I llllfl De eenzame ongeluksvogel. Anneliesje houdt modeshow Miesje is een deftige mevrouw - Een. broertje van de ooievaar. De reiger, het broertje van de ooievaar, wordt vaak beschouwd als een vogel, die ongeluk aanbrengt. Waarom men dezen vogel een ongeluksvogel noemt, is eigen lijk niet bekend. Misschien omdat de rei ger zooveel visschen en kleine dieren kan verzwelgen of misschien wel omdat de rei ger altijd heel hard, maar ook heel sluip- achtig loopt. Met zijn lange pooten kan de reiger in één uur tijds een haast even groo- ten afstand afleggen als de struisvogel. De reiger is een stille vogel, omdat het minste gerucht de prooi, waarop hij loert, kan verschrikken; hij verroert zich niet, omdat de minste beweging zijn tegenwoor digheid zou verraden. Als de reiger geen honger heeft, loopt hij heel langzaam en statig. Het schijnt soms wel, alsof de rei ger bang is, dat men zijn voetsporen zal ontdekken, want als het dier zijn pooten neerzet, dan doet hij dat zoo bedachtzaam als een kat, die op een vogeltje loert. De natuur heeft den reiger overvloedig van alle wapenen en verdedigingsmiddelen voorzien: met zijn lange vederlooze pooten kan hy groote stappen doen en zich ook te water begeven; de vingers, van lange en puntige nagels voorzien, strekken hem tot steun en maken het hem gemakkelijker zich aan kleine planten in de moerassen vast te hechten; zijn lange en sterke bek is van een soort van naar achter gebogen tanden voorzien, bestemd om de kleine diertjes, welke zonden kunnen wegglijden, tegen te houden. De reiger leeft meestal afgezonderd van alle overige vogels; hij zoekt zijn eten zelf op en zou het heel minderwaardig vinden de buit van zijn collega af te snoepen. Vaak blijft de reiger, op den oever van de rivier, de vijver of een moeras, urenlang op dezelfde plaats, staande op één poot, het lichaam bijna geheel recht, met den kop en den bek in de schouders staan turen in de verte. Dan gelijkt de reiger een stee- nen beeld, maar zoo gauw hij dan een kik ker en visch voorbij ziet schieten, wordt hij wakker. Hij holt nog niet direct zijn prooi achterna, maar gaat behoedzaam te werk. Hij waagt zich voorzichtig in het water en met zijn scherpe oogen ziet hij dadelijk waar het visch je of de kikker zich ophoudt, om er dan opeens op af te schieten. Als de reiger honger heeft verslindt hij een visch in één keer, en als hij geen honger heeft, dan legt hij de visch naast zich neer, om het dier pas na enkele uren te verschran- sen. Maar de reiger staat niet altijd op den loer om een prooi te vangen; vaak zweeft hij boven de vijvers en fladdert met zijn groote, lange vleugels heel statig boven het water. De reizer kan zoo hoog vliegen, dat het voor ons dikwijls net lijkt, of er een zwarte stip in de lucht gaat. Van den reiger wordt vaak gezegd, dat het een trekvogel is, maar dat is toch een De straf voor snoeplustige Mie. Mie was een beste keukenmeid, maar ze had één groot gebrek: ze was n.1. zeer snoeplustig. Wanneer Mie's mevrouw de stad in ging, dan kon ze er verzekerd van zijn, dat haar keukenmeisje van alle pot jes en schaaltjes iets had gesnoept. Op een middag zette mevrouw een schaaltje heerlijke aardbeien neer voor de twee kinderen, die uit school zouden komen. Mie, die de aardbeien zag, snoepte er eerst één van en dat er daar na nóg een. Hè, ze vond ze zóó lekker. Je kon er haast niet van af blijven) en weer verdween er een groote aardbei in Mie's mond. Totdat ze opeens tot de ontdekking kwam, dat er nog maar héél weinig aard beitjes waren. Juist, toen ze nog aan haar laatste aardbei peuzelde, kwam mevrouw terug. O, wat schrok de snoepster! „Foei Mie, die aardbeitjes waren toch immers voor de meisjes, die uit school komen!" Mie kreeg een vuurroode kleur op haar toch reeds