Friis en zijn hond.
De oude torenklok.
n
TWEE AARDIGE KUNSTJES.
HET UITZETJE VOOR DE POP.
Alles wat prettig is, is spelen.
KLEINE HANSJE ALS
VERKEERSAGENT
m KNOOPEN-PUZZLE.
Spreekt met een moderne
wekker.
Grootvader zat achterover geleund in
een gemakkelijken stoel onder den groo-
ten lindeboom. Van tijd tot tijd keek hij
van zijn boek op naar zijn kleinzoon,
Frits, die bovenaan de trap zat, welke
van het balcon naar den tuin liep, met
zijn hond, Bobbie, vlak bij hem.
Grootvader zag dat de oogen van
Frits glinsterden van genoegen, toen hij
de trap op en af sprong, nadat hij kor
ten tijd had zitten uitrusten. Grootva
der was den vorigen dag bij de ouders
van Frits voor een paar weken komen
logeeren en omdat hij zoo ver weg
woonde, was hij daar nog niet dikwijls
geweest, met het gevolg, dat hij Frits
niet zoo heel goed kende en daarom
vond hij wel wat raadselachtigs in de
houding van Frits.
*V
„Ik weet toch heel wat van kinderen"
dacht grootvader bij zich zelf, „en ik
ben er van overtuigd, dat hij bezig is
kattekwaad uit te halen. Toen ik zoo
oud was als hij, had ik geen tijd om al
door zoo te spelen."
„Hup!" riep Frits plotseling uit, ter
wijl hij op zijn horloge keek en sprong
op, „Negen uur. Volg den leider, Bob!"
Weg vlogen zij naar de garage, terwijl
de hond Frits op den voet volgde. Daar
na sprongen zij terug en liepen naar 'n
boom. Frits klom er in, terwijl hij Bob-
bio. zei hem te volgen. Met veel moeite
kwam Bobbie op den tak die het laagst
bij denk grond hing. Frits sprong nu
weer naar beneden en Bobbie volgde
hem. Dat was een toer, die geen enkele
andere hond zijn Bobbie na kon do^n
Toen beiden op den grond stonden,
liefkoosde Frits zijn kameraad even,
sprong toen over het hekje, dat "den tuin
van de straat scheidde en holde de straat
af. Bobbie, die wist, dat het hek te~
boog voor hem was om er over heen te
springen, kroop er onderdoor en volgde
zijn baas.
„Ach, ach! Hoe is het mogelijk! Doen
de kinderen tegenwoordig niet anders
dan maar in het wilde weg heen en
weer hollen?" vroeg grootvader zichzelf
af.
Voor hij nog tien bladzijden had ge
lezen, kwamen Frits en Bobbie terug,
holden door de poort en achter het huis
om de keuken in. De jongen had zijn ar
men vol pakjes en zakken, terwijl de
hond een tijdschrift in zijn bek droeg.
Het duurde* niet zoo heel lang, óf daar
kwamen zij de keuken al weer uitren
nen, Frits maakte een mooie duikeling,
trok toen vlug zijn kousen en schoenen
uit en liep door de sloot, die achter het
huis liep. Hij zei weer tegen Bobbie-
Volg den baas", en met een flinke
sprong kwam Bobbie in het water te
recht. Daarna kwam zij weer uit het wa
ter, rolden samea door het gras en ten
slotte kwam Frits op zijn handen naar
zijn grootvader toeloopen, terwijl ook
Bobbie op zijn voorpootjes liep en zijn
achterpootjes in de lucht hield.
„Zoo", zei Frits, „dat heeft precies
vijf en twintig minuten geduurd."
,Wat bedoel je, mijn jongen?" vroeg
zijn grootvader.
,Wel Opa, om al mijn boodschappen
te doen en mijn verdere plichten. Ik ben
naar de garage geweest, heb in de auto
gekeken of er olie, benzine en water ge
noeg in was, heb water bijgevuld, de
band een beetje opgepompt en de mat
uitgeklopt, toen ben ik daar in den
boom geklommen om naar de drie kleine
eekhoorns te kijken. Daarna ben ik voor
moeder een tijdschrift gaan koopen en
bij den kruidenier boodschappen wezen
doen. Dan moest ik naar den waschman
om vaders boorden te halen, maar die
zijn niet klaar voor vanmiddag twee
uur; daarna liep ik door den sloot om
in het nest van de eenden te kijken, en
dat alles heeft vijf en twintig minuten
geduurd. Hebt U gezien hoe prachtig
Bobbie op zijn voorpootjes kan loopen,
dat is zijn nieuwste kunstje. En al den
tijd dat ik mijn plicht deed, speelden wij
het spelletje: „Volg den leider!"
