I ■Rb grappige Menagerie km Billy en de Stier Het Eikelmuisje. Vreemde dieren aan het woord Het neusaapje vertelt Het witte Heidebloempje en het kon ij nt je y" ,.f door WEESrVAN STA i. j cu Lotje hadden hun ouders al zoo heel vaak om een hondje gevraagd en steeds was er niets van gekomen. Op een goeden dag kwam vader heel ge heimzinnig binnen met „iets" onder zijn jas en toen de kindéren naderbij kwa men en vader dat „iets" te voorschijn haalde, bleek het een jong. hondje te zijn, een klein, "zwak diertje, dat er als een heel ongelukkig mopsje uitzag. „Jullie moet het maar voor lief nemen met dit kleine hondje", zei vader, „op een bovenhuis kunnen wij geen grootc hond houden". De kinderen dansten gelukkig in het •rond; grooter plezier had vader hun niet kunnen doen. Hoe groot was echter de verwondering van allen, dat uit het zwakke, kleine mopsje 'n groote buldog groeide, die niet alleen groot, maar ook zeer sterk en waaks bleek te zijn. Meermalen spraken vader en moeder erover, den hond weg te doen en er een kleine voor in de plaats te nemen,. De kinderen begonnen echter beiden te schreien en sloegen hun armen om den hals van Bully en toen vader het einde lijk doorzette en het dier aan kennissen gaf, die een grooten tuin hadden, werd Lotje ziek van verdriet, zóó zelfs, dat ze bijna niet meer at en v»der den hond weer terugvroeg. Een volgenden winter werd het weer te moeilijk om zoo'n grooten hond op een bovenhuis te houden en werd hij weer weggeven, maar jullie kunt je de verba zing van het geheele gezin voorstellen, toen de hond op een goeden dag weer voor de deur stond met een stuk van het touw, waarmede hij vastgelegd was, aan den halsband en half verhongerd. Na eenige dagen zwerven had het dier in de grootc stad zijn huis weergevonden! Het weerzien tusschen de kinderen en den hond was zóó roerend, dat de ouders besloten hem nu inderdaad voor goed bij zich te houden. Dien zomer gingen allen naar buiten om op een boerderij de vacantieweken door te brengen en natuurlijk ging Bully mede, De kinderen genoten volop van het buitenleven en nooit zag men hen zonder hun trouwe Bully. Een ding was hun streng verboden, nl. om op een afgesloten gedeelte van het land te komen, omdat daar een gevaar lijke stier was. Op een goeden dag waren de kinderen met andere jongens en meisjes uit het dorp Indiaantje aan het spelen en liet Hans zich verleiden over het hek te klimmen en het stuk land over te ste ken, waar de stier zich bevond; hij wil de een korteren weg nemen, om zijn doel tc bereiken en het eerst bij de Indianen hut te komen. Waarschijnlijk schrikte de stier, door dat de jongens langs hem heen renden en nu begon een wedloop tusschen den armen Hans en den woest snuivenden stier. Nog slechts eenige seconden en-de stier zou hem ingehaald hebben, ware het niet, dat Bully luid blaffende, in galop aan kwam rennen. Deze beet den stier in <ïen poot, waardoor hij even wankel de. maar daarna den strijd tegen Bully aanbond, die hem evenwel van voren aanviel. r, mm Hans maakte, dat hij van het verboden stuk land afkwam en liep luidkeels schreiende naar het huis om hulp te halen, terwijl Bully nog steeds den strijd op leven en dood met den stier voerde. Eindelijk kon men den hond bevrijden en met wonden bedekt werd het arme dier naar huis gedragen, waar het dooi de ouders en de kinderen zorgvuldng verpleegd werd en toen Bully een jaar later jonge hondjes kreeg, zei vader: „Zullen ze alle zulke menschenredders worden als onze goed, brave Bully?" (Nadruk verboden.) Zoek in de volgende zinnen de verborgen steden in ons land. Marie, de deur staat, open, sluit haar even! Zeg, Lies, leen mij even een gulden! De wind komt door die vensters; zij sluiten niet goed. Waarom koopen jullie niet iets van de venter? Hij heeft van alles bij zich. De kapitein liet de groote klok van het schip luiden; het was etenstijd. •uopm[du[os 'j9jtiOA9(j 'uaAaiQ 'uoajs 'apa :8uïsso[do Dit alleraardigst^ muisje doet zich te goed aan de eikels die het in den herfst heeft verzameld. Het is een aardig plaat je en als jullie het voorzichtig uitknipt, kun je het opplakken op een stuk wit karton, of een stuk karton, waarop je eerst wit papier geplakt hebt. De grootte kan b.v. 10 c.M. in het vierkant zijn. Ben je heel handig, dan kun je er een stukje glas voor doen, wat met een zwart randje papier