Het wapenschild van Lucien.
Een horduurplaatje
voor onze meisjes
EEN APACHEN-HANGMAT.
EEN SCHIP ALS RAAM-TRANSPARANT
WAT SCHUBBETJE OP DEN
BODEM VAN DE ZEE VOND.
MOPPEN..
rORREB f)tn
De koning zat over liet groote purge
ren boek gebogen en sloeg de bladzijden
om. Hij las de verschillende namen van
'de jongens, die pas in den adelstand
.waren verheven, en die nu een wapen
schild hadden ontvangen. Toen hij bij
cle L. was gekomen zocht hij tevergeefs
naar den naam „Lucien". Mistroostig
schudde de oude koning zijn hoofd. De
vader van Lucien was een van de beste
vrienden van den koning en Lucien
was vroeger van jongs af aan altijd een
veelbelovende jongen geweest, maar den
laatsten tijd waren de berichten niet
meer zoo gunstig en daarom ontbrak
zijn naam nog steeds in het purperen
boek. De koning zuchtte eens.
Op hetzelfde moment zuchtte ook Lu
cien. Dit was echter voor hem niets on
gewoons, want Lucien was nooit geluk
kig. Altijd was evf ts wat niet naar zijn
zin was en waarover-hij luide zijn on
tevredenheid te kennen gaf. Moest hij
eten, dan was er altijd iets te koud of
to warm, of te zoet of te zuur. Moest hij
zich kleeden, dan was er altijd iets te
kort of te lang, of te wijd of te nauw,
wilde hij met zijn honden spelen, dan
waren zij of te speelsch of te lui, zijn
paard hinnikte te veel'en zoo had hij
altijd iets, waarover hij ongelukkig was.
Geen wonder dat de menschen hem „de
mopperende Lucien" noemden.
Terwijl hij op zekeren dag in zijn ka
mer zat, waar de deuren naar. de ttiin
van open stonden, dacht hij: „He, wat
is het hier vervelend. Hij liep den tuin
in, die vol duizenden bloemen stond,
doch lette daar heelemaal niet op. Een
van zijn honden kwam blij naar hem .toe
gesprongen, maar hij vond het dier te
.wild en snauwde het af. De hond kroop
vlug weg. Hij keek links noch rechts en
vertrapte verschillende mooie bloemen.
Opeens klonk er uit een vogelkeeltje een
.vroolijke triller. Lucien, in zijn gemop
per gestoord, bukte zich, ham een hand
vol kiezelsteentjes en wierp die naar den
vogel, terwijl hij riep: „Wil je je stil
houden, leelijk beest."
Op hetzelfde moment dat de vogel
verdween, verschool ook de zon zich
echter de wolken, het was hem alsof
alle bloemen in den tuin verdwenen en
toen hij naar de lucht keek en de wol
ken zag, wilde hij naar binnen gaan,
omdat hij dacht dat het ging regenen,
maar zijn huis was verdwenen.
Verbaasd keek hij om zich heen en
zag toen een klein heerenhuis staan.
Toen. hij er mopperend heen liep en er
binnen wilde stappen, verdween ook dit
huis en hij zag niets anders dan een
bouwvallige hut: Hij ging op dfeir rand
van het bed zitten, dat in de hut stond
en riep om zijn bedienden. Doch hoe hij
ook riep, niemand kwam. Daar hij hon
ger had, zocht hij naar eten en vond
een groot versch wit brood. „Wie eet er
nu droog brood", riep hij uit en tegelijk
veranderde het brood'in een stuk zwart
roggebrood.
Hij schrok er van. Dagen gingen
voorbij. De zon bleef achteT de wolken
en Lucien leefde in de bouwvallige hut.
Er lag genoeg hout omheen, om het
vuur Ie onderhouden, dat er brandde.
Maar toen hij op zekeren morgen juist
een woord vormde mek zijn lippen om
te mopperen over het feit, dat hij weer
hout moest hakken, ging het vuur bijna
uit. Hij zag het nog jnist op tijd, hield
het woord in en riep „Ga alsjeblieft niet
uit, ik zal wel gauw hout hakken.'En
do vlammen laaiden tegelijkertijd weer
op.