Grootvader lachte hartelijk en zei:
„Zeg Frits, weet jij wel het verschil tus-
schen spelen en werken? Toen ik zoo
oud was al jij speelde ik als ik speelde
en werkte ik als ik werkte, maar jij haalt
alles door elkaar."
Frits keek zijn grootvader aan en zei:
„Opa, moeder zegt altijd dat het prettig
is je plicht te doen en daarom vind ik
dat dit ook spelen is."
Het regende niet, dus Hansje mocht
mee uit met zijn moder. Den geheelen
dag had hij al uitgekeken of alsjeblieft
de zon maar wou schijnen, want moe
der had beloofd, dat hij dan mee mocht
boodschappen doen en dat was altijd 't
hoogtepunt van de week, want meestal
liep dit uit op poffertjes eten. Dan ging
hij met zijn moeder mee, beladen met
kleine pakjes, naar die mooie lunch
room, waar in December Sint Nico-
laas ieder jaar kwam, en daar zat hij
soms stil in zijn hoekje en verbeeldde
zich hoe het zou wezen als de
Sint nu plotseling te voorschijn kwam,
met zijn knecht achter hem, beladen met
cadeautjes.
Toen Hansje met zijn moeder in de
stad liep, moesten zij bij het oversteken
van de straat wachten op een teeken
van den verkeersagent en Hansje was
erg geboeid door dien grooten man in
zijn blauwe uniform, die door het op
steken van zijn hand alle groote auto's
en fietsen liet stoppen om zijn moeder
en hem en ook andere menschen te la
ten passeeren.
Onder het boodschappen doen bleef
Hansje steeds droomen hoe het zou we
zen als hij" later groot was en hij ook
zoo in de straat mocht staan en ieder
een op een teeken van hem moest wach
ten; dan zou hij ook zijn moeder, voor
alles laten gaan en Tante Einmy en de
nichtjes. Toen zij in den winkel kwamen
en zijn moeder haar inkoopen deed, was
Hansje plotseling verdwenen. Ze zocht
en ze zocht overal tot zij Hansje einde
lijk terugvond in het drukste gedeelte,
waar hij ijverig stond te wijzen met zijn
handjes, om de menschen van de eene
kant door te laten loopen en den an
deren kant tegen te houden, want hij
had gezien, dat er twee dames tegen el
kaar liepen en hij vond, dat hier juist
een verkeersagent op zijn plaats was.
Moeder wilde hem meenemen, maar
Hansje zei: „Ik ben toch verkeersagent
en als ik hier wegga, dan loopen de
menschen tegen elkaar". Moeder vond
dit spelletje wel leuk en ook de juffrou
wen in den winkel stonden lachend naar
hem te kijken, zoodat moeder zei, dat hij
maar even moest doorgaan, maar niet
wegloopen, dan kwam zij hem later wel
weer halen. Met een ernstig gezicht ging
Hansje weer door het verkeer te regelen.
Toen moeder terugkwam, zei zij tegen
Hansje: Nu moeten wij nog even samen
een boodschapje doen. Daarop nam zij
Hansje mee naar de speelgoedafdeling.
Daar kreeg Hansje een prachtige uni
form van een echten agent met een
helm, een jasje met een groote ceintuur,
een fluit en een witte manchet, daarna
gingen zij naar de lunchroom om pof
fertjes te eten en Hansje dacht er aan,
dat het nu niet noodig was dat Sint Ni-
colaas en Zwarte Piet kwamen, want hij
bad nu een cadeautje gekregen, waar
mee hij iederen dag kon spelen en waar
mee hij overal waar hij kwam, het ver
keer kon regelen.
Oplossing Knoopen-puzsle:
Neem de onderste twee knoopen weg, en
leg deze ieder in de leege hoek. Je hebt
dan een rechte rij knoopen, bovenaan,
en twee schuine rijen knoopen van den
lmkerboevenhoek naar den beneden
rechterhoek en andersom.
