OPNIEUW NAAR HET DAK DER AARDE
Ruttledge te Darjeeling opgebroken
Rb
Zullen de in hun rust verstoorde
en vertoornde goden van de
Mcunt Everest hem en de
zijnen opnieuw dwars-
boomen
Een. zeer kort bericht uit Darjeeling
meldde, dat de vierde expeditie, welke zal
trachten den Mount Everest te bestijgen,
Darjeeling heeft verlaten, enorme moei
lijkheden en ontberingen tegemoet. Voor
de vierde maal zullen enkele blanken en
tientallen inboorlingen kampen tegen
koude, sneeuwstormen en.... gebrek aan
adem; zullen zij worstelen over gletschers
en scherpe rotsen naar het eenige doel:
Het dak der aarde, den circa 8900 meter
hoogen top van den Mount Everest, den
hoogsten berg der wereld. En waarom zul
len deze dappere mannen al dit lijden
doorstaan? Is de wetenschap met het be
stijgen van den top zoo bijzonder gebaat?
Cp deze laatste vraag mag men, nu reeds
drie maal onderzoekers bij den top zijn
geweest, wel ontkennend antwoorden.
Slechts de eer drijft de menschen in deze
ontberingen, want de menschen willen
alles overwinnen, zelfs den Mount Eve
rest, waarvan de top slechts een kale en
gladde klomp steen is, waaraan de puntige
houweelen slechts moeilijk een steunpunt
vinden en welke door de hijgende, naar
adem snakkende en verkleumde menschen
sjoehts niet enorme inspanning voetje voor
voetje kan worden beklommen.
En ondanks deze ontberingen en het le
vensgevaar zullen er menschen zijn, die
zich gedrongen voelen te gaan. Reeds heb
ben stoutmoedige vliegers den heiligen
berg ten deele ontsluierd en hebben mo
toren geronkt boven den' hoogsten top.
Maar deze top is nog nimmer door een
menschenvoet betreden en insiders betwij
felen, of dit wel ooit zal geschieden.
Het gebergte.
Het Hymalaya-gebergte, de hooge Zui
delijke randstreek van Centraal-Azië,
scheidt Tibet van de Noordelijke vlakten
van Indië. Vanaf het doorbrekingsdal van
den Indus reikt het tot het dal van den
Tsangpo-Brahampoetra; volgens dezen af
stand berekend, is het gebergte niet min
der aan 2400 kilometer lang. Over het al
gemeen spreekt men van een Oostelijke,
een centrale en een Noordoostelijke Hy-
mala.
De hoogste top van den Hymalaya wordt
in de zóne van Baltistan bereikt, waar het
gebergte 287.000 meter boven den grond
uitsteekt. Evenwel staat deze berg niet al
leen, doch in dit enorme hooggebergte
munten de bijna geheel onder sneeuw en
ijs bedolven ketens uit, welke tal van pie
ken ter lengte van 7 a 8000 meter hebben.
Het Hymalaya-gebergte wordt door de
dalen der bronrivieren van den Ganges
gescheiden en in het Noorden wordt het
door het lengtedal van den Boven-Sad-
ledje in het land Hoendes afgesneden.
Hier is de langste gletscher 19 kilometer
met een piek van ongeveer 3450 meter. De
Oostelijke Hymalaya, dat onder Britsch
beheer staat, is tot op heden het minst
nauwkeurig onderzocht, terwijl het overige
gedeelte van het gebergte tot de half- en
onafhankelijke landen Tibet, Bhutan en
Nepal behoort.
Vooral de streek Nepal onderscheidt
zich door de bijzonder interessante flora
en fauna en is daarom voor de weten
schap van een waardevolle beteekenis.
