I k CO DE SCHATGRAVER. HOE DOM 3: POLLIE PRISÜA TEEKENEN. erTrr^;x--N - De geschiedenis van twee Javanen Er waren eens twee Javanen, twee bu ren. Ze waren niet rijk. Ze hadden een klein stukje land, waarop ze rijst verbouw den en elk had een karbouw om de ploeg te trekken. Maar het gebeurde, dat de kar bouwen stierven. Geen van beiden had geld genoeg om een ander trekdier te koo- pen. En zelf de ploeg trekken ging toch ook niet Wat te doen? Simin zat peinzend op de baleh-baleh. Wie kwam daar? Zijn buurman Kromo. Deze zette zich naast hem neder. Beiden zaten endachten. Ein delijk sprak Kromo: Simin, het wordt weer tijd om het land te bewerken, en wij heb ben geen karbouw. Wat moeten we doen? Simin zweeg en bleef in gepeinzen.Kro mo vervolgde: We hébben geen van beiden geld om een andere te koopen, maar we zouden samen een karbouw kunnen koopen, zooveel geld hebben we wel en anders ver- koopen we een paar stoelen en brengen een paar sarongs naar het pandhuis. Simin keek zijn buurman aan. Toen zei hij: Kromo, ik wist niet wat te beginnen, maar nu breng ik je uitkomst. We gaan er dadelijk op uit om een flinke karbouw te koopen. Ik heb nog wat geld, misschien genoeg voor de helft van den prijs, ook kan ik nog wat voorschot krijgen bij den Chinees, die later de rijst komt koopen. Ik heb mijn geld meegebracht, zei Kromo, neem het jouwe en laten we gaan En ze gingenEn ze kochten een kar bouw, een jong, sterk beest, dat den ploeg best kon trekken. En hij werd gebracht in den stal van Kormo. En beiden zaten weer neer, nu op de baleh baleh van Kromo. Zij dachten. Ein delijk sprak Simin: Onze karbouw is sterk, maar hij kan ons niet tegelijk van dienst zijn en onze sawah's moeten bewerkt. Wat moeten we doen? En Kromo antwoordde: Simin, we zullen de karbouw beurt om beurt gebruiken. De eene dag ik en de an dere dag jij. Wie zal hem den eersten dag vöor den ploeg spannen? Neem jij hem den eersten dag, zei Simin, omdat jij ons beiden uit den nood hebt geholpen. En zoo geschiedde het dat Kromo, den volgenden dag met de karbouw ijverig aan het werk was om zijn land te ploegen. Eten gaf hij hem niet, want dacht hij: Als de karbouw vandaag veel heeft gewerkt, dan zal hij zeer hongerig zijn en vanavond zal Simin hem wel te eten geven. En de dag ging voorbij. De karbouw werkte veel, maar eten kreeg hij niet. Des avonds werd hij gebaad en na het baden bracht Kromo het dier in Ie stal van Simin, waar slechts een beetje gras lag. Kromo ging naar zijn huisje en lachte in stilte om zijn slimheid. Simin kwam in den stal en zag, dat de karbouw het beetje gras had opgegeten, en rustig was gaan liggen, om uit te rusten van zijn vermoeidheid. Simin meende ech ter, dat de karbouw van zijn buurman wel veel te eten zou hebben gehad en gaf hem dus zelf niets meer. Den volgenden dag ging Simin naar zijn land. En de karbouw ging voor den ploeg. Maar eten had hij niet gehad, want, rede reerde Simin: Gisteren zal Kromo hem wel zooveel hebben gegeven, dat hij vandaag best vasten kan. En zoo werkte het arme beest veel, maar eten kreeg het niet. Des avonds baadde Simin den karbouw en bracht hem naar de stal van Kromo. Eten gaf hij hem niet, want dacht hij, Kromo zal wel zorgen, dat hij genoeg te eten krijgt. Maar in den stal van Kromo was niets te vinden. Van vermoeidheid legde de kar bouw zich neer. Toen Kromo kv am kijken, lachte hij weder om zijn slimheid. Die dom me Simin zorgt