Hier zien jullie een vierkant, dat ver
deeld is in 16 vierkanten of ruiten. Tee
ken op een stuk papier nu deze teeke-
ning precies eender na, en neem dan 10
knoopjes, die je op dezelfde manier neer
legt, als hierbij is afgebeeld.
De bedoeling is nu, dat je slechts twee
knoopjes van hun plaats mag weg ha
len en die zoo verleggen, dat er drie
rijen knoopen ontstaan, ieder van vier
knoopen.
Het eerste kunstje is geen „gezichts
bedrog", maar „gehoorbedrog". Neem
een lang stuk, stevig, sterk touw en
maak er een lus in, groot genoeg, dat
deze om iemands hoofd kan worden ge
schoven, aan het andere einde komt een
kleine lus, niet grooter van 1 c.M. mid
dellijn. Tusschen deze twee lussen moet
minstens een ruimte zijn van 1.80 M.
Laat je zusje of broertje nu haar handen
of zijn handen voor haar ooren houden
en leg nu de groote lus over de handen
heen. Breng dan een rond of zeskantig
potlood door de kleine lus aan den an
deren kant en trek zachtjes aan het
touw, zooals fig. I je duidelijk laat zien.
Draai nu zachtjes het potlood in de lus,
zoodat het touw over den kant van het
potlood heen wrijft. Je zus of broer die
oogen heeft moeten sluiten, zal zich
nu verbeelden dat hij luistert naar een
hevig tromgeroffel. Tokkel dan aan het
touw alsof het een snaar van een viool
was, dan hoort je broer of zus het knal-
Hier zien jullie een aardig popje, dat
juist van boven af kwamj ómdat zij
jurkjes moest passen. Jul'lle - zien wel,
dat er drie mooie jurkjes voor haar
zijn. Om de pop aan te kleeden moet de
heele teekening eerst op een dun velletje
karton worden geplakt, Als de lijm goed
droog is* <ta wppden telfei m feftt
popje precies als'den omtreklijn uitge
knipt en als je het een prettig werkje
vindt, ook gekleurd. De lipjes, die je aan
de scnouders van de jurkjes ziet zitten,
worden om de schouders van het popje
omgebogen blp het Jv^kje
niet
len van een stuk vuurwerk. Probeer het
eerst zelf maar en je zult zien, dat je een
geweldige slag hoort.
Het andere kunstje heeft wat te ma
ken met „gezichtsbedrog". Rol een vel
papier op tot een rol van ongeveer 2.5
c M. middellijn en houd dit tegen je lin
keroog aan. Houd beide oogen open.
Plaats nu de rug van je rechterhand te
gen het uiteinde van den rol aan, zooals
de teekening no, 2 a je laat zien en kijk
met beide oogen naar den rug van de
hand. Je zult nu zien, dat midden op je
hand een opening is, bij verschuiving
van de hand heen en weer zul je gauw
de plaats vinden, waar de opening het
helderst is. Dit is een aardige truc en
heel geschikt om er je vriendjes in te
laten vliegen, door inplaats van hun
hand, je eigënha.nd aan het einde van de
rol te houden, zoodat zij denken, dat
door jou hand een opening is gekomen.
lederen morgen om zeven uur wekte
le kleine wekker zijn haas met een;
.Wordt wakker!" En altijd hoorde zijn
baas hem, sprong vlug uit bed en begon
zijn dagtaak.
Doch eens op een morgen, het was
weer zeven uur, riep de kleine wekker
zoo hard hij kon, maar zijn baas was
erg laat naar bed gegaan, en met geen
mogelijkheid wakker te krijgen. Toen be
sloot de wekker maar van het nachtta
feltje af te springen en naar zijn baas
toe te gaan en met een „hup!" lag hij
op den grond te spartelen.
Door den slag ontwaakte zijn baas
werkelijk, maar de arme kleine wekker
was door den val gebroken en moest
naar den klokkenmaker worden ge
bracht om gerepareerd te worden.