Aan de zuidzijde tot een hoogte van on
geveer 1200 meter, is de streek speciaal
Indisch en wordt in de woeste gedeelten
door olifanten, tijgers, apen, papagaaien
en andere tropische dieren bewoond. In
de zijde, grenzende aan Tibet, treft men
veej wilde ossen, steenbokken en wilde
schapen. Op geologisch, geophysicalisch en
geomorphologisch gebied heeft het Hyma-
layagebergte aan de onderzoekers veel ge
leerd.
Reeds in 1840 stelde de Britsche astro
noom en geophysicus Praat vast, dat de
enorme sneeuw- en ijsmassa van het ge
bergte van den Hymalaya niet overeen
stemt met een evengroot surplus aan
massa, welke conclusie tot de voorstelling
van het „compensatiedenkbeeld" der ge
bergten, welke met het denkbeeld der iso-
xlatie de nieuwe ideeën en theorieën, be
treffende gebergte- en vastelandsvorm,
sterk heeft weten te beinvloeden. Meer
malen reeds hebben expedities het waag
stuk naar den top van het gebergte pro-
beeren te ondernemen.
Darjeeling is een district in het Noor
den van de provincie Bengalen in En-
gelsch-Indië en heeft een oppervlakte van
3000 K.M.2, waarop ruim 250.000 menschen
wonen. In het Noorden van het land loo-
pen de lage voorketens van de Hymala en
daar is de hoofdstad van het district, wel
ke denzelfden naam Darjeeling draagt,
gelegen.
De hoofdstad is door middels van een
spoorlijn met Calcutta verbonden. Dar
jeeling zelf ligt op een hoogte van 2200 me
ter en telt 22.000 inwoners. Het is een aan
genaam en druk bezocht zomerverblijf,
zoodat dit dan ook de zomerresidentie is
van den gouverneur van Bengalen, wan
neer het in de laagvlakte heet is en de ma
lariamuggen de aanzienlijken verdrijven.
Ook komen in Darjeeling verschillende
bergpassen samen en vandaar, dat de
plaats het uitgangspunt der handelswegen
naar het Noordelijk Tibet is.
In dit plaatsje nu worden de laatste
expedities de voorbereidende maatrege
len getroffen voor den grooten tocht. Hier
worden de instrumenten naar toe gezon
den en komen de deelnemers samen; hier
werft men ook de dragers aan, die instru
menten en voedsel naar de verschillende
kampen moeten brengen, want tot op ze
kere hoogte kan men slechts van de berg-
ezels gebruik maken, welke wonderlijk
langs de smalle bergpaadjes gestadig om
hoog klimmen, niet bang zijn voor hellin
gen van honderden meters of diepe ra
vijnen.
Als het bergland echter geheel onbegaan
baar wordt, moet men afscheid nemen van
de dappere ezeltjes en worden de laatste
overgenomen door her die het het aller
laatste opgeven: de menschen.
De dragers op hun bloote voeten, tor
sen instrumenten over de puntige steenen
omhoog, door gletecherketels en over
sneeuwvelden, echter ook tot op zekere
hoogte. Want dan durven zij niet meer
verder; wat de onmetelijke woestenij en
verlatenheid om hen heen, welke zij, of
schoon gewoon aan eenzame stukken berg-
lang, nog nimmer zagen en het gebrek aan
zuurstof, hetwelk zich op groote hoogte we
gens de verdunde lucht doet gelden, de
primeert hen en slechts een ongeluk is er
noodig, om hen in janiek op de vlucht te
doen slaan naar lagere kampen.
Want dat ongeluk wordt dan geweten aan
de toorn der goden van den heiligen Mount
Everest, die in hun rust worden verstoord
en derhalve de menschen willen vernieti
gen; zelfs de onverschrokkenheid der blan
ken baat niet meer, evenmin als de be
lofte aan geld en men moet wachten tot
er nieuwe dragers zijn aangeworven, het
geen de geheele expeditie kan bederven.