voor de karbouw en geeft ^em te eten en ik gebruik hem even lang als hij en mij kost hij niets! Maar ook Si min lachte om de domheid van zijn buur man. Den volgenden dag ging Kromo naar zijn land en de karbouw trok wederom den zwaren ploeg door de sawah. Het dier deed zijn uiterste best *En den volgenden dag.,., en nog een dag. Kromo dacht: Mijn buurman zal den kar bouw wel volop gegeven hebben en gaf daarom het dier niets. En Simin meende: Kromo heeft den karbouw stellig veel gevoerd, dus is het niet noodig, dat ik het ook doe; Zoo bedrogen de beide buren elkaar. En het eind? Dat zij zichzelf nog veel erger hadden bedrogen. Op een zekeren morgen lag de karbouw dood in de stal van Simin. v" v JL N. W, DE BEURT VAN DEN VLIEGENDEN HOLLANDER „Ach, ach", zei de vliegende Hollander tegen de auto, „ik ben toch zoo moe van het stilstaan hier in de garage. Ik geloof dat Fritsje mij heelemaal vergeten heeft, sinds hij mij hier heeft neergezet. Jij ziet hem zeker dikwijls, hè?" „Ja", zei de auto vriendelijk. „Giste ren heb ik hem met zijn vader en moe der nog naar zijn grootouders gebracht en weer naar huis gereden". „Hij sprak zeker heelemaal niet over mij, hè?" vroeg de vliegende Hollander weer. „Neen", zei de auto. „Hij praat nu alleen maar over zijn nieuwe slede. Je weet toch, dat hij feen nieuwe gekregen heeft?" „Ja, ik hoorde het, den dag voordat Fritsje mij hier in de garage bracht", ant woordde de vliegende Hollander. „Het is een prachtige slede en daar het pas erg heeft gesneeuwd, gaat hij er met zijn vriendjes iederen dag op uit en dan glijden zij den heuvel af met een groote vaart en maken dan beneden 'n mooie bocht". „Ja, ik ken dien weg", zei de wagen, „ik heb hem dikwijls met Fritsje gereden. Het was werkelijk heerlijk om den heuvel af te rennen en dan een mooien hoek te ma ken". „Maak je maar niet ongerust", zei de auto, „zoo gauw als de sneeuw weer ver dwenen is, komt hij jou weer hier wegha len en dan krijg jij weer een heerlijken tijd". Iederen dag vroeg nu de vliegende Hol lander of de sneeuw al weg was, maar steeds moest de auto hem teleurstellen. En juist toen de wagen er aan begon te wan hopen of de sneeuw wel ooit zou verdwij nen, zei de auto op een avond; „Ik neb goed nieuws voor je, het is warmer, de sneeuw is aan het wegsmelten, de menschen zeggen, dat het dooit". De vliegende Hollander dacht: Geluk kig, nu zal kleine Frits wel gauw komen en me meenemen. En werkelijk, 'n dag la ter kwam Fritsje en zette zijn nieuwe slede in een hoek van de garage met de woorden: „Zoo, daar sta je. Moeder zei, dat ik je hier maar moest neerzetten, totdat ik je weer noodig heb". Zonder echter een blik op den vliegenden Hollander te werpen, liep hij de garage weer uit. De vliegende Hollander was zoo verdrietig, dat hij bijna niet kon antwoorden op de vriendelijke vragen van de nieuwe slede, en eindelijk vertelde hij, dat hij zoo'n verdriet had. De slede zei: „O, maar Fritsje heeft op het oogenblik een paar rolschaatsen, waar hij mee aan het oefenen is en die nu aan den beurt zijn. Zoo gauw hij hier genoeg van heeft, zal het jou beurt wel weer worden, evenals ik weer te voorschijn word gehaald, als het weer gesneeuwd heeft". Deze woorden troostten den vliegenden Hollander wel een beetje en iederen avond vertelde de auto hoe vbc Fritsje al gevor derd was met het rolschaatsenrijden. Maar aan alles komt een eind en op ze keren dag kwam Fritsje weer de