij of zij binnen wilden
komen. De dame haalde nu een stuk
antiek kant te voorschijn, waarin een
paar scheuren waren gekomen en vroeg
of Bonita's moeder die kant zou kunnen
repareeren. Onderwijl had het meisje
eens naar Bonita gekeken en liet haar
de pop zien, die zij in haar armen had.
Het was een pracht van een pop, met
echt haar en heele mooie kleertjes aan.
Bonita mocht hem eens even vasthou
den en durfde hem bijna niet stevig beet
te pakken, uit angst hem te zullen bre
ken. Het meisje, dat zag hoe mooi Bo
nita de pop vond, zei, dat Bonita haar
wel mocht houden.
Haar moeder, die dat had gehoord,
knikte eens naar haar dochtertje en zei.
dat zij dat heel aardig van haar vond.
Bonita bedankte het meisje natuurlijk
heel erg en was de keizer te rijk met
haar prachtige pop.
Moeder begon vlug de kant te repa
reeren en na een paar dagen was het
stuk weer heelemaal heel. Terwijl haar
moeder daarmee bezig was 'geweest, had
een oom van Bonita, die de mooie pop
had gezien, een stuk hout genomen,
zacht mooi hout en had daaruit een pop
gesneden, met kleeren en al aan, pre
cies het portret van Bonita, ook het ge
zicht van de pop leek sprekend op dat
van Bonita. Toen de pop klaar was zei
zij: „Moeder, mag ik deze pop nu aan
dat aardige meisje geven, dan kan zij
nog eens aan ons denken,"
De slag kwam echter veel harder aan
dan de bedoeling was geweest en Piet
kwam met zoo'n klap met zijn hoofd op
de straatsteenen terecht, dat bij bewuste
loos bleef liggen.
Kees schrok vreeselijk en dacht mins
tens dat Piet dood was, maar gelukkig
kwam een der omstanders vlug op de
jongens toe en zei, dat hij bewusteloos
was. Het lukte echter niet Piet weer bij
kennis te brengen, zoodat de ziekenauto
er bij te pas moest komen en deze Piet
thuis bracht.
Die arme Kees was bijna nog zieker
dan Piet en hoewel hij nooit bij Piet
thuis was geweest, had hij toch geen
rust en hij liep dadelijk de auto achter
na naar Piets huis toe.
Piets moeder was heel erg ontdaan
en gaf Kees een geducht standje voor
diens roekeloosheid, maar Kees begon
zoo erbarmelijk te builen, dat de moe
der van Piet medelijden met Kees kreeg
en hem weer troostte. Kees beloofde
snikkend dat hij nooit meer met Piet
zou vechten, maar hem bij zijn aard
rijkskundelessen zou helpen.
Gelukkig bleek Piet niet erg er aan
toe te zijn en na een paar dagen kwam
hij weer op school, nog wel wat bleek
jes, maar toch weer in orde. De jongens
hielden woord en waren nu de beste
vrienden. Zij hielpen elkaar met die
twee nare lessen en waren tot aan het
eind der schooljaren allebei nummer
één van de klas, iets wat zeker niet dik
wijls voorkomt.
En toen den volgenden dag Bonita en
haar moeder de kant gingen wegbren
gen, droeg Bonita de mooie houten pop
goed ingepakt bij zich. De dame en het
meisje waren thuis en terwijl de dame
met Bonita's moeder bezig was kwam
het meisje Bonita halen en liet haar
haar speelkamertje zien en al haar
speelgoed. Bonita gaf haar toen het
pakje, en toen het meisje de mooie pop
to voorschijn had gehaald zei ze: „Dat is
het allermooiste speelgoed wat ik nog
ooit heb gehad en omdat de pop zooveel
op jou lijkt, zal ik haar altijd bewaren."
Bonita vond het toch zoo prettig, dat
het meisje de pop zoo mooi vond, zoodat
onderweg haar mond niet stilstond om
over het meisje en haar speelgoed te
praten.
-Wr-
BIJDEHAND.
Een autorijder kreeg een klein onge
lukje aan zijn auto en moest op een
stillen landweg even onder den wagen
kruipen. Tegelijk kwam er een koeien-
jongen aan, die eenige koeien voor zich
uit dreef. Toen hij de dieren voor zich
uit had gedreven en voorbij de auto was,
riep hij: t*
„Komt U er maar weer onder uit,
eiepeer, (Je beesten gullen 5 niets sla§Bi"
POES GOOIDE DE KOPJES OM.
