«Si J '0. GR £N GR EN WEL O'W t OP PRET MET DE BOOMKLIMMERTJES. De boomklimmertjes zijn de grootste eekhoornfamilie in het Larensche Bosch, zoo groot, dat papa Boomklimmer dikwijls de grootste moeite heeft, om zich al de namen van zijn zoontjes en dochtertjes te herinneren. Dit heeft nu eigenlijk wel niets met onze geschiedenis te maken, doch de Boomklimmertjes hadden ook een slede, nat als de familie Pluimstaat. Er zaten een heel stelletje Boomklimmertjes opVle slede, toen meneer Pluimstaart langs kwam, zwaaiende met zijn stokje, zijn lon gen vullende met de heldere Januari-lucht. „Oho", zei hij, nam het touw van de slede en liep voort. Nu, dat was juist wat de kleine Boomklimmertjes van meneer Pluimstaa rthadden verwacht. Zij waren dan ook erg blij en meneer Pluimstaart was ook erg blij, want hij vond het een pretje, die kleintjes eens te laten sleeën. Hij liep met hen tot zij bij het bevroren meer kwamen. Meneer Pluimstaart nam een aanloopje een sprong op het ijs van het meer. Eenige van de kinderen vlogen lachend van de slee af, doch klommen er weer vlug op en verder holde meneer Pluimstaart nu over het ijs, de slede achter hem aan. Hoe harder hij holde, des te har der vloog de slede natuurlijk ook vooruit. Toen hij even wat langzamer wilde loo- pen, had de slede echter zoo'n geweldigen vaart, dat deze met een flinke stoot tegen meneer Pluimstaart aankwam en het scheelde niet veel, of deze had onderste boven gelegen. Dat bracht meneer Pluim staart op een idee. Het idee krijgen en te gelijk uitvoeren was de gewoante van meneer Pluimstaart. Hij liep weer heel hard, liet dan de slede los en naar zich toe komen en met een sprong zat hij dan voor op en gebruikte het touw om te sturen. Hij zat dan tusschen de Boomklimmertjes in en de slede gleed nog een heel eind verder. Met een luid hoera! werd hij na iederen sprong toegejuicht. Een nieuw spel! En niemand vond dit spelletje prettiger dan meneer Pluimstaart, de oudste eekhoorn van het Larensche Bosch zelf. Hij legde z-ijn wandelstok in de slede, zette zijn hoed diep in de oogen, sloeg zijn das stevig om zijn hals om zoo beter te kunnen hollen en springen. En hij gleed over het ijs beter dan ooit eenige eekhoorn gegleden had. En steeds weer holde hij met de slede achter zich aan over het ijs, liep dan iets langzamer, nam een flinken sprong op de slede, die met zijn groote vaart nog een heel eind vooruit schoot. Zij hadden zeker wel ruim twee uur achter elkaar dit nieuwe spelletje gespeeld en de Boomklimmertjes vonden meneer Pluim staart steeds aardiger en meneer Pluim staart vond de Boomklimmertjes steeds aardiger. Eindelijk gingen ze huiswaarts. Mevrouw Boomklimmer, zoowel als Me vrouw Pluimstaart waren verwonderd over de eetlust, die zoowel de Boorftklimmertjes als meneer Pluimstaart aan den dag legden, doch.... beiden waren ze heel blij, dat ze genoeg eten in huis hadden, om hun geweldigen honger heelemaal te kunnen stillen. DE KLEINE ROODE AUTOMOBIEL. Er was eens een kleine roode automobiel Hij had vier glimmende wielen en een mooi zilveren deksel voor op den motor. Soms reed hij heel hard, maar soms wilde hij heelemaal niet vooruit gaan. Dat was wel eens lastig. Hij stond in een garage met verschillende andere automobielen, die echter allemaal veel grooter waren en hem zoo'n beetje als hun jongere broertje be schouwden. Op zekeren dag wilde de eigenaar van de auto eens een tochtje g'aan maken. Hij opende de deur, ging in de auto zitten en draaide met een sleuteltje den motor op, wilde starten, maar er was heelemaal geen beweging in de auto te krijgen. „Wat is er aan de hand?" vroeg de man. „O," antwoordde de