3 Cm De grootste zeeheld van Britannia HORATIUS NELSON WAT EEN KLEINE KABOUTER DEED voor een moederloos jongetje De onaangename verrassing wordt verzocht. Opsporing van professor Wing Woo Nelson, de beroemde EngeLsche admiraal, v/erd geboren op 29 September 1758 te Burnham-Thorpe, in het graafschap Nor folk, Engeland, waar zijn vader predikant was. Reeds als jongen van 12 jaar ging hij scheep, aan boord van een oorlogsschip, hetwelk onder bevel stond van den heer Suckling, een van zijn ooms. Nelson dien de ongeveer drie jaar op dit schip en weid daarna belast met het bevel over een kot ter voor Chattam. Nelson hield zich toen hoofdzakelijk bezig met het onderzoeken der zandbanken van de Theems, welke zandbanken vaak een groot gevaar ople verden voor de voorbijvarende schepen. In 1775 werd Nelson, op verzoek van de ko ninklijke maatschappij van Londen, naar de Noordpool gezonden, onder bevel van den schout-bij-nacht Phipps. Nelson on derscheidde zich op dezen tocht door zijn schranderheid en zijn helder verstand en werd in 1777 tot den rang van luitenant verheven. Later voerde hij het bevel over een kotter met 20 stukken, welke tot het smaldeel behoorde, dat onder bevel stond van admiraal Edward Hughes, en een reis naar Nederl. Oost-Indie maakte. Nelson moest echter spoedig naar Engeland terug- keeren, daar hij niet tegen het tropisch klimaat kon en zijn gezondheid er onder ging lijden. Later ging Nelson evenwel toch weer naar Indië. Tijdens den vrede van 1793 stak Nelson over naar Frankrijk en vestigde zich te Saint Omer, waar hij een jaar verbleef. In het volgend jaar werd hem het bevel over den Boreas, een korvet van 28 stukken, toevertrouwd, welk voor de standplaats der Onder-de-wind-eilanden bestemd was; hij had toen de eer den hertog van Cia- rence onder zijn bevelen te hebben. Na de zen zeetocht werd Nelson op pensioen ge steld en leefde afgezonderd in het graaf schap Norfolk, toen een bevel der Admi raliteit hem tot het bevelhebberschap van den Agamemnon beriep, een schip van 64 stukken, dat tot het smaldeel van adm. Hood behoorde, hetwelk bestemd was om tegen Frankrijk te handelen. Nelson kruiste in de Middellandsche Zee en droeg bij tot de inneming van Toulon, Bastia en Calvi; in dit laatste gevecht verloor hij een oog. In .1796 verkreeg Nelson den rang van commodore; hij ging op de „Minerva" over, en in Augustus van genoemd jaar beproef de hij een aanval tegen de Kanarische Eilanden, vanwaar hij met een aanzien lijk verlies werd teruggedreven. Gedurende den oorlog vaa—Engeland tegen Frankrijk en Spanje, vocht Nelson met veel moed onder bevel van Adm. John Jervies. De groote diensten, welke Nelson aan zijn vaderland beweest; werden beloond doordat hem de titels van schout-bij-nacht en ridder van de Bath. orde werden ver leend. De stad Londen zond hem brieven van burgerschap, in een gouden doos ter waarde van honderd guinjes. Nelson was een geëerd man in zijn land, maar hij zou nog veel tegenspoed moeten ondervinden. In 1798 werd Nelson aan het hoofd ge plaatst van een smaldeel, dat Cadix kwam blokkeeren, maar na een bombardement van eenige dagen, rustten de kooplieden dier stad een aantal oorlogsbooten uit, die door kundige zeelieden werden bestuurd. Nelson zag zich genoodzaakt terug te kee- ren en leed een zwaar verlies. Eenige maanden later was hij nog ongelukkiger; hij wilde zich bij verrassing van het eiland Teneriffe meester maken; maar vond van den kant der Spanjaarden krachtigen te genstand. Hij verloor zijn beste officieren en zelf werd hij gewond; hij verloor zijn rechterarm. In Engeland teruggekeerd werd Nelson opnieuw geridderd en het En- gelsche Hof schonk hem een jaarwedde van -1000 pond. Toen hij van zijn wonden gene zen was, kreeg hij opnieuw opdracht op zee te vechten. Opnieuw werd Nelson ge wond, maar zijn hart trok hem naar de zee. Hij wilde nooit langer in Engeland