Toen hij na een paar dageD zich wat
verder van den hut begaf als gewoon
lijk, zag hij opeens ergens in de verte de
gele kleur van een kleine bloem. Vlug
liep hij, die anders dén bloem vertrapt
zou hebben, er heen, bukte zich en riep:
„O, paardebloem, wat ben jij mooi!"'En
opeens zag hij everal om zich heen
paardebloemen. Hij plukte er verschil
lende van en toen hij- weer bij de hut
kwam, zocht hij naar een vaasje om ze
in te kunnen zetten. Hij vond echter
niets dan een gebarsten glas, vulde dit
voorzichtig en zette met. een blij gezicht
de paardebloemen er in.
Toen hij een paar stappen achteruit
liep om het boeketje te bekijken, jzag hij
tot zijn groote- verbazing, dat het ge
barsten glas in een mooie vaas veran
derd was.
Den volgenden moTgen waren alle
bloemen verdord. Hij- mopperde echter
niet, maar zei tegen zich zelf: Mis
schien staan er buiten nog wel andere,
ik zal eens gaan zoeken", en vol hoop
opende hij de deur.
Een warme wind kwam hem toegemoet
en de zon begon te schijnen. Lachend
keek hij er naar en was blij, dat hij de
zonnewarmte weer eens voelde. De wol
ken waren blauw, het gras en de hoo
rnen waren groen en alles was overgo
ten met het gouden zonlicht.
„Wat is de-wereld mooi!" riep Lu
cien uit. „En wat voel ik mij gelukkig!"
Op datzelfde moment begon de kleine
vogel te zingen.
Lucien klapte in zijn handen van
blijdschap en opeens bevond hij zich
weer in den tuin met de duizenden
bloemen. Met groote vreugde liep hij
van het eene perk naar het andere en
toen zijn paard hem tegemoet kwam
loopen en luid hinnikte, omdat het zijn
meester zag, sloeg hij zijn armen om
den hals van het dier en fluisterde hem
lieve woordjes in.
Toen hij bij een tuinman kwam, zei
hij vriendelijk: „Wat een prachtige
bloemen zijn hier toch, dit is bepaald de
mooiste tuin van de heele wereld, geloof
je ook niet, Klaas?"
De tuinman wist niet hoe hij het had.
Nog nooit had Lucien hem zelfs maar
een blik verwaardigd en nu sprak hij
hem op zoo'n vriendelijken toon aan.
„De tuin is zeker heelemaal veranderd,
is het niet?" vroeg hij verder.
„Neen, jongeheer Lucien, de tuin is
altijd zoo geweest, ik weet hét, want ik
verzorg hem al jaren."
„Wat eigenaardig," zei Lucien zacht,
„ik zie hem nu pas voor het eerst zoo
mooi."
Toen hij zijn huis naderde kwamen
zijn twee honden naar hem toe sprin
gen, en het deed Lucien goed te weten
dat hij zulke trouwe vrienden had.
Na eenigen tijd, toen het bleek dat
Lucien steeds goed gehumeurd, bleef en
heelemaal niet meer mopperde, ontving
hij een boodschap van den koning om
aan het hof te komen.
Toen Lucien bij den koning kwam,
knielde hij voor dezen neer. De koning
glimlachte vriendelijk en raakte zijn
voorhoofd aan inet den scepter.
„Hierbij sla ik je tot ridder, Lucien,
en je naam zal geplaatst worden in het
purperen boek. En voortaan zal men je
noemen: „Lucien, de Dankbare."
De koning wachtte even en vervolgde
toen: „En wat voor een symbool wil je
In je wapenschild hebben?"
„O, Majesteit, als U het mij toestaat,
zou ik gaarne een enkele paardebloem
kiezen!" zei Lucien.
Hier zien jullie een zeehond, die zich
heelemaal aan de Noordpool in liet zon
netje koestert. Dit is een aardig werkje
om op een lapje zijde na te teekenen en
dan te borduren, Als het borduurwerk
klaar is en je maakt er dan een spel
denkussentje van, dan weet ik zeker,
dat moeder of Oma ofTante of aan wie
je het speldenkussentje geeft, ei' heel
blij mee zal zijn.
Om het gemakkelijk na te teekenen
prik je met een speld allemaal kleine
gaatjes in de lijnen die je op de teeke-
ning ziet. Daarna speldt je de teekening
op het lapje vast en wrijf er met pot
lood overheen. Door de gaatjes komt nu
genoeg jjotloocj op de zijde, dat je de
teekening kunt zien. Maak de zon van
gele of flrapjh zijde, de ijsbergen van
witte da^zee blauw, het water,
waar de zeehond in ligt, iets lichter
blauw en het dier zelf zwart met witte
streepen, zooals je duidelijk kunt zien.