auto, „hoe kan ik nu rijden, ik heb heelemaal geen benzine". „Goeden hemel, ja, dat is waar ook", zei de man, vulde de radiator met gas en pro beerde het nogmaals. „C-s-ch-ch-ch-ch" zei de kleine roode 'auto, maar verder gebeurde er niets. „Wat is er nu weer?" vroeg de man. „Ik heb dorst", zei de automobiel", geef me een beetje water". „Goeden hemel, dat is wraar ook", zei de man. vulde een kan met water en deed dit in de daarvoor bestemde tank. Weer probeerde hij of de auto nu loopen wilde, doch „C-ch-ch-ch-cj-g-ch-g", was al les wat hij uit de auto kon krijgen. „Wat is er nu nog?" vroeg de man. „Mijn banden zijn heelemaal leeg, ik moet wat lucht hebben", zei de kleine roode automobiel. „Goeden hemel, dat is waar ook" zei de man, haalde een pomp te voorschijn en f-f-f-f-t, f-f-f-t f-f-f-t, blies hij alle vier de banden vol met lucht. „Nu zijn we klaar", zei de man, ging in de auto zitten en wilde gaan rijden. C-c-chu-chug, chug-chug, chugedy-chu- gedy-chug, zei de kleine auto, reed uit de garage de straat in, doch bleef toen weer staan. „Waarom rijdt je niet door?" vroeg de man, „Je hebt nu water, en lucht en ben zine en olie was er nog in het reservoir". „Ja" zei de auto, maar jij zit alleen in me en dan wil ik niet rijden". „Nu,-ik zal mijn vrouw en kinderen gaan halen, als je me thuis brengt", zei de man. De'auto reed dadelijk naar het'huis'-van EEN GOOCHELTOER. Een vermakelijk kunstje, dat voor de gene, die het weten hoe het in elkaar zit, wel eenvoudig is, volgt hieronder. Men ge bruikt vier gewone veiligheidsspelden, pre cies even groot. Aan ieder van die spelden strikt men een lintje, ook precies even groot, hetzelfde soort lint, even smal, enz. enz. alleen in verschillende kleuren, b.v. rood, groen, blauw en wit. De goochelaar laat zich nu blinddoeken. Zijn helper geeft hem nu een der spelden aan, die hij in de hand neemt, die hij echter op zijn rug houdt en probeert dan te zeggen, welke kleur het lintje heeft. Wij moeten dus goed begrij pen, dat van stilletjes kijken, niet kan komen, omdat de goochelaar zijn handen op den rug heeft en ook achter zich de speld ontvangt. den man en even later kwamen zijn vrouw en drie kinderen buiten. Chugedy-chugedy-chug, zei de auto, wat zeggen wilde, gseden dag, mooi weer om een tochtje te maken. Mevrouw en de kin deren stapten in en weldra reden zij nu met een grooten vaart naar het huis van grootmoeder, die al aan de deur stond om de kinderen op te wachten. Grootmoeder woonde in een andere stad, dus de tocht was nog al ver geweest. De man zette de auto zoo lang voor het huis en na afloop van de visite wilden zij alle maal instappen, doch de benzine was bijna op en weer waarschuwde de auto den man, dat hij niet rijden kon zonder voldoende eten en drinken. De man verstond nu ech ter dadelijk, wat de kleine roode auto tegen hem zei, vulde de tank opnieuw met ben zine en daar ging. het weer naar huis toe. DE IJSPRINSES. Dikkie en Teddie hadden vrij van school. Hoe groot was hun vreugde nu zij den hee- len middag konden schaatsenrijden! Dus direct van school naar huis, boterhammen eten en dan naar het ijs met slede en schaatsen, waar zij hun hartje konden op halen. Zij waren onmiddellijk de baas van den vijver, ondeugend als zij waren gin gen zij verder en verder over de slooten. Ach! wat was dat heerlijk! De wind blies hun de mooiste liedjes in de ooren. Zoo ging het door, totdat zij moe werden. Zeg Dikkie, moeten we niet eens langzaam te ruggaan, want ik krijg honger en ik ben ook moe geworden. Ja, je hebt gelijk, moe der zal wel warme chocolade gemaakt hebben, laten we maar teruggaan, was het