De geschiedenis van den Hoed. De Thee. h Men zou oen heele geschiedenis kun nen maken van de wijzigingen, welke dit nuttig gedeelte der kleeding heeft onder gaan. Deze veranderingen hebben zooveel te meer moeite aan het achtbare gilde der hoedenmakerij gekost, daar zij alleen konden worden toegepast op den uiter- iijken vorm van een op zich zelf eenvou dig voorwerp, dat weinig geschikt is tot gelukkige wijzigingen. Nu eens maakt ;men de hoeden laag, plat, dan weer hoog en puntig als de muts van een toove- naar; de mode verlengde of verbreede beurtelings de randen, boog die naar bo ven of naar onder. Als een onontbeerlijk gedeelte van het costuum hebben de hoe- den evenwel een voorname plaats in de geschiedenis der menschelijke kleeding in genomen. Wij zullen ons echter beper ken tot een kort overzicht van de ver schillende gedaanten, welke de kunstzin en fantasie der mode.ontwerpers in den loop der eeuwen aan de hoeden heeft gegeven. Algemeen werd de gewoonte om hoeden te dragen bij de Romeinen na den dood van Nero. Bij de Grieken be stond alleen bij zieken en bij lieden uit de lagere volksklasse de gewoonte een hoed te dragen; hun hoofddeksel, met uit zondering van den Thessalischen vilten hoed der onmondige jongelingen, welken zij droegen aan 't hoofd tegen den zonne gloed te beschermen, geleek echter al zeer weinig op het onze. Te Midden-Europa kwamen de hoeden eerst in de 14e eeuw. Het schijnt, dat de Saksers het eerst hoe den droegen; deze gewoonte was echter niet algemeen bij hen. De vilten of wol len hoeden zijn de eerste, waarvan mel ding wordt gemaakt. De verschijning van den wollen vilthoed is volgens godsdien stige legenden te danken aan St. Cle- mens, die gedurende de laatste jaren van de eerste eeuw bisschop van Rome was. Volgens latere historici werd de eerste vilthoed, die dezen naam waardig was, ge maakt door een of anderen Zwitserschen kunstenaar en wel te Parijs in 1404, ter uitgaven van dien vorst de volgende re kening voorkomt: „Item, betaald te Bou- logne voor een hoed met een veer voor den koning, 15 shillings". Daar het geld in dien tijd meer waarde had dan tegen woordig, moeten wij eruit opmaken, dat de hoeden als zaken van weelde werden beschouwd en alleen door de beter-gesi- tueerden werden gedragen. fende naties ongeveer aldus beschreven: „De Turk hult zijn hoofd in een linnen tulband, de Persiaan in een van batist, de Rus dekt zijn hoofd met een bonte muts en wil die voor niets ter wereld ruilen, de Spanjaard draagt trouw het zelfde fatsoen, de Franschman verandert het telkens. Boven al deze soorten stel ik de Engelsche vilten hoeden". Bloemkoolparade te Harrow. De leerlingen der Harrow-school te Londen dragen allen sttoohoeden. Het uitgaan dezer school biedt hierdoor een orlgineele aanblik. In een uittreksel der uitgaven van een wijl hij in Londen eerst werd vervaar-1 jong edelman, in het jaar 1577, vindt men tiigd door de Spanjaarden in 1510. In Frankrijk was 1449, toen Charles III Rou- aan binnentrok, het jaar, waarin men hoe den en petten ging vervaardigen inplaats van de baret. Gedurende het middentijd perk van Koningin Victoria's regeering vond een zekere Coristi, hoedenmaker te Londen, een eigenaardig model hoed uit. die geheel kaal werd geschoren en be stemd voor de landbouwers, ter vervan ging van de hooge potvormige hoofddek sels. De machine; waarmede het „ontha- rings.proces" werd bedreven, is een in 1500 door Leonardi da Vinei gedane uit vinding. In het jaar 1360 bestond reeds te Neurenberg een hoedenmakersgilde.t De meer geperfectionneerde hoed moet dus toen wel algemeen in gebruik zijn geweest. Er bestaan ook geschriften uit de elfde eeuw, waarin afbeeldingen van verschil lende soorten hoeden zijn beschreven, wel ke in Engeland werden gedragen. In de veertiende eeuw verhief Paus Innocentius IV den hoed tot een teeken van de Kar dinaalswaardigheid. Deze Paus ook was het, die de verordening