Mientje en Toosje hadden het allebei
dien middag erg druk, want zij waren
heele dikke vriendinnen, die naast el
kaar woonden en bij elkaar op theevi
site zouden komen. Maar zij hadden heel
wat te stellen met haar poppekinderen,
want door de vele regen van de laatste
dagen hadden de poppen kou gevat en
hoestten nu zoo erg dat de moeders van
Mientje en Toosje heel bedenkelijk ke
ken en een drankje hadden gemaakt,
dat de poppen ieder uur moesten inne
men. En omdat poppen nu eenmaal niet
heusch kunnen slikken, offerden Mientje
en Toosje zich maar voor hun poppe
kinderen op en namen trouw ieder uur
een klein lepeltje van de heerlijke drop
drank, die haan moeders hadden klaar
gemaakt.
hen werd neergezet en in de mond van
de moeder verdween.
Juist was de thee ingeschonken en
presenteerde Toosje een koekje aan haar
gasten, toen de poes binnenkwam. De
beide meisjes hadden hem heelemaal
niet gezien en waren dus ook niet op
haar hoede. Maar die kleine poes was
erg speelsch en toen hij die beide pop
pen zag en vriendelijk groette, bemerkte
hij tot zijn verwondering, dat de poppen
hem heelemaal geen antwoord gaven.
Daar werd hij boos om en sprong op de
schoot van de pop van Mientje met het
gevolg, dat het kopje thee, dat vlak bij
haar stond, door zijn staart omver ge
worpen werd en juist over de jurk van
Mientje's pop kwam.
Zij schrokken natuurlijk, poes ook en
in zijn schrik wilde hij va® het poppen-
stoeltje afspringen, toen hij het andere
kopje omgooide, over de jurk van Toos-
je's pop heen.
Vlug werd poes uit de kamer gezet,
die dat heelemaal niet aardig van Toos
je vond en de moeders moesten gauw
haar kinderen een schoone jurk aan-
De pop van Mientje was wat gauwer
heter dan dia van Toosje en daarom be
sloot Mientje met haar popje bij Toosje
op theevisite te gaan, dan kon Toosje
Zaterdagmiddag weer bij haar komen,
als haar popje ook weer beter was.
En daarom hadden Mientje en Toosje
het zoo druk, want Mientje moest haar
poppekind eerst netjes wasschen en
aankleeden, terwijl Toosje haar kamer
tje op orde moest maken en thee zetten.
Maar eindelijk waren ze allebei klaar.
Mientje zette haar kind in de poppenwa
gen en reed naar Toosje, die haar
vriendinnetje al halverwege tegemoet
kwam, met haar pop goed ingepakt op
haar arm.
Vol belangstelling vroegen zij naar
eikaars kinderen en wandelden toen
langzaam op naar het huis van Toosje.
waar Mientje haar pop gauw ontdeed
van haar hoed en mantel, opdat zij
slraks weer geen kou zou vatten.
Toosje had een pracht van een ser
viesje met vier kopjes, dat kwam dus
mooi uit, want niet alleen Mientje en
Toosje, maar ook de poppenkinderen
kregen ieder een kopje thee, dat voor
trekken. Mientje liep vlug naar huis om
een andere jurk te halen, omdat zij bang
was, dat haar poppekind anders weer
ziek zou worden. Dat gaf dus weer een
werk van belang. De beide jurkjes wer
den gauw uitgewasschen, omdat thee
anders vlekken geeft en buiten te dro
gen gehangen. Maar de theevisite ging
nu weer verder en zij lieten zich niet
meer storen. Iedere pop kreeg nog twee
kopjes thee en ieder meisje nog twee
koekjes er bij. Toen werd het tijd om
naar huis te gaan en Toosje beloofde
haar vriendin Zaterdagmiddag bij haar
thee te zullen komen drinken.
GOED VERZORGD.
Mueder: Nu Tom, je lust zeker nog
wel een kaakje?
Tom: Neen moeder, heusch niet, ik
heb genoeg.
Moeder: Neem er dan een paar mee
in je zak, voor buiten.
Tom: Dat gaat niet, mijn zakken zit
ten al heelemaal vol.
Vijf kinderen hadden ieder een hond,
die mee zou doen aan een hardloopwed
strijd. Ieder kind had zijn hond aan een
heel lang touw, maar na het eind van
dsft sMstrijd jvaren de touwen heele
maal door elkaar gegaan. Het Is een
heel warnet geworden. Zie je nu uit te
vinden wiens hond den eersten prijs
heeft gewonnen?.