roode wangen en stamelde ver legen haar excuus. „Nu, laten we maar niets tegen de meisjes zeggen en tracteer hen Zondag maar eens op een dikke reep chocolade, dan kun jij de laatste aardbeien opeten". Mie was blij, dat mevrouw niet erg boos was en in géén tijd was het heele schaal tje met vruchten leeg. Toch zou Mie's snoeplustigheid nog eens duur te staan komen. Op een morgen had mevrouw van de heerlijke soep, die men den vorigen avond had gegeten, nog een paar heerlijke stukjes vleesch en gehakt over gehouden. „Mie", zei ze „gooi dat soeovleesch maar gd het bord van Fido" en meteen zette zij het bord van den kleinen zwarten hond op het keukentafel tje. Fido wist altijd al vooruit, dat hij wat kreeg, als de vrouw zijn bordje van den grond opraakte, het schoonwaschte en het op het keukentafeltje plaatste. Toen de vrouw de keuken uitging, bleef bleef de hond met Mie ach ter, maar Fido wachtte te vergeefs. En weet je waar om? Wel, toen de vrouw de deur uit was gegaan, snoepte de meid alle lekke re Vleeschstukjes zelf op! Dat vond Fido toch wel wat erg. Hij liep weg en was boos op die nare Mie, die alle lekkere dingen zelf op at. „Hallo, ouwe jongen, wat loop je beteuterd te kij ken"", het was Bello, die hem aansprak. Bello was ïen goedige, trouwhartige hond, die alle grieven van van kleinen Fido geduldig aanhoorde. Zoo ook nu weer; Fido vertelde van de snoep lustige meid en zon op wraak. „Weet je wat;" sprak Bello. „Ze moet 'n lesje hebben. We vragen de hulp van Floris en Polly en als Mie straks buiten komt om het straatje te gaan schrobben, dan pakken wij haar bij haar schort en grommen zoo he vig, dat ze er bang van wordt." „Ja, riep Fido, en we bijten haar heele schort kapot". Polly en Floris, die het plan hoorden, vonden het „knal" en zoo wacht ten de vier hondjes de komst van Mie af Het duurde dan ook niet lang of Mie kwam zingend met emmer en borstels naar bui ten „Juist, éoorf ze den emmer had neer gezet, stoof Fido, gevolgd door de andere honden, op haar af en trak aan mooien nieuwen schort. „O help, help!" gilde Mie en snélde verschrikt weg, waardoor haar schort werd stukgetrokken. „O nare hon den, koest, koest!" deed Mie. Wat was ze geschrokkenSchreiend kwam ze weer in de keuken en bekeek haar nieuwen schort, die onherstelbaar gescheurd was. De honden buiten blaften nóg de meid na en Mie durfde niet meer buiten te komen, tot dat de beesten waren weggeloopen. „Hoe zou Fido toch zoo nijdig zijn ge worden?" vroeg mevrouw verbaasd, toen Mie haar het kapotte schort toonde. „Ik weet 't niet mevrouw", schreide de meid, maar ze wist 't wel. Fido had wraak geno men op haar snoeplustigheid. Maar een lesie is het voor Mie wel geweest l onjuistheid, want een reiger kan gewen nen zoowel in de warmste streken als in het hooge Noorden. De reiger is erg honk vast; hij verlaat niet graag zijn oude plaatsje, alleen wanneer de honger hem kwelt, gaat hij een verre reis ondernemen om voedsel te zoeken. De reiger vliegt door regen, sneeuw en hevige winden, maar daar schijnt hij geen l^st van te hebben, want hij denkt er niet aan ergens te gaan schuilen, zooals de meeste'vogels dit doen. De reiger bouwt een nest op de hoogste takken van een boom en wel uit riet en veertjes. De eieren van een reiger zijn langwerpig, haast puntig aan beide zijden en groenachtig van kleur. WAAR BEWAAR JE JE VINGERHOEDJE. Heirbij een aardag knutselwerkje voor onze meisjes. Het handwerkje lijkt heel gemakelijk, maar het is toch heusch niet zoo gauw klaar, als je wel denkt. Het hand werkje stelt voor een groote zomerhoed, waarom een rand van bloemtjes. De rand is dubbel, waartusschenin, zooals de teeke- ning duidelijk aangeeft, een flanellen lap je komt te liggen om speldenen naalden op te bewaren. Om een goeden vorm in