Ouderzorgen in de Vogelwereld
Koekoekseieren in een vreemd nest
"WF
Een bezoek aan het nest van een grooten roerdomp
Hoe de vogels zich trachten te beschermen
r
-■
Frankrijk gebruikte men de
De Engelschman Winsor richtte na den
tegenstand van het Lagerhuis te hebben
overwonnen, een groote gasmaatschappij
op. Den 31sten December 1813 werd de
Westminsterbrug met gas verlicht. In dat
zelfde jaar had een groote gasontploffing
plaats, welke groote opwinding veroorzaak
te. Echter werd toch in 1815 het stadhuis
verlicht.
Het gebruik van gas bleek veel econo
mischer te zijn dan de tot de invoering
hiervan gebruikte andere verlichtingsme
thoden. Dat men het gevaar van gasex-
plosies niet te hoog aansloeg moge blijken
uit het feit, dat de Engelsche brandverze
keringsmaatschappijen de huizen, welke
met gas waren verlicht, op dezelfde voor
waarden verzekerden als de andere en zelfs
nog lager. De ontdekking van de vele pe-
troleumbronnen in de helft van de vori
ge eeuw deed aanvankelijk de verlichting
met behulp van petroleumlampen weer
meer op den voorgrond treden. Terzelfder
tijd kwam echter een nieuwe verlichtings
wij ze op, namelijk de electrische boog
lamp. Een Fransche instrumentmaker heeft
het eerst de booglamp van Devy beproefd
als middel tot straatverlichting. In het
jaar 1844 nam hij bij dikken mist deze
proef op de Place de la Concorde te Parijs
en had hiermee succes. In Juli 1848 werd de
proef herhaald door Archereau. De afstand
van de koolspitsen moest evenwel steeds
bijgeregeld worden en hiertoe construeer
den Foucault en Duboscq een regulateur in
1849. In het jaar 1862 verlichten twintig re
gulateurs van Serrin gedurende bijna 10.000
uur de aardwerken in het Guardaramage
bergte voor den spoorweg in het noorden
van Spanje. Vanzelfsprekend verving het
electrisch licht meer en meer het olie- en
gaslicht voor bakens en vuurtorens.
BIJ een wandeling vond een mij
ner vrienden het nest van een
merel. Hij was zichtbaar ver
rast toen hij inplaats van merel
eieren vijf koekoekseieren zag
liggen. Dat het vrouwtje van
den koekoek (Cuculus Canorus, een trek
vogel, behoorende tot de orde der klimvo-
gels) haar eieren in de nesten van andere
vogels legde, in ieder nest één, en dat zij
zich verder niet bekommert om het groot
brengen van haar kinderen, dat wist mijn
te zich op een boven de heesters loopende
telefoondraad en stiet opgewonden kreten
uit. Ik was er zoo door verrast, dat ik van
de opname afzag en mijn toestel dichtklap
te. Eerst toen ik mij een paar passen van
het nest had verwijderd, vloog de koe
koeksmoeder naar een anderen boom en
verdween.
Men zou hierdoor mogen aannemen, dat
de koekoeksmoeder na het uitkomen van
haar eieren, zich nog eenigen tijd om haar
kinderen bekommert en de stiefkinderen
vriend. Maar dat een koekoeksmoeder vijf
eieren in een nest bij elkaar legt, dat was
Iets nieuws voor hem. Door een struik
verborgen, hield hij langen tijd de wacht
bij het nest; maar noch de merel noch een
koekoek liet zich zien.
Om dit ongewone feit later verder te
kunnen nagaan, merkte hij de eieren met
de cijfers van 1 tot 5. Den volgenden dag
ging hij weer naar het nest. Er mankeer
den twee eieren en den daarop volgenden
dag was het heele nest leeg. Waar waren
de eieren gebleven? Wie had ze uit het
nest genomen?
Systematisch werd iedere struik, ieder
plekje in de omgeving zorgvuldig onder
zocht. Bijna hadden wij de hoop, ten min
ste een van de verdwenen eieren terug te
vinden, opgegeven. Daar bij het uit el
kander buigen van een heester vloog een
Worgervrouwtje omhoog. Deze vogel, ook
wel klapekster of blauwe klauwier ge
naamd, is een klein, listig, moordzuchtig in-
landsch vogeltje (Lamus Excubitor), het
is moedig van aard, voedt zich met insec
ten en kleine vogeltjes. Even later zagen
wij het nest van deze vogel. Er lagen vier
eieren in het nest, waaronder een koe
koeksei, dat gemerkt was met het cijfer 3.