Einde Juni komen n.1. de warmere en
vochtige winden uit de vlakte omhoog en
brengen sneeuwstormen en gevaarlijke la-
wine's, welke het voortgaan levensgevaar
lijk en onmogelijk maken. In een enkelen
nacht, waaien geheele kloven dicht met
sneeuw of smelten smalle en diepe sple
ten in het landschap, dat geheel van as
pect verandert en oriëntatie vrijwel on
mogelijk maakt.
Voor dien tijd moet de expeditie weer
terug zijn in meer bewoonde streken, daar
anders het leven van allen in de waag
schaal wordt gesteld. De opkomst van het
warmere en vochtige weer geschiedt zeer
snel; plotseling komen de wolken uit het
Zuiden langs den berg omhoog en ontlas
ten regen- en hoogerop sneeuwbuien, ter
wijl de temperatuur bovendien hevig
schommelt. Geen wonder, dat men haas
ten moet om de korte periode, welke het
voorjaar biedt voor zulk een langdurige
expeditie, te gebruiken.
De eerste tochten.
De Mount Everest ligt in het N.O. van
Nepal en is genaamd naar Sir George Eve
rest, surveyor-general van Indië. De bewo
ners en monniken van het bergland noe
men den Mount Everest Gaurisaukar het
geen berg der godin beteekent, terwijl de
Tibetanen hem Jomo-kangkar noemen.
Reeds voor den oorlog koesterde men plan
nen, den hoogsten berg der aarde te be
klimmen, doch wegens de enorme moei
lijkheden waarop men'stuitte, zag men hier
voorloopig maar van af. De bergbewoners
waren allesbehalve onderworpen, terwijl
aan de Tibetaansche zijde, dus ten Noor
den van Engelsch-Indië vrijwel nog geen
blanken waren geweest. Daar bovendien
de berg heilig was voor de monniken, zou
den deze de bevolking hebben opgestookt
tegen de blanken, allemaal factoren, welke
een expeditie niet in de hand werkten.
Na den oorlog werd het land echter meer
en meer bekend; reizigers doortrokken van
Oost naar West en van Noord naar Zuid
en toen kwam de Engelsche Royal Geolo
gica! Society met plannen naar voren, om
een expeditie uit te rusten. Men zocht
Deaer dagen li de vierde expeditie,
welke xal trachten de Moont Everest
te bestijgen, van Darjeeling vertrok
ken, welk plaatsje ook het uitgangs
punt is geweest van de drie vorige ex
pedities. De tocht staat onder leiding
van den Engelschman Ruttledge, die
ook reeds in 1933 heeft getracht den
top te bereiken, echter zonder succes.
Of deze expeditie erin zal slagen
den hoogsten top der aarde te berei
ken? Ofschoon vrijwel alle beklimmers
hebben verklaard, dat de top te on
gunstig ligt, kan deze expeditie gebruik
maken van de ervaringen, welke bij
vorige expedities zijn opgedaan en
wellicht den hoogsten berg ter aarde
overwinnen.
juist den hoogsten top uit, om aan deze
expeditie tevens een sportief doel te ver
binden, terwijl de Mount Everest ook niet
het uiterlijk had van onbeklimbaar te
zijn.
Men vond het van het grootste gewicht
te weten, uit welke steensoort de hoóge
toppen bestaan, welke gegevens voor de
wetenschap van groote waarde zouden zijn.
In 1922 rukte een expeditie uit onder lei
ding van Norton, Sommervell en Mallory,
nadat in 1921 een verkenningsexpeditie
was uitgezonden. De expeditie was samen
gesteld in samenwerking met de Alpine
club, omdat men behalve de geologen ook
bekwame Alpinisten noodig achtte. Deze
de dragers en beklimmers terug naar kamp
vier of drie, om op adem te komen en
krachten te verzamelen. Degenen, die de
laatste ruk zullen maken gaan naar kamp
VI, overnachten daar en probeeren bij het
aanbreken van den dag den hoogsten top
der aarde te veroveren, uitgerust met lichte
zuurstofapparaten, welke in deze hooge
regionen echter als lood zoo zwaar wegen.