Voor zijn oog kan je mooi een klein
kraaltje nemen. Probeer het maar eens
jo zult zien, wat een aardig speldekus-
sen je krijgt.
Wij beginnen deze hangmat op de
zelfde manier, als wij vroeger 'n touw-
spelletjc hebben gegeven. Dit spel ziet er
vreeselijk moeilijk uit, doch is heel ge
makkelijk te maken. Hiervoor heb je
noodig een touw van ongeveer twee me
ter lengte, dat weer aan elkaar wordt
geknoopt.
We beginnen dus met een lus om de
duimen, om de wijsvingers en om de
pinken. Neem nu met de rechterhand de
lus van den wijsvinger op en laat die
vallen over den rug der linkerhand over
de pols, ditzelfde doen wij met de linker
hand. Pak nu met de rechterhand de
Licht ze er af zonder ze te laten vallen en
laat uw linker duim naar beneden glij
den naar u toe, onder alle touwen door,
daarna naar boven en weer in de lus
sen. Trek nu de touwen aan en herhaal
de heele bewerking met de linkerhand.
Het touw door de duimvork en naar be
neden over den rug van de band. De
duimlus oppakken en vasthouden met
den duim over en onder het touw en
naar boven weer door de lussen. Nu
moet U de handen scheiden om alle tou
wen strak te krijgen. Nu hebt U een
dubbele lus om eiken duim en pink van
elke hand en een lus over elke pols. U
131,.
beide pinklussen van de linkerhand op
en laat die over de linkerduim vallen.
Daarna wordt de buitenste duimlus van
de linkerhand over de linkerpink ge
bracht, betzelfde doen we daarna met
de andere hand en krijgen zoo fig. 1,
Wij. moeten nu oppassen, dat wij
geen van de lussen laten slippen. Grijp
de touwen met de linkerhand beet, waar
zij in het midden kruisen en schuif ze
door de vork van den rechterduim en
over den rug van de rechterhand naar
beneden, zie fig. 2. Laat nn de touwen
glippen, met de linkerduim en wijsvin
ger moeten wij de twee lussen beetpak
ken, die om den rechterduim loopen.
hebt het touw nu in een schijnbaar ho-
pelooze wirwar tusschen de handen. Leg
elke polslus over de vingers en laat de
lussen vallen aan do palmzijde. Trek nu
de handen flink uit elkaar en plotseling
zult U een hangmat ontdekken, als fig.
4 te zien geeft. Dit is een figuur om
flink te oefenen, zoodat het razend vlug
gaat. Ben je nu zoover, op bet aantrek
ken na, klaar, dan verhoogt het zeer het
effect, als je net doet, alsof je toover-
formules uitspreekt, daarna trekt en
plotseling dus de hangmat kunt laten
zien. Doch om dit als goocheltoer te
kunnen toonen, begrijp je wel, dat jo
heel zeker .van de oefening moet zijn,
Dit schip op de teekening is een gal
joen en wij kunnen daar 'n mooi raam-
transparant van maken voor je kamer.
Knip het prentje netjes uit en plak het
op een dun stuk karton, daarna netjes
recht afknippen. Nu worden alle dikke
zwarte stukken met een schaartje met
fijne puntjes of een houtsnijmesje uit
geknipt of uitgesneden, maar jullie
moeten er op letten dat je niet de witte
verbindingsstukken wegsnijdt, want dan
valt de teekening in verschillende stuk
ken uit elkaar. Hebt je al de zwarte
stukken uitgesneden, kleur dan het
schip. Maak de zeilen wit of zacht geel,-
het schip en de vlag rood en de golven
blauw. Daarna worden er van hoven
twee kleine gaatjes in gemaakt, waar
door een touwtje of bandje komt, zoo
dat je het transparant kunt ophangen.
Je ziet het schip tegen het licht in dan
heel duidelijk.
Schubbetje, een mooie kleine visch,
die op den bodem van den oceaan leefde
met zijn vader, moeder, broertjes en zus
jes, hield ér erg veel van heele lange
zwemtochten te gaan maken, heelemaal
In zijn eentje. Zijn moeder vond het niet
altijd erg prettig, maar hij kon zoo
vleien en zoo vriendelijk vragen, of hij
alsjeblieft weg mocht, dat zij hem niets
kon weigeren en blij gemoed vertrok hij
dan en bleef soms een heelen dag uit.