uitvaardigde, dat de Kardinalen een scharlakenrooden hoed zouden dragen. Ook hebben vroegere Pau sen in den Kerstnacht hoeden gewijd en hen evenals de gouden roos ten geschenke gegeven aan vorsten en groote veldheeren De kronen der vorsten zijn eigenlijk niets anders dan versierde hoeden, want zij be staan uit een metalen ring met gespen en edelgesteenten, waartusschen zich oudtijds een hoed van rood fluweel bevond. Wan neer de Romeinen aan een slaaf de vrij heid schonken, gaven zij hem een muts of hoed, dus een hoofdbedekking, welke te dragen een symbool der vrijheid was. In de middeleeuwen kregen de studenten, als zij waren afgestudeerd, een baret, ten bewijze, dat zij de tucht hunner leermees ters onwassen waren. Hierdoor is onge twijfeld de spreekwijze van het verkrij gen van den doktershoed in de wereld gekomen. Die doktershoed is een uitvin ding van een Franschman, Parouille ge naamd, die hem vierkantig maakte en hem In dusdanigeu vorm aan de universitei ten ter verdee'.ing onder de gegradueerden afleverde, Chauser, een Engelsch dichter, beschreef in de 14e eeuw „een koopman met zijn Vlaamschen kastoren hoed op het hoofd", en in de kronieken van Frois- sart wordt herhaaldelijk gesproken van de hoeden uit de tijden van Philips van Va- lois en Karei V. Zelfs in dien tijd waren de witte hoeden in Gent in den smaak. Men heeft gemeend, dat zij aan staat kundige partijen tot leus strekten, dit laat ste is echter wel eens betwist geworden. Er wordt ook gesproken van „hoeden van kastoor met struisveeren". In het journaal van een staatsman uit dien tijd wordt melding gemaakt van een scharlaken hoed, welke als nieuwjaarsgeschenk wordt ge geven. Op den inventaris van de goederen van den ridder John Falstaff in het jaar 1459, vindt men „een kastoren hoed met damast gevoerd en vergulden bodem, en ook twee stroohoeden". In het jaar 1317 wordt van groote hoeden gesproken, welke men geheel over één kant droeg. Onder de regeering van Hendrik VIII van En geland vindt men dikwijls van Koeden ge wag gemaakt, terwijl onder de bijzondere ,een grooten ridderhoed en nog een hoed met fluweel gevoerd". Omtrent dienzelf den tijd kwamen de hooge hoeden in de mode. Onder de regeering van Koningin Elisabeth, schijnen de hoeden meer in ge- gebruik gekomen en de kastoren hoeden voor het eerst algemeen te zijn aange nomen. Dit was, naar een oud handschrift, in 1585 de meest gevolgde dracht. Eeni- gen droegen hoeden, puntig als kerktorens en die zich niet minder dan een half el boven het hoofd verhieven; deze hoogte verschilde echter, naar iedere smaak; het waren nu eens zeer platte hoeden met bréede bollen; anderen hadden ronde hoe den met gele linten erom; de chicste hee- ren droegen nimmer twee dagen achter een dezelfde kleur. Het waren niet al leen de bollen en modellen, welke ver anderden, ook de stof, waarvan zij wer den gemaakt, verschild; sommige waren van zijde, andere van fluweel en weer ander evan taf of wol en eindelijk ook nog van een soort van fijn kant, welke als zoovele andere onbeduidende zaken van' over; zee werden toegezonden. Onder de regeering van Karei I van Engeland, onder de Rupubliek in 1665 en later onder Karei II, Jacobus II en Wil lem lil waren de breede randen in de mode. Het ongerief van dezen vorm deed zich echter spoedig gevoelen en men be gon met eerst een en toen twee kanten op te slaan, totdat in de lSe eeuw, toen er de derde kant ook werd opgezet, de driekantige hoed algemeen werd aange nomen. De driekantige steken bleven ge durende 50 of 60 jaren in gebruik en ont vingen verschillende namen, veelal naar de staat^HKlige partij, welke men aan hing; men had jacht- en oorlogssteken. Die, welke de rechtsgeleerden en genees- heeren drpegen, waren een weinig opge slagen, eii, zooals zij zeiden, de deftig heid van hun voorkomen een weinig te temperen; die der krijgslieden was aan blikken te voorschijn riep, ÖochV. angst en schrik. De „Times" schreef het vol gende over: „De Zondaar werd wegens onwelvoeglijk gedrag en het veroorzaken van volksoploopen voor de rechtbank ge bracht. Bewezen werd, dat hij op straat met een hoofddeksel was verschenen, dat hij een zijden hoed noemde. De hoogge bouwde hoed met zijn glimmenden cylin- der was geschikt om schrikachtige men- schen angst aan te jagen." Inderdaad ver klaarde de politiemannen, dat verschillen de vrouwen bij het zien van het voorweip in zwijm waren gevallen, dat kinderen ge huild hadden en dat een klein kind van schrik op den grond was gevallen en een armpje had gebroken. Desondanks wist de hooge hoed zich in de eerstvolgende decennia, vooral in Engeland, tot een zekere populariteit te verkrijgen, welke langzamerhand echter weer begon te min deren. In de memoires van Tim Healy, den nationalistischen Ier, die tenslotte ver tegenwoordiger der Britsche Kroon is ge worden te Dublin, lezen wij onder het jaartal 1892, dat de schrijver toen Lord Spenser, den bekenden RWden Graaf, die Eduard VII'# vriend was, aan Gladstone had hooren vertellen, dat de Prins van Wales dier dagen, Victoria's zoon, hein had voorgesteld dagelijks in Londen'# Rotten Rew te gaan paard rijden met een hoogen hoed op. De hoedenfabrikan- ten, wien het niet meer voor den wind ging, hadden hem hierom gevraagd. Een week lang deden beide heeren hun „va- derlandschen plicht". Ook thans worden er weer door de Engelschen pogingen in het werk gesteld om den hoogen hoed meer ingang te doen vinden. Eenige jonge conservatieve leden van het Engelsche La gerhuis, die het jammer vinden, dat het decorum van het Huis verminderd en de oude zeden in onbruik geraken, hebben een hoogenhoedenclub gevormd. Zij heb ben zich verplicht tenminste eens in de 14 dagen met een hoogen hoed op in het Lager Huis te verschijnen. De club staat voor iedereen open, doch tot nu toe hebben er zich slechts een dozijn van de ruim 600 afgevaardigden bij aangeslo ten. drie zijden opgeslagen en liet daardoor het gelaat geheel vrij en onbeschut, ter- j van lCjat jaar, waarbij een belasting van Het vaderland van de theepiant is China of Japan, misschien wel beide. De thee is bij de inboorlingen sinds onheuglijke tijden in gebruik. In China is een be paalde streek, waar de plant geteelt wordt en deze streek wordt door de Chineezen het theeland genoemd. In het begin der 17e eeuw, toen de Oost-Indische Com pagnie haar handel over geheel het Oos ten uitbreidde, werd de theepiant voor het eerst in Europa ingevoerd. De Com pagnie ging toen ook handel in thee drij ven. De theehandel met China leverde echter niet genoeg winsten op en daarom besloot men om ook op Java thee plantin gen aan te leggen. Aanvankelijk mislukten deze proeven echter; eerst in 1826 wer den eenige goede resultaten verkregen. De regeering had uit China en Japan thee zaden laten komen en deze te Buitenzorg geplant. De planten ontwikkelden zich goed, maar daar men niet wist, hoe de planten verzorgd moesten worden, kwam men niet veel verder. Men zond toen een zoogenaamden theeproever maar China, die aldaar met levensgevaar het kweeken van de theepiant bestudeerde. Hij slaagde erin zich het geheim van de thee-cultuur eigen te maken en nam eenige Chineezen, die hiervan goed op de hoogte waren, mede naar Java. Van 0ien tijd af worden er ook op Java groote hoeveelheden thee ge kweekt. Uit China werd de theepiant overgebracht naar Indië, Brazilië, het ei land Mauritius, Noord-Amerika en naar de hooge' dalen van den Himalaya. Ons land was een der eerste staten van Eu ropa, waar dit Chineesche voortbrengsel het eerste bekend werd. In 1660 was de thee in Engeland ook reeds algemeen be kend, zooals blijkt uit een parlements.actie wijl de steek der gentlemen tusschen beide uitersten was opgetoomd. Omstreeks het jaar 1750 werden de ronde hoeden een algemeene volksdracht, terwijl de driekantige steken het hoofd deksel bleef der meer