gemakkelijk bevestigd wordt. Maar ook zonder glas is het een aar dig plaatje om op te hangen! Lach er eerst maar eens om! Klaar? Dan kunnen we verder praten. Want zie je, ik neem het jullie heelemaal niet kwa lijk, als je me uitlacht, ik ben er al aan gewend! Wanneer jullie mijn oogen ziet, zul je bemerken, dat ik niet dom ben. Dat heb ik met alle menschen, die er gek uit zien, gemeen., Bij mijn thuis, ..cl oerwoud, lacht niemand mij uit. In de eerste plaats niet, omdat deze over het algemeen niet lachen. En dan natuurlijk, omdat wij al len weten, waarom ik zoo'n gekke neus heb. Ik voed mij n.1. met insecten en die vang ik met mijn neus. Toch makkelijk zoo'n neus, hè? door SUZE ZANDSTRA. Op een groot veld bij het bosch bloeide de heide. Dat was een heel mooi gezicht. Hoewel het al diep in aen herfst was,1 was heel de omtrek paars van de heide: bloempjes. Behalve een klein plekje, aan den kant, waar een wit heidebloempje groeide en bloeide. Dat witte heidebloempje had het niet prettig. Ze was heel eenzaam, want de paarse heidebloemetjes wilden niets met haar te maken hebben. „Jij behoort niet bij ons", zeiden ze tot haar. „Wij hebben allen een paars jurkje aan, en jij bent zoo eigenwijs om een wit jurkje te dragen. Dus jij behoort niet bij ons. Wij zijn trouwens veel mooier dan je. Paars staat ons veel beter." De paarse heidebloempjes lieten 't witte bloempje links liggen en sloten haar over al buiten. Als ze elkaar iets te vertellen hadden, vertelden ze het nooit aan het witte bloempje, als ze pret met elkaar maakten, mocht het witte bloempje niet mee doen. Dat was erg verdrietig en het witte bloempje klaagde: „Toe, vertel me eens iets, toé, laat mij meedoen. Ik kan het toch niet helpen, dat ik een wit jurkje draag". De paarse bloempjes waren ech ter onverbiddelijk. „Neen hoor! zeiden ze, vermaak jij je maar alleen in je wit jurkje, wijsneus, die je bent!" Och, och, wat bedroefde dit alles het witte heidebloempje. Treurig liet ze haar kopje hangen en dacht er over na, dat dit toch heelemaal niet aardig was van de paarse heidebloempjes, haar zusjes nog wel. Tot er op zekeren dag een konijntje uit het bosch kwam huppelen en vlak voor het witte heidebloempje ging zitten. Het keek en keek naar het witte bloempje en zijn lange ooren bewogen heen en weer uit louter verbazing en vreugde. Het witte bloempje werd verlegen on- Als het buiten koud, nat en donker is en als je heelemaal niet meer weet wat je zult spelen, dan gaan we een beetje menagerie spelen. Trommel alle vriendjes, vriendinnetjes, broers en zusjes maar hij elkaar, want het is een allerleukst spel. Een paar van jullie moeten toeschou wer zijn want zonder een enthousiast publiek is de zaak lang niet zoo leuk. En drie van jullie gaan in de kamer daar naast om de dieren op te stellen en te helpen voorgeleiden! Heel gemakkelijk is de kalkoen te maken Een wandelstok met een rechte knop omwikkelen wij aan het einde zoo met een handdoek, dat het een kop wordt en de rechte knop op een snavel gaat gelij.^fifl. Nu aet eea ma de kinderen de stok schuin op den schou der en ondersteunt die met de linkerarm. In de rechterhand neemt men een plu- meau, waarover men een laken' plooit, dat verder zooals de teelcening aan geeft het heele kind bedekt. De plu- meau Is de gevederde staart. De „direc teur van de menagerie" moet goed letten op de houding van ieder dier, voordat hij het aan het publiek voorstelt. Zelfs kan men met eenige voorzich tigheid natuurlijk een schijngevecht tusschen twee dieren ensceneeren, waar bij er heel wat afgelachen zal worden!.., Dat is zeker. En dan de kameel! Van kussens en tpuw maakt mm dat pp. sa» kaöUtëJs- kop lijkt. Dat neemt een van de kinderen in den uitgestrekten linkerarm. Is er toe vallig een meisje met een lange vlecht in de kamer, dan heeft de kameel al di- recht een praclrtigen „staart". Nu dekt men de kinderen met een laken toe en door middel van omgekeerde prullemand, die beide kinderen ophouden, maken we er een schitterende dromedaris van! De directeur moet natuurlijk jfcei| handdoek om het hoofd draaien, om er "als een ech te Arabier uit te zien, dat werkt beter bij het publiekl Probeer nu maar eens, wat er van terecht komt. Misschien vind je zelf de manier om een paard, een hond of een koe te maken of zelfs een oli fant! T& der dit alles en vroeg kijk je me zoo aan??4 „Ik vind je zoo bopr» konijntje. 