Terwijl de klokkenmaker een nieuwe
veer in den wekker had gezet en deze
nog moest nakijken of hij niet voor of
achter liep, stond de wekker zoolang bij
andere reparatieklokken op een grooten
werkbank. Op zekeren dag, dat hij een
eindje achteruit geschoven was, ontdekte
hij een oude, roestige kerkklok, zoo oud,
als hij nog nooit had gezien en hij wilde
juist den klok uitlachen, toen hij bij
zichzelf dacht: „Foei, neen, ik mag toch
niet een klok, omdat hij oud is gewor
den, uitlachen." En inplaats daarvan
zei hij: „Goeden morgen!'
„Goeden morgen", zei de oude klok,
„ik ben een oude kerkklok."
„Een kerkklok',' vroeg de wekker,
„hoe kan dat, je hebt niet eens een wij
zerplaat. Ben je nog ouder dan de klok
die in de toren van de groote kerk zit?
Het huis, waarin ik woon, kijkt namelijk
op dien toren en mijn baas zet mij al
tijd gelijk naar de wijzerplaat van dieu
klok."
„O, ja," antwoordde de oude klok, „ik
ben veel ouder, ik geloof dat ik de aller
oudste klok ben van het heele land."
„Toe, vertelt U eens verder" vroeg de
wekker.
En zoo vertelde de oude torenklok, dat
hij jaren en jaren geleden omstreeks
1336 gemaakt was uit met de hand ge
dreven ijzer en in den toren was gehan
gen om ieder uur zijn mooien stem te
doen hooren. Ik had wel geen wijzer
plaat, maar precies om het uur vertelde
ik de menschen hoe laat het was. Toen
ter tijd hadden de menschen nog niet
zoo'ö haast als tegenwoordig, toen hiel
den zij zich nog niet op met halve uren,-
kwartieren en minuten. Je kunt niet ge-
looven, hoe ik de wereld zag veranderen
in de 400 jaar, dat ik daar zoo hing.
Koningen kwamen en gingen, de jaren
dansten voorbij, de kinderen groeiden
op en verdwenen in de wereld en alles
veranderde.
Toen op zekeren dag werd de toren,-
waarin ik hing, gerestaureerd en ik
kreeg ook een schoonmaakbeurt. En
daarna liep ik weer een groote honderd
jaar.
Maar op een morgen kwamen er
mannen in den toren en hingen er een
andere klok neer, vlak naast mij. Tk
vroeg hem, of hij zijn vacantie bij mij
kwam doorbrengen, maar hij antwoord
de dat hij speciaal voor mijn toren ge
maakt was en dat hij voor mij in da
plaats kwam, omdat ik alleen maar de
uren aangaf en de menschen daaraan
niet meer genoeg hadden, hij gaf zelfs
de minuten aan en had een mooie wij
zerplaat. Zoo gebeurde het, dat ik over
bodig werd en dat ik niet meer werd
opgewonden. Zoo hing ik weer gedu
rende vele jaren. Ik sliep in en mijn
mooie stem werd roestig en schor."
De kleine wekker luisterde zoo aan
dachtig, dat hij van opwinding vergat
te tikken en een oogenblik stil bleef
staan.
Maar toen de nieuwe klok eens stuk'
was, ging de oude klok verder, kwam er
iemand om hem na te kijken en ontdek
te mij daar bovenin. Hij nam mij mee
naar beneden en vertelde, dat ik de oud
ste klok van het heele land was en dat
ik in eere moest worden hersteld, al was
het dan alleen maar om de uren la
slaan."
„O, gelukkig!" riep de wekker uit.
„Ja, en nu ben ik hier om weer
schoongemaakt en opgepoetst te wor
den", zei de oude klok met 'n gelukkige
stem, „de menschen zeggen, dat ik weer
op mijn oude plaats terug kom en dat
ik zoo'n bezienswaardigheid zal worden^
dat alle menschen naar mij zullen ko
men kijken. En nu moet ik aldoor tegen
mijzelf zeggen, dat ik niet trotsch mag
worden, omdat mijn stem dan overslaat
en leelijk valsch klinkt en dan zoïi ik
misschien niet lang op mijn oude plaats
je meer hangen."
„Ja," zei de wekker, „kijk, daar komt
de klokkemaker om mij ha te zien. Maar
ik beloof je, als ik weer thuis ben, zal ik
je geschiedenis aan mijn baas vertellen
en misschien gaat hij dan ook wel eens
naar je kijken! Goedendag hoor en leef
nog maar vele eeuwen."