vermogend- en ongeveer negentig cent werd geheven van elke kan thee, welke in de koffiehuizen werd verkocht. De thee kostte toenter tijd in Engeland dertig tot zes en dertig gulden per pond en een geschenk van twee in over de thee wordt gesproken, is „His torica Indica", hetwelk te Leiden in 1583 verscheen. HOE DE THEE GROEIT. De stam is bedekt met een grijsachtige ter, welke opgeveer li/2 meter hoog wordt. D estain is bedekt met een grijsachtige schors; de bast van de takken is kas tanjebruin en die van de jonge twijgjes groenachtig. De bloem van den theeboom is wit of bleekgeel en gelijkt veel op, een wilde roos. Deze bloemen worden op. gevolgd door zachte groene peulen, waar van elk een tot drie zaadkorrels bevat. De planten worden uit zaad geteeld en over het algemeen wacht met drie jaar, voor dat de bladeren worden afgeplukt, üe bladeren worden met zorg één voor ééti geplant en gewoonlijk doet men drie of vier plukken in een jaar; de eerste pluk in de lente is de beste. Voor groene thee worden de geplukte bladeren een uur of twee te drogen gelegd, voordat zij in heete pannen, welke boven een houtvuur hangen, worden gedaan. Zij worden dan vlug omgeroerd, daarna opgerold op een met mat bedekte tafel en vervolgens weer geroosterd en gerold, gedurende welke be werking de kleur ontstaat. De nabehan deling van het sorteeren en uitlezen kan dan geruimen tijd worden uitgesteld. Zwarte thee verschilt hierin met groene thee, dat de bladeren langer drogen voor dat zij boven het vuur gaan. Terwijl zij afkoelen worden zij omgeschud en ge klopt en ten laatste boven een veel flau wer vuur gedroogd. De zwarte theeën van de tweede en derde pluk dragen de na men van congo, souchen, kempoey, boey en caper.cingode groene soorten wor den gerangschikt in hysant, joosjes, uxun, tschin, tunkay en songlo. De Chineezen drinken de thee zuiver; gewoonlijk wordt een handvol thee in een porceleinen bek ken of in een trekpotje gedaan, en er kokend water op gegoten. Deze bewer king wordt drie of viermaal herhaald, tot. No. 6 1 R®. 5. No. 'No. No. 4. No. I. No. 10. No. tl No. 7 No. 8. lillik Nos. 1-2-3 zijn hoeden uit den tijd van Philips van Valois en Karei V. Nos. 4-5-6 zijn geteekend naar een schilderij uit het jaar 1544. Nos. 7-8 zijn modellen van hoeden, welke op het laatste der 16e eeuw werden gedragen. Nos. 9-10-11-12 werden gedragen onder de regeering van Karei I van Engeland, onder de republiek in 1644 en later onder jacobus II en Willem III. Daar de vorm van deze hoeden zeer ongemakkelijk was, ging men er spoedig toe ovei de kanten van den hoed op te slaan, zooals men ziet onder Nos. 13-14 Nos. 15-16 geeft de driekantige hoed, welke in de 18e eeuw algemeen werd gedragen, te zien. In réén woord, de Koeden waren zoo algemeen, dat zelfs de dienstboden zulk een hoofddeksel droegen, en de man, die geen fluweelen of vilten hoed droeg, was niet meer in aanzien. In 1607 bepaalde men, dat ook ruiters een h'oed moesten dragen, die om Ket hoofd sloot met een vrij smallen rand, ten einde dien niet bij Ket springen of stooten van het paard te verliezen, of om te voorkomen, dat Kij niet op, zijn neus zakte. In een liedje van het jaat 1655 zijn da modes der verschil- achtbare personen. Eerst in 1790 geraak- ten de drie punten nagenoeg geheel bui ten gebruik en werden door de ronde hoeden verdrongen. Omstreeks 1731 wer den in Amerika voor het eerst leghorn- Koeden verkocht, soms gevoerd met groe ne zijde, voor niet minder dan f10 per stuk! In 1796 waagde een Londensch'e jongeman het, voor de eerste maal met een hoogen hoed op straat te verschij nen. Hetgeen niet alleen, zooals thans de eerste strooKoed van het jaar, spottende pond en drie ons thee aan den koning dat alle kracht eruit is. Soms doen zij werd als zeer kostbaar beschouwd. Toen de thee in Nederland, Engeland en Frank rijk steeds meer gebruikt werd, wilde men de theepiant ook naar Europa overbrengen er ook