blijven dan eenige maanden. Nelson streed opnieuw tegen de Franschen en begaf zich daarop naar Napels, waar hij in September 1798 zegevierend werd ontvangen. De En- gelsche natie riep hem uit als den held der zeemacht en de koning van Engeland verhief hem tot vrijheer van den Nijl en van Eurnham-Thorpe, zijn geboorteplaats en kende hem een jaarwedde van 2000 pond toe, terugvallend op zijn erfgenamen tot het derde geslacht. De Indische Maat schappij gaf hem een bedrag van 10.000 pond en de stad Londen zond hem een prachtige degen en ook zijn officieren, die zoo moedig met herp hadden gevochten, kregen een gesche i. in den vorm van een kostbaar degen. Nelson was gevierd in geheel Europa cn niet in het minst in Italië; vooral te Napels overlaadde men hem met geschenken en kostbaarheden. Nelson wist echter door al deze rijlcdóm en roem toch een energiek man te blijven. Hij overleed in November van 1805. Zijn dood vervulde geheel Enge land met rouw. Zijn begrafenis geschiedde met groote plechtigheid. In het Graafschap Norfolk, waar Nelson werd geboren, richtte men in 1817 een gedenkteeken voor den grooten zeeheld op. Ook in Ierland en Schotland vindt men gedenksteenen voor Nelson, terwijl in de stad Londen een prachtig monument ter zijner nagedachte nis werd opgericht. Nu wil ik jullie eens iets vertellen over een jongetje, dat thuis geen prettig leventje had. Zijn moeder was dood en zijn vader had hem een tweede moeder gegeven, waarmee hij heelemaal niet kon opschieten. Hij moest altijd de vaten wasschen, oplet ten, dat de melk niet overkookte en heel vaak mocht hij niet in de kamer eten, maar werd met zijn bord naar de keuken gestuurd. Eens op een dag, dat hij weer met zijn bord naar de keuken werd gestuurd en hij door zijn tranen bijna niet kon zien, hoorde hij een heel zacht stemmetje aan hem vragen, waarom hij toch zoo'n verdriet had. Verwonderd wreef hij zich de oogen uit en ja. daar zat op de deksel van een pan een kleine kabouter, die hem vriendelijk toeknikte. Peter was opeens zijn verdriet vergeten en vertelde den kabouter zijn wederwaardigheden, maar het mannetje wist alles en zei, dat Peter voortaan maar naar hem moest uitkijken, dan zou hij het in de keuken niet meer zoo naar vinden; hij vond het er heelemaal niet akelig, ten minste als de pannen schoon waren en hij vertelde nu aan Peter, dat deze soms de pannen zoo slordig schoonwaschte, dat de kabouter er een vies gezicht tegen trok. Ja, natuurlijk was dan de moeder den volgenden morgen boos op Peter. En Pe ter vertelde nu aan den kabouter, dat het afwaschwater zoo gauw koud werd, maar de kleine man schudde het hoofd en sprak: „Jij denkt aan allerlei nare dingen als je vaten wascht. Hoe eerder je klaar bent immers, hoe prettiger het is! Welnu, maak dan voort en denk aan niets dan aan je schoone plannen. Maar ik zal je een poosje helpen! Dat kon toch niet. Hij lachte als wat hij hoorde.Die kleine kabouter hem helpen! Dat kon toch niet- Hij lachte als hij bedacht, dat de kabouter een groot bord moest vasthouden; dat was toch gek! De De familie Poesman zou vandaag iets bijzonders eten. Ma Poesman had beloofd een heerlijke pudding te zullen maken, wanneer de kinderen naar school waren. Dat was dan meteen een leuke verrassing, wanneer zij thuis kwamen en er stond een heerlijke pudding op tafel. Voor het bereiden van deze pudding had Ma Poesman natuurlijk veel noodig. Zij mc«est meel en bloem en suiker en eieren wonderlijk groot was dat ei. „Feitelijk tè groot voor een kippenei", mompelde zij. Beide eieren sloeg zij in de pudding stuk, maar roerde ze er niet doorheen, dat stond niet in het kookboek en Ma Poesman hield zich altijd stipt aan alles, wat het kook boek haar zeide. Juist ging de bel, toen Ma Poesman de eierdooiers in de pudding liet glijden en deze er geheel in verdwenen. Had Ma Poesman nu goed gekeken, dan had ze gezien, dat het