'r „Waarom*, vroeg Het bloempje weeffc De paarse bloempjes vinden me heele*) maal niet mooi." „Hoe komt dat?'1 Toen vertelde het witte bloempje allcSj en toen ze uitgesproken was, moest het( konijntje zoo lachen, dat het driemaal' over zijn kop buitelde. „Waarom lach je me uit?" onderzocht het heidebloempje. „Je bent wel een mooi heidebloempje, lei het konijntje uit, maar je bent ook' een dom heidebloempje. Al die andere heidebloempjes met haar paarse jurkjes aan zijn jaloersch, omdat jij zoo mooi bent." „Meen je dat heusch?". „Zeker. En om die trotsche juffers te. straffen, zal ik straks heel hard door haar rennen. Dan roepen ze: „Hoo, hoo„' konijntje, niet zoo wild, je doet ons pijn." Maar ik zal me er niet aan storen. En voor straf zal twee stammetjes stuk kna-| gen met mijn scherpe tandjes. Misschieru worden ze dan wel wit van den schrik."! „Neen, neen! riep het witte heide-L bloempje uit, dat moet je niet doen, ko nijntje!" „Waarom niet?" „Ik heb het niet graag. Je moet geen kwaad met kwaad vergelden, zie je". j Het konijntje krabde meLz-ijn eene pootj achter zijn lange ooren en dat was zoo'n| leuk gezicht, dat het witte heidebloempje wel moest lachen en uitriep: „Neen maar.j nu ben je precies die verstrooide profes-f sor, die hier de vorige week naar me kwam kijken". „Ik zit er over na te denken, lei het' konijntje uit, of ik aan je verzoek zalj voldoen en niet door de hei zal loopen' en geen stammetje stuk zal knagen......' Ik zal het niet doen, hoorIk zal je. echter een goeden raad geven. Groei en bloei jij maar, zoo goed je kunt. Jij bentj het mooiste heidebloempje, dat ik ooit heb gezienEn je behoeft je in het vervolg niet meer te vervelen, want ik kom eiken dag een praatje met je ma ken." Dat deed het konijntje en het had zoo-' veel aan het bloempje te vertellen, dat) deze zich werkelijk nooit meer verveelde,j want het hoorde van zooveel vreemdo dingen, dat het veel stof had om over na te denken. „Ik ben je erg dankbaar, zei het bloempje, dat je je zooveel moeite voorl mij geeft. Ik wou, dat ik ook eens iets voor jou doen kon." „Dat behoeft niet, antwoordde het ko-i nijntje, ik ben erg blij dat ik zoo'n leukj kameraadje heb gevonden, als jij er een bent." Toch zou het witte heidebloempje hetj konijntje nog eens een grooten dienst be-i wijzen. Eens op een middag gebeurde het,) dat alle konijntjes uit het bosch kwamen' hollen en hard wegliepen. Ook het ko nijntjes, dat bevriend was met het heide-j bloempje. Maar het kwam een heel eindj achteraan, het hinkte vreeselijk en aam zijn rechterachterpootje zat bloed. „Wat is er gebeurd?" vroeg het witte' heidebloempje. ,,'t Is met me gedaan, schreide het ko-j nijntje, in het bosch zijn jagers, die ons. dood willen schieten. Eén heeft me in' mijn poot geraakt. Nu kan ik niet vlugj genoeg wegkomen en de jagers komen hierheen. Ze zullen me zeker doodschie ten. „Snel!", riep het witte heidebloempje uit, ik zal je redden. Kruip in mijn stam-: nietje. Jou huidje is even grijs als mijn stam. Niemand zal je zien. Ik zal je bo vendien met mijn bloempjes verbergen. Bevend van pijn en ontsteltenis kroop, het konijntje in het heidebloempje en in angst en yrees wachtten beiden af, wat er wel gebeuren zou. Daar kwamen de jagers reeds. „Kijk eens, zei de eerste, zit daar niet een konijn?" „Wel neen, antwoordde de tweede, dat is een bosje witte heide. Kom ga mee en zoek elders". Zonder nog naar het witte heidebloemp je om te kijken, liepen de jagers verder en kwamen niet terug. „Jij hebt me het teven gered!" zei het konijntje, nadat het voorzichtig te voor schijn was gekropen. „Dank je wel, hoor". „Niets te danken", weerde het heide bloempje af, „ik ben blij dat ik je dezen dienst kon bewijzen". Het pootje van het konijntje was weldra weer beter. Het huppelde en sprong wel-i dra even vroolijk als daarvoor, maar nooit' vergat het, iederen dag naar zijn vrien dinnetje, liet witte heidebloempje te gaan, om deze allerlei nieuws te vertellen. DIE SLIMME JANTJE! „Men kan geen eieren krijgen zonder kippen", zei de onderwijzer in de klas. Jantje stak zijn vingertje op en zeide: „Meester, mijn vader kan dat wel!" „Zoo, Jan", hernam de onderwijzer, „ver», tel mij dan eens, hoe dat kan." „Hij houdt eenden, meesteri"

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1933 | | pagina 12