antwoord. Dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. .Zotter zij zien. konden, za gen zij geen; kQ&jfcoren van hun stadje. Angstig kgken zij' elkaar aan. Teddie had groote" tranen in de oogen. „Toe Ted, niet huilen, wij zullen den weg wel terug vinden", troostte Dik. Kom, laten we maar hierlangs gaan, daar gtaan zooveel boo- men, misschien is er een dorp. Snel ging bet nu weer door de weilanden. „Teddie kijk eens! Dat mooie slot daar, hoe dat glinstert en wat groot, zoo iets heb ik nog nooit gezien." „Nee Dikkie, daar gaan we liever niet naar toe, dat ziet er zoo fijn uit." „Daarvoor ben ik niet bang, wil jij misschien den heelen nacht doorrijden, daar heb ik geen zin inNa dit gezegd te hebben, liep Dik, gevolgd door Ted, wiens hartje klopte, op het groote slot toe en bel de. Dadelijk ging er de deur geruischloos open. Beide stapten binnen en kwamen in een grooten hal. Alles schitterde zoo, dat zij hun oogen haast niet konden openhou den. Wat voeren jullie hier uit? Wie heeft jullie hier binnengehaald?Zij openden de oogen en voor lien stonden drie lakeien, allen in sneeuwwit livrei met zilveren knoopen, maar zij trokken zoo'n boos ge zicht en waren zóó oud, dat de kleine hel den maar het liefst waren weggeloopen, maar tot hu®. verbazing was de deur geslo ten. „Nu zou ik wel 'ns' gauw willen hóo- ren, wat jullie hier komt doen", gromde hun een zware m tegen. „Ja lieve mijn heer", stotterde Dik", neemt u ons niet kwalijk, wij zijn verdwaald en dachten. vérder kwam hij niet, want een groote ijsbeer schuifelde den, hal binnen en kwam op de beide jongens af en besnuffelde de kinderen. Toen namen de jongens de vlucht en renden zoo snel zij konden den hal uit. Door vele lange gangen en zalen, de ver schrikkelijke ijsbeer achter hen. Zoo kwa men zij in 'n zaal, welke nog mooier was als alle anderen en een troon stond in 't midden, waarop een wonderschoone prin ses zat. Die was zoo schoon, dat de jon gens zelfs de ijsbeer vergaten. Wie zijn jullie", sprak de prinses. Heelemaal ver baasd keek zij de kleine indringers aan. „Ik ben Dikkie, en dat is m'n broertje Ted die. Lieve prinses, kunt u ons niet hel pen, dat wij weer naar huis komen; wij hebben zooveel angst en wij willen weer graag naar moeder." „Waarom dachten jullie daar. niet eerder aan. Natuurlijk zal je moeder in angst zitten. Wisten jullie dan niet, dat je hier in het slot van den Winterkoning bent? Wanneer hij jullie ziet, laat hij je er niet meer uit. Al die oude lakeien hier waren eenmaal ook on deugende jongetjes, die ook van hun moe der wegliepen. Zij mochten niet meer te rug en zijn nu al meer dan 100 jaar in zijn dienst. Kijk 'ns hier in deze spiegel, dan kun je je arme moede rzien, hoe zij jullie in 't heele dorp laat zoeken. „Moeder, moe der", riepen de knapen, „help ons toch, lie ve prinses, wij zullen nooit meer van den vijver wegloopen en altijd lief zyn!" Nu lachte de prinses tegen de berouwvolle kinderen en sprak: „Goed, ik wil jullie helpen om naar je moeder terug te gaan." Daarop klapte zij in de handen en beval de binnenkomende lakeien een slede in te laten spannen. Dankbaar namen de ^kinde ren afscheid en stegen vlug in. IJlings Deze lieve Zus en haar hondje willen graag een wandeling gaan maken. Maar ze weet nog niet welke jurk ze zal aantrek ken. Ik denk, dat die met de recket het beste is, vooral, omdat ze met haar bal wil spelen. Knip alle figuurtjes uit, plak ze op karton voor de stevigheid. Met de lipjes aan de schouders, kun je het meisje haar jurkje bevestigen, door deze lipjes over haar schouders te buigen. Als je eerst het prentje kleurt, wordt het spelletje nog aar diger. Het kleuren moet