heel groote ei heele maal niet goed was, maar doordat zij snel naar de deur moest loopen, kon het ei zak ken. Als de bakker weer weg was (want de bakker was het, die belde), nam zij de pud- dingschaal en zette haar in den oven. Nu, de pudding had wel den tijd om te rijzen, ze kon den heelen morgen heerlijk warm wor den gehouden, en toen de kinderen uit school kwamen, haalde Ma Poesman trots haar pudding voor den dag en zette deze op tafel. „Heerlijk ziet het eruit!" riepen de klein tjes en bewonderden de pudding. Maar wat was dat? De pudding bewoogEn een oogenblikje later had een klein kuikentje zijn kopje door de mooie pudding gestoken! Ma gilde en de kinderen gilden mee. Wat was nu gebeurd? Ma Poesman had een broedei gekocht en dit in de pudding ge daan en doordat de pudding zoo lang in den oven had gestaan, had het eitje zioh ontwikkeld en kwam het kuikentje te voor schijn! Ma Poesman heeft voortaan wel beter op haar eitjes gelet! halen. Dat alles bracht de kruidenier haar, terwijl de eieren van den melkboer kwa men. „Ziezoo", zei Ma Poesman, tot zichzelf, ,,'ieb ik nu alles? Dan kan ik beginnen". Lij nam een schaaltje, strooide hierin het meel en de bloem uit en deed de suiker er bij. Hierover gooide zij een klein snufje zout en dit alles werd vermengd met een beetje melk. Nu, het begon er al lekker uit te zien. Om de pudding wat rijzig te maken, maakte zij gebruik van een beetje rijzend bakmeel, je weet wel, dat is van dat meel, dat naar de hoogte gaat, wanneer je de pudding een paar uur laat staan. „Ziezoo", sprak Ma Poesman weer tot zichzelf. „Nu nog de eieren" en dat alles kan in den oven worden gezet". Ze nam een heel klein eitje en een heel grcstavja-A In Peking woont een zeer knap en wijs dokter. Wing Woo heet hij en het is mis schien wel de knapste professor van heel de wereld. Nog nooit was professor Wing Woo aan een ziekbed gekomen, of de arme zieke werd weer beter. Als hij tenminste deed wat professor Wing Woo hem voor schreef. En niet alleen zieke menschen Do jongens van de zevende klasse moe ten een opstel maken over het volgend on derwerp: „Het bezoek aan tante". Alle jon gens beginnen ijverig in hun schrift te schrijven en na drie minuten is Jopie, die op de eerste bank zit al klaar. Hij levert zijn schrift in en de meester leest: „Mijn tante was niet thuis" In zijn onvoorzichtigheid heeft Jan de barometer van het kastje in de huiskamer afgegooid. Hij gaat naar vader en zegt: „Vader, de barometer is gedaald". „Zoo, erg veel?" vraagt vader. „Ongeveer ander halve meter, vader", antwoordt Jan een angstigen blik.... i kabouter wist, wat Peter-dacht, maar deed alsof hij het niet bemerkte. Toen nu het eten op was en alle vaten in de keuken stonden opgestapeld, ging de moeder van Peter naar binnen en zei: „Vlug vaten wasschen en alles netjes, dan mag je nog even spelen". Peter begon met frisschen moed; de ka bouter zat op het aanrecht en iederen keer, als Peter wat anders wilde gaan doen of stond te teuten, kreeg hij een aanmerking van den kabouter. Daardoor bleef hij met zijn gedachten bij het werk en dien avond Hollandsch, omdat hij de „sch" niet kon uit spreken. Toen hij dan ook voor schip, sif bleef zeggen en voor schuurpapier, suur- papier, vond zijn leermeester er niet veel aardigheid meer aan en hij raadde profes sor Wing Woo dan ook beleefd aan, er met de Hollandsche taal maar uit te scheiden. Hoe jammer professor Wing Woo dat ook vond, hij moest toegeven, dat de leermees ter gelijk had. Professor Wing Woo was heel rijk. Mis schien wel zoo rijk als de keizer van China zelf. In een prachtig huis woonde hij en daarachter lag een geweldig groot park. Zoo groot, dat een vreemde er zeker verdwalen moest, even goed als in de grotten van St. Pietersberg in Limiburg. Midden in dat park stond een bank en dat was professor Wing Woo's lievelingsplekje. Als hij iets heel moeilijk te be