En voor het invallen der duisternis moe
ten zjj weer in kamp VI terug zijn, omdat
zij anders onherroepelijk verloren zijn. Ten
eerste is de voorraad zuurstof zeer beperkt
en lang niet toereikend voor een dag en
een nacht en bovendien is een langdurige
rust, welke de beklimmers zeker moeten
hebben na den tocht absoluut onmogelijk
in den open lucht door te brengen, daar de
temperatuur 's nachts soms tot 60 gr. Cel-
ei us afkoelt en de menschen dus zouden
bevriezen. Meerdere malen zjjn expeditie
leden op hun schreden teruggekeerd, om
dat de tijd voor den terugtocht te kort zou
worden, hoewel zij slechts enkele honder
den meters van den top waren verwijderd.
Maar komen we op de eerste expeditie
terug. Tot aan kamp IV ging alles goed
doch daarboven werd het slecht. In een
groote gletscher moesten ij streden worden
uitgehouwen, terwijl bovendien voor kamp
V geen Beschutte plek was te vinden. Men
moest dit oprichten op een soort bergkam,
waar de wind vrij spel had. Kamp VI was
beter aan te leggen, doch hier deed zich de
ijle lucht gelden. Bruce en Finch kwamen
tenslotte tot 8160 M. met behulp van zuur
stofapparaten, het dak der aarde lokte,
maar achter elkaar moesten zij opgeven.
In 1924 werd een tweede expeditie uitge
rust, waarvan Mallory, die gehuwd was en
drie kinderen had en Irvine, een ongehuw
de, stevig gebouwde alpinist, de slachtof
fers zijn geworden. Er was eerst geen
sprake van dat Malüory weer mee zou kun
nen. doch vermoedelijk trok de berg hem
te sterk aan en op het laatste oogemblik ar
riveerde hij te Darjeeling, waar hij zich bij
Regelmatig vliegen strijdkrachten dei Ro val Air Farce boven de uilloopers van het
gebergte; waar opstanden geen zeldzaam heid zijn. Voor de vliegtuigen hebben de
inlanders echter e en groote vrees.
Monniken, die hun klooster hebben in
bewoonden
alpinisten hadden gedurende den winter
reeds druk geoefend.
De eerste moeilijkheden deden zich reeds
voor op weg naar het basiskamp, van-
waaruit men de pogingen om den berg te
beklimmen zou ondernemen. Onderweg
bezweken vele dragers onder de vermoeie
nissen en zij deserteerden, hetgeen het ver
trouwen der anderen sterk schokte. Boven
dien kreeg men te doen met een schier on
bekend terrein, doch het pleit voor het
doorzettingsvermogen der leiders, dat zij
een groep getrouwe dragers hebben kunnen
behouden, al gingen dezen ten slotte
slechts onder stevige bedreigingen verder
mee omhoog. De tocht ging over de 5000
M. hooge Himalaya-pas, welke dus reeds
hooger ligt dan de Mont Blanc, totdat men
de voet van den berg bereikte en op de
Rongbuk gletscher het basiskamp werd op
geslagen. Van hier uit ging men verder om
hoog, kampen inrichtend op rustige plek
ken, waar men eenigszins beschut was te
gen den ijskouden wind. Zulk een kamp
moet men zich niet al te weelderig inden
ken.
In den regel bestaat het uit slechts en
kele tenten, welke tochtvrij zijn en dus een
goede beschutting vormen tegen den kou
den, snijdenden wind en in deze tenten
bevinden zich dan de slaapzakken der berg
beklimmers, thermosflesschen met heete
dranken, eenige branders waarop men
sneeuw kan smelten en tenslotte een voor
raad voedsel, hetwelk eveneens op de bran
ders verwarmd kan worden. Het liefst
zoekt men plekken voor deze kampen uit
achter groote rotsen, maar men is soms wel
gedwongen, deze op een gletscher of in een
open dal op te slaan en ondanks de donzen
slaapzakken en de „dichte, windvrije Mee
ding, hebben de leden der expeditie dan
heel erg van de koude te lijden.