het bollejte te verkrijgen, gebruik je je vingerhoedje af en toe, om te zien, of de bol wel goed rond loopt. De bol kan ook zoo groot worden, dat de vingerhkoed er 'in past, en dan heb je meteen een mooi plaatsje om je vin- ge^hoedtje te bewaren, want vinger hoedjes zijn meestaai van die dingen, die zoo gauw weg raken, juist omdat een vin gerhoed zoo klein is. Het vervaardigen van een dergelijk knut selwerkje eischt wel geduld, maar de steek is heel gemakkelijk: een eenvoudige één stokjes steek, 'of de z.g. kettingsteek, die iedereen kent. Oe fand mo^t mooi plat liggen en daar om is het noodig, dat je af en toe een losse steek tusschen de stokjes doet. Zooals je op het eerste gedeelte van het plaatje ziet, zijn de twee randen aan elkaar gehecht, tenminste voor een klein stukje en daar tusschenin komt het flanellen lapje, waar op je naalden en spelden bewaart. Schooljuffrouw: „Heb je weer ge vochten, Jantje, je ziet er zoo uit?" Jantje: „Nee, juf, maar we zijn gisteren verhuisd, en toen moest ik de kat dragen". Cv WGfGGU K ;»rasr;*>V. EN „En als je dan 'n beetje vroeg komt Mies, dan gaan we heel iets leuks spelen", riep Annelies haar vriendin nog na. Deze laat ste knikte alleen en zwaaide met haar schooltasch Anneliesje tot afscheid. Hè, dat kon nu juist een leuke middag worden. Zoo met z'n beitjes en geen huis werk gélukkig. Moe|er zal 't toch wel goed vinden, dat zevanmiddag bij Anne lies gaat spelen. Vlug liep Miesje naar huis. „Dag moeder, vindt u 't goed, dat ik vanmiddag bij Anneliesje ga spelen?" „Na- tuiirlijk kindje, maar eerst behoorlijk eten hoor". „Ja, moeder", zegt Mies gedwee en gaat gauw aan tafel. „Waar ga je spelen Mies?" vraagt Eddy, •haar eenige broertje. „O Ed, niets voor jou hoor. Ik ga met m'n poppen bij Annelies spelen. Of wou je soms mee?" voegt Miesje er half-lachend aan toe. En tot haar stom me verbazing zegt Ed eensklaps: „Ja, graag!" Moeder en Miesje lachen er om. „Ach Eddy, wat heb je daar nu aan", zegt moe der, en dan: „Je zoudt het de meisjes mis schien maar lastig maken". „Hè nee, moe der heusch niet. Bij Anneliesje is 't altijd zoo gezellig!" „Je bedoelt, dat d'r moeder altiid van dia lekkere koekies heeft...." plaagt Meisje hem. „Nou ja, die néém Je d'r bij", antwoordt Ed. „Nou goed, 't kan me niet schelen, maar Annefies vindt 't vast gek!" „O nee hoor, dat vindt ze ge woon", antwoordt Ed, die blij is, dat hij met z'n zusje mee mag. Wat heb je er ook aan den heelen middag thuis te zitten. Ed leert nog gauw even z'n lessen als Miesje verder haar boterham eet. „Nou Ed, ik ga weg hoor. En als je mee gaat moet jij ook 'n pop dragen!" Dat vindt Eddy wel 'n beetje mal, maar hij doet 't toch maar, anders moet hij thuis blij ven. „Nu jongens", zegt moeder, „niet te laat thuis hoor en Eddy, de miesjes niet pla gen hoor". „Nee moest, daaag!" roepen de kinderen en gaan de deur uit. Anneliesje heeft intusschen al alles klaar gemaakt. Ze is van plan een jurken-ten toonstelling te gaan houden. Alle poppen moeten dan op z'n mooist gekleed zijn en een voor een langs Miesje, die „het pu bliek" uitmaakt, heel nuffig heen en weer wandelen. Anneliesje's moeder noemt dat „mode show"; Annelies is ook wel 'ns met moe der meegemogen naar zoo'n „modeshow", maar moeder zegt: „Daar ben je eigen lijk nog te klein voor". O stil! Daar gaat 's NACHTS IN DE KEUKEN Nauwelijks heeft Mina de keukendeur achter zich dicht, of het peperbusje roept: „Zeg, kunnen we nog niet beginnen!" „Och", zegt de half-volle-azijnflesch, „het is, geloof ik, nog zoo vroeg". „Nee hoor!" jubelt de wekker op de kast en ze laat elf zilveren tikjes hooren. „Hè, wat mooi", zuchten de kristallen messenlegger, die Mina vergeten heeft weg te bergen. „O, hebben jullie dat nog nooit gehoord?" vraagt de fluitketel. „Nou, maar