garage binnen, hing zijn rolschaatsen aan een spij ker, liep naar den vliegenden Hollander toe, en zei: „Kom, wagentje, nou ben jij weer aan de beurt". „Goedendag", fluister de de slede, „zie je wel, dat het nu jouw beurt is?" De vliegende Hollander rolde hem ver heugd voorbij en riep: „Goedendag tot ziens", en volgde kleine Frits naar de zon neschijn. DUBBELTJES-PUZZLE. Leg 12 ronde kartonnetjes, die je in je verbeelding voor dubbeltjes aanziet, en waarop je een cijfer hebt geschreven zoo op tafel als de teekening aangeeft. Tony was een jongen van bijna negen jaar, toen een oom van hem uit Inrlië kwam en zijn verlof in de woonplaats van Tony's ouders doorbracht. Nu was deze oom de peetoom van Tony en zij waren dus niet weinig blij elkaar te zien en zeer trots op elkaar. Oom Tony nam zijn neef dikwijls mee uit, als hij ging wandelen of als hij wel eens in de omstreken uit rij den ging. Zulke tochtjes waren natuurlijk heerlijk en Tony zorgde dan ook wel dat zijn huiswerk altijd keurig netjes er uit zag en af was en dat hij zijn lessen goed kende. De onderwijzer op school begreep niet hoe 't kwam, dat Tony den laatsten tijd ineens zoo veranderd was en vroeg het hem op een keer. Tony lachte even en vertelde toen, dat zijn peetoom uit Indië over was en dat hij heel dikwijls met hem mee uit mocht, maar natuurlijk alleen onder voorwaarde, dat altijd zijn huiswerk af was en hij zijn les sen kende. Zoo kwam dus het logeeren van Oom Tony hem nog ten goede ook. Maar ein delijk werd het vacantie en nu zouden zij samen uit logeeren gaan op de Veluwe. Oom Tony was eerst al eens vooruit gegaan en had nu op een boerderij een heerlijke gelegenheid gevonden, waar zij samen kon den wonen. Dat beviel hem dadelijk en een paar dagen daarna kwam hij met zijn neef aan. Ook onze Tony was uitgelaten van blijdschap, toen hij de boerderij had be zichtigd, maar nég het meest, toen de boerin hem al de kippen en kuikens en kalfjes had laten zteh'. 's Avonds mocht hij mee naar het land om de koeien te zien melken en de paarden en de veulens te zien. Nu het was er heerlijk. Zij stonden 's morgens al heel vroeg op en gingen dan heele verre wandeltochten maken. Zij namen brood en melk in een groote hoeveelheid mee in een rugzak, zoo dat zij den heelen dag den tijd hadden. Eens op een morgen kwamen zij bij een boschrijk gedeelte en Tony vond, dat het nu hier precies leek op een betooverd bosch. Hij was er van overtuigd, dat, als hij nu zijn schop bij zich had gehad, dat hij dan beslist een groote schat gevonden zou heb ben. Oom Tony lachte hem uit, maar onze jongen was er niet van af te brengen. „Welnu, dan gaan we hier morgen weer naar toe", zei oom Tony, „en dan neem je je schop mee". Dat was afgesproken en den volgenden morgen al vroeg waren zij bij denzelfden boom van den vorigen dag. Tony herken de hem direct, omdat zijn stam zoo gek er uitzag. „Net een Zeebra, oom Tony", had hij den vorigen dag gezegd. Tony begon dadelijk te graven, maar hoe diep hij ook ging, hij moest bekennen, dat er niets bijzonders was. Dan maar eens op een andere plek geprobeerd. Ook hier wachtte hem een teleurstelling. Oom Tony troostte hem en zei, dat hij immers wel had. gezegd, dat er heusch nergens iets be graven lag. Maar hoewel het huilen Tony nader stond dan het lachen, zoo voelde hij zich teleurgesteld, besloot hij toch door te zetten en ging weer een eind verder aan het graven. En jawel, daar