Op zekeren dag was hij weer een heel
eind van huis, toen hij. in. de verte op
den bodem iets zag glinsteren, iets, dat
hij nooit had gezien. Vlug zwom hy er
heen en, zag daar tot zijn groote verba
zing een sleutel liggen, die zoö schitter
de, dat hij zijn oogen zou hebben dicht
geknepen, als hij-dat gekend had, maar
een visch heeft geen oogleden, zooals de
menschen en daarom kon hij dat dus
niet doen. Hij wist trouwens ook niet,
dat het ding, dat hij daar zag, een sleu
tel was, want zulke voorwerpen had zijn
moeder thuis niet. Van pure verbazing
blies hij groote en kleine belletjes en hij
durfde er eigenlijk niet aan te komen,
omdat hij niet wist, of het ding hem
misschien zou bijten.
Toen het echter doodstil bleef liggen,
vatte Schubbetje moed en kwam er
eens even met de punt van zijn laars
aan, maar er gebeurde niets. Hij zwom
toen éven naar boven om te zien, wat er
aan de oppervlakte was en hoe het ding
daar was gekomen. Eerst zag bij heele
maal niets, maar toen hij overal in het
rond keek, bemerkte hij een heel klein
roeibootje, waarin een meisje zat, dat
vreeselijk huilde. Hij begreep niet, hoe
zoo'n klein bootje midden op de zee
kwam, want meestal is het niet zeewaar
dig genoeg en slaat het om, maar geluk
kig was het water nogal kalm en dob
berde het bootje stuurloos rond, want
het meisje, dat er alleen in zat, had
zoo'n verdriet, dat zij heelemaal vergat
te sturen.
Schubbetje kreeg vreeselijk medelij
den {net haar. .en .wilde haar troosten.
Een paar maal stak hij zijn kopje boven
water om haar aandacht te trekken,-
maar zij keek heelemaal niet om zich
heen. Eindelijk bedaarde haar snikken
en toen Schubbetje nogmaals zijn kopje
boven 't water uitstak, za-g zij hem op
eens.
Nu begon zij te smeeken: „Och viscli-
je, weet je misschien oi er beneden op
den bodem van de zee een sleutel ligt en
zou je mij die misschen kunnen brengen.
Het is namelijk de sleutel van een groot
geheim en zonder hem kan ik het ge
heim niet ontsluieren."
Schubbetje sloeg nu met zijn staartje
op het water wat in de visschehtaal zoo
veel wil zeggen als: „Ik zal probeeren
je te helpen."
Hij dook weer naar beneden en nam
den sleutel in zijn bekje. Maar die sleu
tel was zoo zwaar, dat hij geen kans
zag hem naar boven te brengen. Goeden
raad was duur. Maar eindelijk besloot
hij een van zijn vriendjes te gaan ha
len om hem te helpen. Toen zij nu weer
naar den sleutel terugkeerde, tilden zij
hem samen op en brachten hem zoo
naar boven, waar het meisje reikhalzend
naar hun uitkeek.
Vlug pakte zij den sleutel en bedank
te de beide viscbjes hartelijk. Opeens kon'
zij weer goed het bootje besturen en was
even later uit het gezicht verdwenen.
Schubbetje en zijn vriendje wisten na
tuurlijk niet wat voor een geheim he£
was, dat het meisje wilde ontsluieren
inet den sleutel, maar zij waren zoo blij?
dat zij haar hadden kunnen helpen, dat'
zij van vreugde kopje om duikelden en'
daarna samen nazwemmerfje gingen
spelen.
Medelijden.
Marietjie kwam voor het eerst met de
vacantie in een groote stad en zag daar
op een plein een groot standbeeld staan.
Zij keek er langen tijd naar en zei toen
tenslotte tegen haar tante: Zeg tante,
zou die man nn niet moe woTden van
altijd zijn hand naar de hoogte te hou
den?
In de Uft
Karei stond voor het eerst in de lift
en toen hij thuis kwam, vertelde hij het
;aan zijn moeder»
En hoe vond je dat? vroeg zij toen.
Raar, zei Jan. We gingen een klein
kamertje binnen en toen kwam alles
wat boven was geweest, vanzelf naar
beneden.
Slim.
Loodgieter, die op het dak. aan het
soldeeren was, maaT misstapt en naar
beneden valt: Zoo, het is al bij half vijf.
Nu voor die paar minuten ga ik maar
niet meer naar bovenl,