denken had, ging hij er al tijd zitten. Je begrijpt, dat hij er heel vaak zat, want van alle kanten van de we reld kwamen de menschen alleen maar met heel moei lijke vragen bij hem. Nu was er in Peking een kleine jongen, die Tjoei heette en die nog nooit in zijn leven verdriet gehad had. Hoe verschrikkelijk schrok hij dus op een mor gen, toen hij naar huis ge roepen werd, omdat zijn vader heel erg ziek was. Tjoei hield heel veel van zijn vader. Het was zijn eerste groot verdriet, dat hij zijn lieve vader in bed vond liggen en zijn moe der hem vertelde, dat va der nooit meer zou kunnen loopen. Hij was gevallen van een hooge brug met zijn rug op een schip, dat eronder doorvoer. Wat had die arme Tjoei een verdrietl Als hij nog voor het eind van de week kon worden_geopereerd. had de dokter ge- maakte deze beroemde professor weer ge zond en sterk, treurige menschen maakte hij weer blij en sombere menschen vroolijk. Hij sprak alle talen van de wereld behalve waren niet alleen de vaten vlug klaar, maar doordat hij het water goed warm had ge», houden, was alles keurig schoon. .Ziezoo", zei de kabouter, toen Peter al les had opgeborgen. „Nu ga ik een dutje doen, want ik ben moe van dat vele pra ten, dat zijn wij niet gewend". Hij kroop op een pan, en draaide zich als een poesje in het rond op het deksel. De moeder van Peter kwam de boel nazien en toen zij zag hoe keurig alles er uit zag; mopperde zij niet, maar liet Peter spelen. Zoo ging het eenigen tijd door en vreemd, ook het huiswerk van hem ging er veel beter en netter uitzien, op school bleef hij ook veel beter met zijn gedachten bij het werk en zelfs de kleeren zagen er keurig uit, als hij uit school kwam. Zijn moeder bromde niet langer meer op hem en lachte zelfs wel eens tegen kleinen Peter. Maar des avonds bij het vatenvvas- schen kwam altijd de kabouter bij Petertje zitten en hield hem met zijn gedachten bij zijn werk, daarna praatten zij samen nog even en ging Peter spelen. Nu brak er een prettige tijd voor allen aan, ook voor den vader van Peter, want die vond het niets prettig, dat Peter niet met zijn moeder kon opschieten. Nu, na eenige maanden, waren zij de beste maat jes en dat had Petertje aan den kleinen kabouter te danken! Moeder vertelt kleine Hansje van den wolf, die het lieve lammetje had opgege ten.... en wanneer het lam nu maar ge hoorzaam was geweest, en zich niet zoo ver van zijn moeder had verwijderd, dan zou de wolf het niet hebben opgegeten Maar dat zou het arme lammetje toch niet geholpen hebben, onderbreekt Hansja. Dan hadden wij het toch opgegeten!..,. Moeder komt de kamer binnen en geeft kleinen Frits een mooie roode appel. „Hier Frits", zegt ze. „Hier heb je een appel, maar geef je zusje de half ervan. Je weet ge deelde vreugd is dubbele vreugd. „Ja maar een gedeelde appel is geen dubbele appel!" antwoordt Frits ondeu gend. zegd, dan kan hij misschien nog beter wor den. Maar dat kan alleen professor Wing Woo doen en die is nergens te vinden. Hij zal wel op zijn lievelingsplekje zijn, maar niemand durft het park in te gaan uit vrees te zullen verdwalen. En wie er in ver dwaalt, komt van honger om. Kleine Tjoei had gehoord wat de dokter gezegd had en hij besloot op weg te gaan, om professor Wing Woo te zoeken en hem te vragen, zijn lieven vader weer beter te maken. Stil liep hij naar het huis van den geleerde en kwam zoo voor de hooge park-1 deuren. Die waren natuurlijk op slot, want de professor was altijd bang, dat er men schen in zouden gaan wandelen, die natuur lijk verdwalen moesten, omdat zij den weg niet kenden. Maar Tjoei was maar een l klein mager ventje en hij kroop tusschea: de spijlen van het hek door. Hy heeft dea/ professor gevonden en Tjoei's vader is he lemaa! genezen! Zouden jullie den profe: sor ook kunnen vinden? Probeer he_t eens!

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1936 | | pagina 12