Jan, de zoon van den boekhouder van
de melkfabriek in Weidorp, speelde
evenals andere j'ongens graag buiten.
Maar hij bleef buiten spelen, zelfs als de
duisternis al lang was gevallen en in
Weidorp nog maar heel weinig men
schen op straat liepen. Bang was hij in
't geheel niet. Het huis van den boek
houder van de melkfabriek stond nog al
eenzaam en je moest minstens een
kwartier loopen alvorens je aan een
ander huis kwam.
En zoo gebeurde het op een donkeren
winteravond, terwijl de wind door de
kale hoornen gierde, dat Jan, die nog
aan het spelen was, vlak bij zijn huis
aangegrepen werd door een ruwen ke
rel, die er allerminst vriendelijk uitzag,
en die stellig meende, dat de boekhou
der uit was. Ook had hij wel eens ge
hoord, dat de boekhouder iederen avond
het geld van de melkfabriek mee naar
huis nam en daar in een grooten brand
kast opsloot. De man zei op een dreigen-,
den toon tegen Jan: „Als je me niet da
delijk zegt, waar je vader zijn geld bergtj
dan sla ik je hoofd van je lijf."
Dat was geen aangename boodschap*
maar Jan bewaarde zijn kalmte en zeiï
Alsjeblieft niet, ik wil nog graag heel
wat jaartjes leven. Ga maar naar de
kamer achter in het huis, daar is een
oud jasje, en in een van de zakken daar
van zit de sleutel van de brandkast."
De inbreker ging welgemoed naar
binnen, blij, dat hem zijn werk zoo ge
makkelijk was gemaakt. Maar een paar,
minuten later werd de indringer door
den boekhouder de deur uitgezet en in
het fietsenhok, dat naast het huis stond*
opgeborgen, totdat de veldwachter zich
over hem zou hebben ontfermd. TocH
had Jan waarheid gesproken. De sleutel
van de brandkast zat werkelijk in een
oud jasje, maar de onverschrokken en
slimme jongen had er niet bij gezegd, dat
in het jasje zijn vader zat.
Opstaan is niet zoo gemakkelijk als we
gewoonlijk wel denken. Heb je wel eens
een heel jong kindje gezien, dat zich pas,
begint op te richten, hoeveel moeite dat
noodig heeft om eerst zijn lijfje rechtop
to krijgen en vervolgens te gaan staan?
Nu, dat heb je zeker wel eens gezien en
toen je zelf klein was, heb je ook al zoo
veel moeite gehad om je op te kunnen'
richten. Kleine kinderen maken altijd
heel veel bewegingen, maar ook groote
menschen moeten altijd eenige beweging
maken, hetgeen zij meestal zelf niet we
ten, om te kunnen opstaan. Iemand, die
op een stoel zit en wil opstaan trekt de
voeten iets terug en strekt de armen"
wat naar voren.
41s wij nu bij iemand, die op een
stoei zit, de handen op zijn knieen hou
den en zijn voeten iets naar voren trek^
ken, zullen wij bemerken, dat hij in de?Q
houding niet kan opstaan. Dat komt,
omdat het zwaartepunt van zijn lichaam
naar achteren overhelt en alleen door,
den stoel ondersteund wordt. Eerst wan
neer de zittende zijn voeten wat naar
zich toe haalt en het bovenlijf zoo ver
voorover kan buigen, dat het zwaarte
punt boven zijn voeten komt te liggen,
zal hij kunnen opstaan.
Met deze wetenschap kun je natuur
lijk een aardig spelletje spelen. Je zegt
tegen een van je vriendjes of vriendin
netjes, die je op de aangegeven houding
op een stoel plaats laat nemen, dat hij
niet kan opstaan zonder zijn armen of
beenen te verplaatsen.
_Nu, dat gelooft het slachtoffer niet en
hij denkt, dat je een flauw grapje met
hem of haar uithaalt. Maar als hij of
zij het wil probeeren, zal de verrassende
ontdekking spoedig volgen, dat het in
deze houding heusch niet kan.
DE SUIKER.
Onderwijzer: Wat zijn de producten
van West-Indië, Karei?
Karei: Dat weet ik niet, meneer.
Onderwijzer: Kom, waar halen we de
suiker vandaan?
Karei: Die leenen wij meestal bij de
buren, meneer.
NAAR WAARHEID.
Hechter: Had Uw vriend de gewoon
te in zichzelf te praten als hij alleen
was?
Getuige: Om U de waarheid te zeg
gen, Edelachtbare, ben ik er nooit bij
.weest als hij alleen was,
I