als jullie eens een keertje hier zijn, als ik ga zingen, dan zal je eens hooren, hoe mooi ik dat kan!" „Werkelijk?" vragen de messenleg gers verwonderd. „Nu, wij kunnen ook dansen". „Hè, laten we dan maar begin nen", zegt het peperbusje weer. En zich tot de messenleggers wendend zegt het busje: „Ja, zie je, wij kunnen ook dansen, wij doen het iederen nacht hoor." Wat ging het er nu lustig aan toe; de keuken was haast te klein. Muziek was er ook. Af en toe miauwde poes 'ns deftig, en dan hoorde je weer het zilveren stemme tje van de wekker. Maar tegen den mor gen werden ze wat moe en geen wonder ook; je kunt toch ook niet maar blijven dansen. De messenleggers, die voor het eerst een nachtje in de keuken waren ge weest, hadden er niets geen spijt van; ze hadden genoten! Kukeleku! deed de haan buiten. Hemel tje nu was de pret afgeloopen. Allen zoch ten hun oude plaatsje op, want als de haan kraaide, stond Mina op, en deze mocht niet 2ien, dat er 's nachts in de keuken werd gedanst. de bel af. Even luisterenja t is Mies, maar ze hoort nog 'n stem. O hemel! Eddy is er ook bij. „Dag zeg, vindt je 't gek. Ik heb Ed meegebracht. Hij wou zoo graag mee" zegt Miesje dan als ze de kamer- komt. Annelies moet even lachen en zegt dan: „Wel nee hoor, niks gek. Dag Ed." Ed lacht maar zoo'n beetje als hij de heele ipoppenkaravaan in de vensterbank ziet staan. „Zeg ik heb iets leuks bedacht. We gaan „modeshow" spelen. Miesje weet al van Annelies wat dat is en vindt 't 'n reuze leuk spelletje. „En dan is Ed mijn man en die gaat met mij mee!" juicht ze. „Ja, da's leuk", zegt Annelies en dribbelt heen en weer om alle poppen nog eens netjes te rangschikken. „Nou Mies, je moet deze stoel maar ne men als je komt". „En ik dan?" vraagt Ed bedeesd. „Jij blijft natuurlijk staan en ik vraag dan af en toe jouw raad", bedisseld Miespe. „Ik zal m'n hoed op zetten." „Ja en ik ga mama's bril van beneden halen." Een oogenblik later komt Annelies terug en heeft haar moeder's oude bril, waaruit de glazen zijn weggehaald, bij zich. „O eenig zeg!" roept Mies en loopt met haar bril heel nuffig door de kamer. „Nou, we beginnen hoor. Gaan jullie even op de gang staan en dan kom je alle twee gelijk binnen. Annelies maakt haar laatste toe bereidselen en gooit dan plots de kamer deur met een sierlijke zwaai open, waar na zij aankondigt: No. 1 van het program ma: sierlijke middagjaponnen l" Eddy proest en krijgt van Miesje, zijn „echtge- noote" een por in de ribben. Miesje zet zich in het kleine stoeltje neer en haalt haar bril te voorschijn. Intusschen komt de eerste pop „op de planken". De pop draagt 'n keurig jurkje van Schótsche zijde en Miesje knikt goedkeurend. Als Annelies de pop wil neerzetten, zegt Miesje: „Juf frouw, laat die dame eens even terugko men" en de „dame" wordt teruggeroepen. „Het volgend nummer is een prachtige avondjapon!" kondigt Annelies aan er Eddy vermaakt zich kostelijk. Hij begrijpt maar niet, hoe de meisjes zoo goed hun lachen kunnen houden. Als hij naar 't wijsneuzig gezichtje van Miesje kijkt, moet hij al lachen.... „No .3: een mor gengewaad van wollen katoen!" roept An nelies en Miesje lacht heel eventjes om dat „wollen katoen". De kinderen hebben de grootste pret en die pret wordt nog verhoogd als Anneliesjes moeder met thee en koekjes bovenkomt. Ze vertellen moe der van de poppen en de mooie jurken, die Annelies heeft laten zien, en knabbe len onderhand aan de lekkere amandel koekjes, die Anneliesje's moeder zelf heeft gebakken. OM TE LACHEN. Gast in een restaurant: „Is dit kippen soep, ober? Dan is het vast afkomstig van een waterhoentje! Je auto rammelt ontzettend! Doet-ie dat altijd? Welnee, alléén als hij rijdt.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1934 | | pagina 8