echter wel met zorg gebeuren, ander# wordt het een viese boel. gingen zij in den wind voort, nog telkens keken zij angstig om of zij niet door Ko ning Winter werden teruggehaald. Doch spoedig waren ze thuis en jubelend liepen ze naar de kamer, waar moeder weenend aan tafel zat. „Moesje, moesje, we zijn ge lukkig weer-terug. Wij zullen u nooit meer leed aandoen." „Mijn jongens, m'n kleine jongens, nu heb ik jullie weer terug!" Huilend en lachend nam zij haar kleine bengels in de armen. „Ja moes, die lieve ijsprinses heeft ons geholpen, natuurlijk ziet ze nu door de spiegel, dat zij ons weer geiukkig heeft gemaakt!" En stralend ver telden zij hun wedervaren van den tocht DE JOKKEBROK. Er was eens een kleine jongen, Peter genaamd, die nooit de waarheid sprak en daarmee alle menschen ergerde. Dat werd ten laatste zoo erg, dat zijn vader hem weg zond in de hoop, dat hij het onder vreem de menschen wel zou afleeren. Op een dag kwam hij door een groot bosch, waar hij een klein mannetjes ontmoette. Deze zei: „Goeden dag lieve jongen, heb je niets voor mij te eten?" Nee, zei Peter, of schoon zijn rugzak ngo vol lekkernij was. „Nou goed, niets aan te doen", sprak het mannetje en verdween. Spoedig kreeg Peter zelf grooten honger, ging onder een boom zitten en begon zijn rugzak leeg te halen. Tot zijn schrik zag hij, dat die hee lemaal leeg was. Jokkebrok! Jokkebrok! zongen de vogels. Jokkebrok, sprak het mannetje, dat voor hem stond. Toen be gon Peter zich over zijn leugens te scha men. „Zeg, ben je niets moe van het vele wandelen?" „Nee, zei Peter, ofschoon zijn oogen bijna dicht vielen. „Dan moet je 't zelf weten", zei de man weer en weg was hij. Nu moest Peter weer opstaan en als maar doorloopen. Zijn beenen konden hem bijna niet meer dragen, maar hij kon nog steeds niet uitrusten, omdat een geheime kracht hem altijd voortduwde/ Peter werd door de meikevers en eekhoorns uitge lachen, die om hem heen sprongen en rie pen, Jokkebrok! Zoo ging de nacht,voor bij De zon kwam reeds en de hemel werd blauw. Nog steeds moest Peter ver- deh loopen. De tranen liepen hem over de wangen. „Lief mannetje kom, en help mij toch", riep hij. En weer stond het manneke voor hem en zag hem ernstig aan. Daarop sprak Peter; „Ik zal nooit meer jokken, lief man netje, ik ben zoo moe, laat me alsjeblieft wat slapen". „Zoo, zoo, Peter., nu heb je voor 't eerst de waarheid gesproken, maar denk er om, wanneer je weer eens jokt, dan moet je loopen zonder uitrusten en zoolang je leeft...." Peter beloofde, en zette zich neer en sliep dadelijk in. Hij sliep een ganschen dag en een ganschen nacht. Toen hij wakker werd en zich in de beek gewasschen had, liep hij vroolijk te rug naar zijn huis. Wanneer nu in zijn dorpje een kind jokt, vertelt hij direct zijn geschiedenis en waarschuwt hij de kinde ren niet meer te jokken. Het kon hen ook eens zoo vergaan als Peter, en Peter heeft nadien nooit meer gejokt! Leltergreep-puzzle. Hoeveel woorden haal je hieruit? amb - ap - brui - door - e -en - et ge ge - i - lgnd - le - lie - loft - lui - maal - mei - naas - ne - ni - paard - pel - raai - re - schim - si - si - si- te - teit - u- ver - ver - vol - zei VERBETER DE TEEKENING. Twee kleine meisjes zijn schooltje aan het spelen en ze denken, dat alles heel goed in orde is. Maar als je de teekening goed bekijkt, dan mankeert daar toch wel het een en ander aan. Wel tien fouten zijn er te vinden. Probeer ze eens te zoeken, het is heelemaal niet moeilijk! flem Keu 'meu! bur. f2.5 Brie dit 1 van voor Pros Nier te Y stof 482 voor f 3.2! te 1 Te KEL Bou

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1934 | | pagina 6