stuit hij op iets hards. Hij riep zijn oom er bij en ook deze kon haast niet verder, omdat er iets in den grond zat, waar de schop niet doorheen kon. Het leek wel een netwerk van wor tels. Heel voorzichtig probeerden zij nu die wortels weg te snijden en na veel moeite konden zij hun handen er ondersteken. Zij trokken de laag omhoog en wat vonden zij daar: een nestje met kleine konijntjes, waar de moeder angstig piepend bij zat. Zij moesten even lachen en maakten toen het nest weer vlug dicht, maar Tony was blij, want hij had toch iets gevonden. Probeer nu, zonder een van hen een an dere plaats te geven, er vijf op iedere rij te krijgen, inplaats van vier, zooals ze nu liggen. Dat is niet zoo eenvoudig he? door KEES TER LAAN Jarenlang lag er in een van de laden van een oude laden-kast een groote doos waar in allerlei knoopen dooreen lagen. Knoopen van allerlei groote en soort. Mooie fluwee- len, prachtige roodglazen en groene, gou den en zilveren, ja, zoo raar kon men het niet bedenken of zulke knoopen waren er bij. Een van hen, de grootste van allemaal, een mooie koperen knoop had jaren geleden op den jas van een officier gezeten en had zich daarom het recht toegeëigend, zoo'n beetje de baas te spelen over al de andere knoopen. Maar onder al die verschillende soorten lag er een, die heelemaal geen knoop was en de officiersknoop kon dan ook, tegen nieuw aangekomenen vertellen, als hij al de oude vrienden voorstelde, „Ja, Pollie Pris ma is eigenlijk geen knoop, wat ze wei is, weten we geen van allen". En dat was ook zoo, want zelfs Polly wist niet waarvoor zij vroeger gediend had. Zij lag al zooveel jaren rustig en veilig in de lade, dat zij zich niets meer van vroeger kon herinneren, alleen dat zij ergens had gehangen en dat zij dan heen en weer schommelde. Pollie Prisma was degene, die altijd vroo- lijk was en steeds nieuwe spelletjes Ver zon, als de knoopen zich verveelden. Werd er eens ruzie gemaakt tusschen een paar die elkaar niets wilden toegeven, dan was zij het ook weer altijd, die zei: „Kom sluit liever vrede, het is hier zoo prettig, waar om zal je nu ruzie maken" en altijd werd dan de vrede weer gesloten en gingen zij weer gezamelijk een spelletje doen. Zoo lagen zij al jaren bij elkaar, toen op een regenachtigen middag Liesje bij haar grootmoeder op visite was. Deze had den heelen middag zitten verstellen en Liesje begon zich een beetje te vervelen. Toen zei haar grootmoeder: Liesje kind, daar in de lade staat een groote doos waar heele mooie knoopen in liggen. Ga die maar eens be kijken". De knoopen zetten allemaal hun ooren wijd open bij deze mededeeling en waren blij, dat er eens iets heel bijzonders zou gaan gebeuren. Liesje liep naar de lade, haalde de doos er uit en zette deze op den grond. Toen zij de dseksel er af deed, riep zij uit: „O, Oma, wat een prachtige knoo pen zijn dat. Zij gooide ze nu op den grond om ze beter te kunnen bekijken en kwam niet uitgepraat over de mooie, witte, en groene en roode en parelmoeren knoopen, om nog niet eens te spreken van de gouden en zilveren. Toen zij ze zoo soort bij soort legde, ont dekte zij ineens Pollie Prisma, en verwon derd vroeg zij: „Oma, wat is dat voor een rare knoop? En wat is het een mooie". Oma nam Pollie even in haar hand en zei: „Ach kijk, daar heb je Pollie Prisma. Zij heeft vroeger altijd aan een koord voor het raam gehangen. Haar hart is vol regenbogen en zij heeft