Mevrouw Koekoek had haar eieren dus
in een verlaten merelnest gelegd en deze
later in haar snavel naar de vreemde nes
ten gebracht.
Zoo vaak onzen tijd het toeliet, gingen
wij naar het nest. Na ongeveer twaalf da
gen waren de eieren uitgebroed. Alle jon
gen verlangden met opengesperde snavel
tjes naar voedsel. Maar reeds den volgen
den dag lagen de Worger-kindertjes dood
op den grond.
Daar het nest heel diep en de koekoek
nog heel klein was, zoodat alle vier de vo
geltjes voldoende plaats in het nest had
den en het ons onmogelijk leek, dat het
onbeholpen koekoeksjong zijn stiefbroer-
tjes en -zusjes uit het nest had gedrongen,
vermoedden wij, dat de koekoeksmoeder
de kinderen van de Worger uit het nest
gegooid had.
Door het volgende werd mijn vermoe
den hierin versterkt: Toen ik een foto
van het nest wilde maken en met mijn
toestel in de onmiddellijke nabijheid van
het blauwe, kale koekoeksjong kwam, ver
scheen plotseling de koekoeksmoeder, zet-
soms uit het nest gooit, hoewel dit geen
regel is.
De jonge Nimmerzat werd zienderoogen
grooter. Spoedig werd het nest hem veel
te klein. Als een vormloos vederklompje
hakte hij groote stokken uit den nestrand
Links boven:
Het vrouwtje van den
roerdomp broedt in 'n
nest van geknakte
rietstengels.
Rechts boven:
Het nest van den roer
domp in het riet.
Links onder:
Na vier dagen lagen er
drie roerdompkinder-
tjes in het nest.
Hiernaast
De jonge koekoek spert
steeds weer zijn snavel
wijd open, die het klei
ne Worger-moedertje
moet vullen.
en sperde steeds weer zijn snavel wijd
open.
Een van de volgende dagen was ik des
morgens om vier al weer bij het nest.
Maar dit was leeg en van den jongen
koekoek noch van zijn pleegouders was
voorloopig iets te zien. Ik zocht daarom
met mijn verrekijker de omgeving af. Ein
delijk zag ik op een afstand van ongeveer
honderd meter het Worger-mannetje. Voor
zichtig kroop ik er heen en zag even later
ook het pleegmoedertje en den jongen
koekoek.
Wel gaan er door het bijleggen van de
koekoekseieren en de opdringerigheid van
de jonge koekoeken verschillende broed
sels van de vogeltjes zelf verloren, maar
dit staat toch in geen enkele verhouding
j tot de schade, welke aan een broed wordt
toegebracht bij de nesten van onze kleine
vogeltjes, bij wolkbreuken, storm of hagel
slag. Men moet maar eens bij een hevige
plasregen er op uit gaan en de schade op
nemen, die dergelijke catastrophen aan
richten. Wij moeten dus de koekoek maar
niet verder veroordeelen omdat zijn aan
wezigheid vele kleine vogeltjes het leven
kost. In ieder geval is het waar, dat hij
zoo'n ijverige rupsen verdelger is, dat hij
zijn plaats onder de zon zeker waard is.
Een van de groote moerassige vijvers
oefende steeds een bijzondere aantrek
kingskracht op mij uit. Bijna geheel be
groeid met riet, slechts hier en daar een
stukje van het wateroppervlak vrijlatend,
is deze vijver een waar paradijs voor onze
reidomp.
Deze vogel, ook wel Roerdomp genaamd
(Ardea of botaurus stellaris), ook butoor,
domphoorn geheeten, is 72 c.M. lang en
behoort tot de familie van den reiger.
Ik moest van een boot gebruik maken,
om het nest van den roerdomp op te zoe
ken; want slechts bij het nest kon ik trach
ten een paar opnamen van het leven van
dezen schuwen vogel te maken. Iedere
vierkante meter riet werd terdege onder
zocht. Zoo verliep uur na uur. Eindelijk
werd mijn moeite beloond. Op geknapte
rietstengels vond ik het nest, waarop de
roerdomp-moeder zat te broeden.
Nu begon een moeizaam werkje. Vanaf
het nest en over een oppervlakte van ver
scheidene vierkante meters moesten de
rietstengels worden omgehakt, om zoo een
voldoende bewegingsvrijheid te hebben, en
het gezicht op het nest vrij te maken, zoo
dat het benoodigde licht om een paar op
namen te kunnen maken, tot het nest kon
doordringen.