Het inrichten der eerste vier kampen
in den regel zijn er zes levert over het
algemeen niet de grootste moeilijkheden op,
omdat de berg dan nog vrij goed begaan
baar is, terwijl bovendien alle
dragers nog ter beschikking
zijn, <jie d^pakken naar boven
kunnen sjpuwen.
Ijle lucht, de grootste
vijand.
Maar hoogerop, tegen de
8000 M., doet de ijle lucht zich
gelden, het getal dragers dat
in aanmerking komt, om de
bergbeklimmers naar dit ge
deelte te vergezellen is zeer
gering, omdat slechts de sterk-
sten met een last beladen nog
verder kunnen komen. Voor
het inrichten der kampen V
en VI heeft men twee
dagen noodig, soms meer en
als deze gereed zijn, moeten
het Himalayagebergte, ver van den
wereld.
de tweede expeditie van Broce en Norton
kon aansluiten.
Men besteedde geruimen tijd aan den
voornaamst en factor, het acclim atiseeren.
Bovendien had men rijkelijk van de erva
ringen, opgedaan bij de vorige expeditie,
gebruik gemaakt. Men koos zorgvuldig de
dragers uit, die allen aan een keuring door
den dokter werden onderworpen. Boven
dien had men verbeteringen in de kleeding
aangebracht en ook de zuurstofapparaten
had men verbeterd.
Vol goeden moed begaf men zich op weg;
al spoedig bleek het echter, dat men niet
onder dezelfde gunstige omstandigheden als
den vorigen keer zou kunnen werken.
Want er woei vrijwel regelmatig een krach
tige wind, welke het voortgaan soms sterk
bemoeilijke en bovendien bracht deze wind
sneeuw mede, hetgeen tot gevolg had, dat
het terrein na een nacht soms niet meer
was te herkennen, zoodat men uiterst voor
zichtig moest zijn om niet te verdwalen of
in een ravijn te storten. Desondanks trok
men regelmatig verder; men kon meer op
de dragers rekenen, omdat er meer leiders
waren en omdat zij ook zelf beter bekend
waren met de toestanden op den berg. Het
inrichten van het basiskamp leverde geen
moeilijkheden op en ook de kampen n, UI
en IV kwamen tot stand, hoewel men veel
van de sneeuw had te lijden. Bij een tocht
van kamp Hl naar kamp IV werd echter
een karavaan dragers door een sneeuw-
lawine overvallen en zeven hunner vonden
den dood in de sneeuw, terwijl bovendien
een aantal instrumenten en een voorraad
voedsel verloren gingen. Dit schokte het
moreel der koelies zoo zeer, dat men hen
eenige dagen rust moest gunnen om weer
op verhaal te komen, alvorens men weer
verder kon gaan. Kamp V moest worden in
gericht op een barre bergkam, waar de
winden vrij spel hadden, doch voor kamp
VI was een betere plaats beschikbaar en
vandaar uit zou men de laatste etappe
trachten af te leggen. Alleen bereikte ko
lonel Norton een hoogte van 8438 ML zon
der zuurstof, nog slechts 400, M. scheidde
hem van den top, doch het opgeven van
zijn tochtgenoot had hem reeds ontmoedigd
en bovendien bleek, de laatste klim niet
zoo gemakkelijk te zijn, als het door een
kijker vanuit een der lagere kampen zich
had laten aanzien. Er waren slechts enkele
steunpunten op een zeer steile kam, welke
voor bestijging in aanmerking kwam.