een groot geheim en als de zon schijnt, zal zij wel zoo lief zijn het je te ver- tellen". Pollie sprong van blijdschap, want nu herinnerde zij zich ook plotseling weer haar plaatsje aan het raam en zij wist opeens ook weer, hoe het kwam, dat zij zich al die jaren zoo gelukkig had gevoeld in de lade, omdat zij het geheim in haar hart droeg. Oma nam Pollie mee naar beneden en hing haar weer met een nieuw, mooi koord voor het raam. Het regende al een paar dagen en Pollie wachtte op de zon. Maar er was zoo veel te zien door het raam, dat zij er tenslotte heelemaal niet meer aan dacht, dat zij ergens op Wachtte. Toen opeens op een morgen, dat zij wak ker werd, scheen de zon. En deze scheen zoo warm door haar heen, dat haar hartje be gon te stralen. De geheele kamer had opeens een ander aanzicht. Overal op de meubelen, op de schilderijen en andere voorwerpen speelden de mooie kleuren van den regen boog. „Dat zijn de stralen van mijn vroo- lijkheid", dacht Pollie bij zichzelf en hoop te, dat Liesje niu gauw zou komen, opdat zij haar geheim zou kunnen zien. En jawel, even later kwam Liesje naar beneden, wel een half uur vroeger dan zij anders gewend was en toen zij al die mooi© regenbogen zag, danste zij van blijdschap en zei: „Oma, nu weet ik het geheim van Pollie Prisma, dat waren natuurlijk al die kleine regenbogen, die zij in haar hartje droeg". Toen zei Oma iets, dat Liesje en Pollie Prisma zich nog lang herinnerden, ofschoon zij dat misschien op het oogenbllbik niet wisten. „Ik ben benieuwd", zei Oma, „of wij al len niet van die aardige regenbogen in ons hart hébben, net als Pollie Prisma.. Ik ben ook benieuwd, dat als wij 't warme zon licht er doorheen zouden laten schijnen, of wij deze mooie kleuren ook niet de wereld in zouden kunnen sturen, die het leven zoo mooi maken". En Oma had gelijk. Want als wij vrien delijk en hulpvaardig zijn voor andere men schen, dan toon en wij ons goede hart en elke goede daad is dan zoo'n kleine kleurige regenboog. DUBBELTJES-PUZZLE. Oplossing: Plaats no. 6 op 7, no. 9 op 10, no. 12 op 1 en no. 3 op 4 en er zijn vijf dubbeltje op iedere rij inplaats van vier. WAS DAT GOED? Moeder: Heb je de twee brieven op de bus gedaan vanmorgen, Liesje? Liesje: Ja, moeder, maar toen ik ze in de bus wilde gooien, zag ik, dat u da postzegels er verkeerd had opgeplakt. Op den buitenlandschen brief had u een post zegel van 5 cent gedaan en op die voor de stad een van 12.5 cent. Moeder: En heb je ze toen toch in d< bus gegooid? Liesje: Neen, natuurlijk niet, maar. om dat ik de postzegels er niet af kon krijgen, heb ik de adressen, die er op stonden, door gehaald en omgeruild. Velen zien hoog op tegen vriendjes, die mooie teekenin- gen kunnen maken en op tee- kenles wel een negen of tien krijgen. Dikwijls hooren we 'zeggen: „Nu ja, teekenen moet je ingeboren zijn, dat kun je niet leeren". Toch is dit niet heele maal juist. Teekenen kun je heel goed leeren en met een klein beetje handigheid kun je de mooiste teekeningen maken. Maar natLiurlijk niet te hoog grijpen en niet dadelijk met ingewikkelde dingen beginnen. Hiernaast geven we jullie een tweetal voorbeelden hoe op een zeer eenvoudige manier een pin- guin en een zeeleeuw te teeke nen. Met slechts enkele lijntjes kunnen deze dieren gemaakt worden. De afbeeldingen laten zien hoe dit in zijn werk gaat. f fe>

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1935 | | pagina 4