Het mannetje verdedigde rrv*. dolk-
vormige snavel moedig zijn x»st, Joch ik
liet mij niet uit het veld slaan. Ook niet
toen het moedertje grimmig in mijn han
den pikte. Eindelijk was de laatste riet
stengel omgebogen. Langzaam trok ik mij
terug, greep naar mijn camera en maakte
een paar opnamen. Doch toen ik plotseling
Hiernaast
Zoo bescheiden vragen
haar eigen kindertjes
om voedsel.
moest niezen, was het gedaan met de rust
van de vogels. Zij verhieven zich van het
nest, en vlogen het riet in, terwijl zij het
nest onbeschermd achter lieten. Van deze
gelegenheid maakte ik gebruik om ook het
nest met de daarin liggende zes eieren op
de gevoelige plaat vast te leggen. Nadat ik
het nest voor nieuwsgierige blikken had
beschut, ging ik met mijn boot terug naar
den kant.
Vier dagen later lagen of liever ston
den drie roerdompkinderen in het nest.
Tusschen de oudsten en de jongsten was
een merkwaardig verschil in ontwikkeling.
Het grootste jong probeerde al te vliegen.
Bezorgd, dat het misschien in het water
zou vallen, ving ik het. Terwyl ik het dier
tje in mijn hand hield, spuwde het een
vischje van ongeveer een vinger lengte uit.
Het was een eigenaardig gezicht, dat b(j
het openen van het snaveltje het onderste
gedeelte zakvormig zich verwijdde.
Bij mijn tweede bezoek zag ik in het be
gin geen van de beide oudervogels. Ik ver
wonderde mij daar niet zoo erg over, want
ik wist, dat deze gevederde rietbewoners
een zeer geheimzinnig leven leiden. Ein
delijk ontdekte ik het wijfje. Roerloos als
een standbeeld stond het aaar; op haar lan
ge stelten, de lange ha's met de gele sna
vel stijf on steil naar boven gerekt, pro
beerde het zioh in deae karakteristieke
houding onzichtbaar te maken. Door haar
beschuttende kleuren de geelbruine
strepen over het lijfje paste het zich
voortreffelijk aan de omgeving aan en het
was bijija va» hst riet t» pritlarfahth
den. p
Zoo stond de vogel
daar langen tijd onbe
wegelijk, maar tenslot
te scheen zij toch haar
geduld te verliezen.
Langzaam liet zij haar
kopje zakken, de hals
werd korter, het dier
nam een ongedwongen
houding aan en stapte
op haar stelten bijna
geluidloos weg.
Toen ik na tien da
gen het onderzoek nog
eens voortzette, merk
te ik nog juist, dat de
jongen uit het nest
wegvluchtten. Met aap
achtige behendigheid
klauterden deze stelt-
looperige jongen van
stengel tot stengel, tot
zij eindelijk aan den
rand van den vijver
kwamen, waar zij pro
beerden evenals de
ouders de paalvormige
houding aan te nemen.
Met groote moeite ge
lukte het mij een van
deze houding te fotogr feeren.
Toen ik ook de groote roerdomp einde
lijk op de gevoelige plaats had kunnen
vastleggen, had ik van deze onbloedige
jacht bijzonder veel geleerd. Want het is
slechts weinig menschen vergund, deze
rietbewoners in hun bijna ontoegankelijk
rijk te volgen en daar waar te nemen.
Nog verschillende van dergelijke „jach
ten met de camera" heb ik ondernomen
door veld en bosch, door boom en struik en
moeras. Het waren echter "ergeefsche po
gingen. Uren lang, ja soms heele dagen lag
ik verborgen, zonder dat de camera ge
bruikt kon worden. Maar toch is er geen
enkele dag verloren gegaan, want ik be
leefde daar buiten de natuur, en boven al
les was het mij vergund een blik te werpen
in het vogelleven, zooals slechts weinigen
dit te zien krijgen.
Willie Roem.
VAN LAMPEN EN LICHT UIT ALLE
TIJDEN.