wel zout, gember of suiker bij. De thee werd vroeger ter verzending van de plantages naar de zeekust door koelies vervoerd, die de kisten over de bergen en aankweeken. Dit ging echter niet zoo droegen, totdat zij aan een bevaarbare gemakkelijk. De Chineezen zagen derge- rivier of konaal kwamen, waarlangs de lijke pogingen met leede oogen aan, want als de theeboom in Europa gelukte, dan zou hun handel natuurlijk een groot ver lies lijden. Ook was het zeer moeilijk om op de lange zeereis de planten levend te houden, daar zij groote temperatuursver- wisselingen moesten ondergaan. Toen het bleek, dat het onmogelijk was een thee- plant levend over te brengen, probeerde men liet ook met de zaden, doch ook deze pogingen mislukten. Twintig jaar lang beproefde Linné een levende thee- plant in Europa te krijgen; herhaalde ma len liet hij de planten en zaden uit Ciha meebrengen, maar steeds waren zij dood als zij in Europa aankwamen. Toen ver zocht hij prof. Gmelin, dat hij hem door een Moscovitische karavaan theezaad zou laten meebrengen, doch dit werd door de waakzaamheid van de Chineezen verijdeld. Soms, 41s men er zich' over verheugde eindelijk eens een levende theeheester in Europa te bezitten, zag men, als de plant begon te bloeien, dat men bedrogen was en dat het slechts een soort kamillen wa ren, welke men van de Chineezen had ontvangen. De Zweedsche scheepskapitein Carl Gustva Eckberg bracht op verzoek van Lïnné th'eezaden mee, welke hij kort na zijn vertrek in een pot met aarde deed, zoodat zij voor de aankomst te Gothenberg ontkiemden. Op 3 October 1754 kwam zoodoende het eerste levende tWeeplantje in den plantentuin van Up- sala. Toen beweerde de Franschen, dat zij reeds vroeger de eerste bloeiende thee- plant aan den koning hadden aangebo den. Deze plant zou door een Fransche geestelijke uit China zijn meegebracht. Linné wist een gedroogd blad van dezen heester te verkrijgen. Hledoor bleek het, dat dit de echte thee niet was en kwam aan de Zweden de eer toe van de eerste bloeiende theepiant in Europa te bezit ten. Het oudste geschrift in Europa, waar thee dan verder verzonden kon worden. De thee bevat veel looistof of tannine, is tengevolge daarvan minder nadeeligj voor de maag en ingewanden dan de koffie. Behalve de genoemde soorten van. thee zijn er ook nog slechtere soorten, welke niet in den handel komen. Van deze bladeren worden koeken bereid, welke hoofdzakelijk in het noorden van China, in de binnenlanden van Azië en vooral door de zwervende stammen in den woes tijn Gobi wordt gebruikt. Om die thee te gebruiken worden de koeken in stuk ken gesneden, tot poeder gestooten en met water, melk, meel en vet gekookt In Japan wordt de theebouw hoofdzake lijk door vrouwen en kinderen verzorgd. Men plant de struiken in lange rijen of ookwel in boschjes. De tusschenruimten worden met koren en veldvruchten ge vuld. In het landschap Oedsi wordt de dag, waarop de blaadjes worden geplant, feestelijk gevierd. In Japan brengt men den taikoen jaarlijks een geschenk van thee. Deze thee bevindt zich in een ruwe houten kist, welke op een draagbaar staat en overdekt is; het deksel draagt het kei zerlijk wapen. Gedurende den geheelen weg mag de draagbaar niet worden neer gezet; de dragers leggen haar op de schou ders van anderen, die hun aflossen. In elk dorp waar men komt, verkondigt een omroeper, dat de kist nadert, waarop alle menschen neerknielen. Deze japansche keizers.thée, waaraan men bij de berei ding alle mogelijke zorg besteedt, over treft de fijnste Chineesche soorten verre in smaak en kwaliteit. De Japansche groo ten hebben op reis altijd een kistje met thee bij zich. Bij de mindere standen hangt den geheelen dag een ijzeren pot met thee boven het vuur, waaruit een ieder zich kan bedienen. De verouderde thee wordt afgetrokken om zijden stoffen lichtbruin te verven.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1934 | | pagina 4