Geheel terneergeslagen keerde kolonel
Norton naar kamp IV terug en deelde daar
zijn bevindingen mede. Doch niet geheel
zonder resultaat was zijn tocht geweest,
daar hij de geheele route had verkend,
waarvan de anderen gebruik zouden kun
nen maken bij een lateren tocht.
Het einde van Mallory en Irvine.
Mallory en Irvine zouden nu een poging
wagen; het oorspronkelijke plan was om
Hoog steken de „suikerbrooden" boven
het landschap uit.
zonder zuurstofapparaten te vertrekken
doch door de kijkers van hen, die beneden
de koene bergbeklimmers gadesloegen bleek
het, dat beiden de zuurstofapparaten op
hadden, zoodat zij een snelle tocht heen
en terug wilden maken. Het laatste werden
zij gezien op een hoogte van circa 8500 M.
en toen verdwenen zij achter nevelsluiers,
waaruit zij niet meer te voorschijn zijn ge
komen.
's Avonds wachtte men vergeefs op licht
signalen uit kamp VI, welke zouden be-
teekenen, dat Mallory en Irivine behouden
waren teruggekeerd. Doch er gebeurde
niets en het eenige wat men dacht was, dat
zij wegens vermoeienis of om anderen reden
nagesiaten hadden, de signalen te geven.
Doch ook den volgenden dag ontving men
geen teeken van leven; men ging omhoog
naar kamp VI doch daar waren de berg
beklimmers niet en evenmin in de naaste
omgeving daarvan. Ook boven het kamp
was met kijkers niets van hen te bespeuren
en toen moest men wel de droeve veron
derstelling maken, dat beiden om het leven
waren gekomen. Nog enkele dagen wacht
te men, doch toen noodzaakte de moeson
terug te keer en, alvorens meerdere slacht
offers zouden vallen.
Of Mallory en Irvine erin geslaagd zijn
den top te bereiken, is nog een open vraag,
welke misschien door deze expeditie kan
worden beantwoord.
In ieder geval is nadien niets meer van
hen bekend geworden en vermoedelijk
hebben zij in een gletscherspleet een onbe
kend graf gevonden.
De monniken waarschuwden.
Eigenaardag is het, dat de Tibetaansche
monniken de expeditie hadden gewaar
schuwd, niet te vertrekken, omdat er zeker
ongelukken zouden gebeuren, doch daar
deze voorspellingen gebaseerd waren op bij-
geloovigen gronden, stoorde men er zich
niet aan. De Tibetanen gelooven n.1., dat de
Mount Everest een levend wezen is en dat
zijn Moven door duizenden dwergen wor
den bewoond. De groote expeditie werd ge
waarschuwd, dat de geest van den berg
vertoornd was, omdat men zijn rust wilde
verstoren.
Negen jaar later.
Negen jaren verliepen voor men een
nieuwe expeditie uitrustte en wel in 1933
onder leiding van Hugh Ruttledge, die
ambtenaar in Britsch-Indië is geweest en
veel ervaring heeft als bergbeklimmer,
vooral in Tibet. Deze expeditie heeft twee
pogingen gewaagd doch beide zijn mislukt.
Bij een der tochten vond men Mallory's
ijshouweel.
In 1934 vertrok kapitein Wilson, verge
zeld van een aantal dragers naar het dak
der aarde; de dragers wachtten een maand
en keerden toen zonder kapitein Wilson
weer.
En nu is Ruttledge opnieuw onderweg
en op het moment dat wij dit schrijven,
kan hij reeds den top hebben bereikt. Voor
hij vertrok verklaarde hij, dat slechts spor
tieve overwegingen hem ertoe hebben ge
leid, dezen nieuwen tocht te ondernemen,
en dat de wetenschap geheel op den achter
grond is gedrongen. Of de dwergen hier
mede rekening zullen houden
De Australische gymnastiekleraar L. V.
Bryant uit Sydney, die zich te Dayeeling
bij de vierde expeditie heeft aangesloten.
H. P. B.