De oude volken kenden geen andere
verlichting dan de olielamp. Grillig en
vreemd van vorm bij de Egyptenaren, was
ze sierlijk in Griekenland en in Rome. De
ze olielamp gaf echter slecht licht en roet
te bovendien zeer sterk. Gedurende de
Middeleeuwen werd aan deze lamp geen
verbetering aangebracht; het gebruik van
kaarsen werd toen algemeen. Deze werden
van schapenvet gemaakt met van binnen
een pit van katoen. Deze wijze van ver
lichting paste men voornamelijk in de
noordelijke landen toe. In Frankrijk, Italië
en Spanje gebruikte men nog steeds de
olielamp, vanwege den lagen prijs van de
olie. De lantaarn werd omstreeks de eerste
tijden der middeleeuwen uitgevonden. Zij
bestond uit een metalen omhulsel met een
doorschijnende hoornen plaat. In de ste
den was het nog altijd gevaarlijk om
's nachts over straat te gaan. In de 17e
eeuw kwamen in Parijs de fakkeldragers,
die tegen een bepaalde belooning perso
nen, die 's nachts nog uit moesten, bege
leidden en bijlichtten. De abt Laudati was
de eerste, die een dergelijke onderneming
stichtte, nadat hij in Maart 1662 patentbrie
ven van Lodewijk XIV had gekregen. Voor
bijlichten van een rijtuig betaalde men 5
stuiver per kwartier, voetgangers slechts
3 stuivers. De goede uitslag van deze on
derneming gaf aanleiding tot de instel
ling van een openbare straatverlichting in
Parijs in 1667.
Het eerst werden kaarslantaarns ge
bruikt. In 1769 werd een olielamp met me
talen reflector gebruikt. In 1780 verbeter
de Argand de olielamp belangrijk door be
tere luchtcirculatie in de lamp en het ge
bruik van een cylindervormige katoenpit.
In het begin van de vorige eeuw heeft men
onder den naam van studeerlamp een
lamp met zijdelings aangebracht oliereser
voir en onveranderlijk olievlak gemaakt,
welkt lamp velt voordeelen bood. In Zuid
deze lamp voert een zuig- en perspompje de
olie uit den voet in een cylindervormige
buis nabij den brander. Carcel, een Pa-
rij sch horlogemaker bracht het pompje
met een uurwerk in beweging. Was de
waskaars een weeldeartikel, waarvan de
lagere klassen zich niet konden bedienen,
ook de vetkaars werd langen tijd nogal
kostbaar geacht. In het begin van de ne
gentiende eeuw gebruikte men in Enge
land en Amerika veelal paraffine- en wal
schotkaarsen als weelde-artikel. In Euro
pa paste men het smelten van vetten met
zuren toe, volgens het procédé van d'Ar-
cet. Later kwam de stearinekaars in ge
bruik. Deze behoeft niet gesnoten te wor
den. De toepassing van de stearinekaars ia
te danken aan Chevreul, die met Gay Lus-
sac in 1834 te Parijs de eerste stearinekaar-
senfabriek oprichtte. In den aanvang der
vorige eeuw kwam een concurrente opzet
ten van de tot dan toe gebruikelijke ver
lichtingsmethoden, n.1. de gasverlichting.
We willen dan eerst iets vertellen van de
natuurlijke gas- en vuurbronnen in Azië,
Amerika en Europa.
Op 4 K.M. van Ateschjah (aan de Kas
pische Zee) waren prachtige gasbronnen.
De Perzen, die tot de sekte der vuur-aan-
bidders behoorden, dreven handel in dit
gas, dat zij naar de afgelegen provincies
van het land verstuurden. Ook in China
bestonden dergelijke natuurlijke vuren.
Het gas steeg uit de zoutwaterputten in da
districten Young-Hiam en Wer-Yuan-Hian.
De Chineezen leidden dit natuurlijke gas
door bamboebuizen en gebruikten het voor
verlichting en verwarming in hun fabrie
ken, daarmede Europa ver vooruit zijnde.
In 1664 ontdekte Dr. Clayton aardgas bij
een steenkolenmijn. Daar hij dacht, dat
dit uit de steenkool ontstond, ging hij
steenkool destilleeren en verkreeg een
gas, dat hij steenkolengeest noemde. In
1769 herhaalde Dr. Watson, Bisschop van
Landaff de proeven. In 1786 bouwde Lord
Dundonald verscheidene ovens voor de
destillatie van kolen ter bereiding van teer;
hij voerde het gas af, dat voor verlichting
gebruikt werd. In 1791 destilleerde Philip-
pe Lebon hout en verkreeg eveneens brand
bare gassen. In 1801 verlichtte hij een hotel
met behulp van dit gas.
In Engeland deed William Muraoch
proeven met lichtgas. lp 1796 bracht hij
gasverlichting aan in de fabriek van Ja
mes Watt, in 1806 in eenige katoenspinne
rijen. In 1807 richtte Samuel Clegg gasver
lichting aan in het Roomsch College te
Honghurst in Crancashire en bedacht een
reinigingstoestel van het gas met kalk
melk.