De laatste groote Zeilschepen
Stervende romantiek op de
- zeeën
Dc traditie van de thee- en wolklippers
i
Een majestueus gezicht zoo'n schip met volle zeilen
Vliegtuigen brengen geld
naar het oerwoud
Op het uiterste puntje
van den mastboom laat
hij de passaatwinden
om zijn ooren waaien.
bemand met een koelbloedige kapitein en
een kundige bemanning, kunnen prestee-
ren, daarvan werd in 1866 het bewijs
geleverd.
In dat jaar legden vijf Engelsche thee
klippers den afstand van 30.000 K.M, van
Joe-Sjoe-foe naar Londen in 99 tot 101
dagen af. De schepen voerden zeil waar dit
slechts mogelijk was. Eer het ijzeren zeil
schip zich kon inburgeren scheen het
stoomschip de zeeën al te hebben veroverd.
Toch bleven er nog zeilschepen de zeeën
bevaren, doch niet meer tusschen Europa
en Oost-Azie, want hier had zich tegen het
einde der 70er jaren de machine voor goed
genesteld. Tot aan het begin der 20e eeuw
beheerschten de zeilschepen de vaart naar
zeilschepen tijden gemaakt, die beter wa
ren dan die der stoomschepen.
Het Engelsche schip „Ben Cruachan"
zeilde in 64 dagen van Engeland naar
Australië en bereikte daarbij een snelheid
van 24 K.M. per uur, terwijl de door ma
chines voortbewogen schepen het tot 14
K.M. per uur brachten.
De „Ben Voirlich" sloeg het record zelfs
met 62 dagen en maakte op deze reis dagen
van 352 mijl of 27 K.M. per uur. Deze
tijden zijn door de groo
te zeilschepen op het
wol-traject Engeland
Australië na den oorlog
nooit meer bereikt. Da
viermastbark „Padua"
van de reederij Laeizs
in Hamburg legde in
1926 denzelfden afstand
in 66 dagen af en kwam
dus het record heel
nabij.
Ook op de vaart van
Australië veroverde 't
stoomschip steeds meer
terrein en tenslotte
bleef voor den oorlog
nog slechts de Chili-
vaart het domein van
de zeilschepen. Hier wa
ren 't de Duitsche zeil
schepen, die dank zij
hun goeden bouw en de
de wereldzeeën verdrongen. Behalve de
opleidingsschepen werden er na den oor
log uitsluitend door de reederij Laeizs twee
viermasters „Padua" en Priwall", zonder
hulpmotoren en drie vijfmastschoeners ge
bouwd, die echter alle met hulpmotoren
zijn uitgerust, zoodat hier reeds de mo
derne techniek zich paart aan de roman
tiek der zeevaart.
Thans vaart de rest van de eens zoo
trotsche vloot met graan of wol van
Achter-Indië, doch het stoomschip drong
ook daar door. Nu bleven de vracht van
graan en wol uit Australië en van salpeter
uit Chili nog over. Hier beheerschten de
zeilschepen tot aan den wereldoorlog de
zee, hier werden door de groote ijzeren
Links:
De kapitein bindt het
laatste telegram aan de
haak, nadat ajle plan
ken ingehaald zijn.
Rechts:
In de zeilenkamer. Men
ziet, hoe de zeilmaker
een baan aan het groote
zeil zet.
Midden:
Een van de laatste
groote zeilschepen onder
volle zeilen.
Daarboven:
De zeilen worden ge
borgen. Hoog boven 't
water ligt de mast en
de zeelieden rusten
slechts op den staal
kabel, die onder den
mast doorloopt.
Australië naar Europa, vaart nóg steeds
met vracht, omdat in onzen jachtenden tijd,
in onzen tijd van geld stoomschepen en
motoren in deze eeuw van zekelijkheid, 'n
laatste vleugje romantiek is.
zeemanskunst der bemanning records be
haalden.
De bark „Pampa" zag in 1905 kans, in
61 dagen van de Elbe om Kaap Hoorn naar
Valparaiso te zeilen, terwijl eenige jaren
tevoren de „Plazilla" over den afstand van
Kaap Lizard naar Valparaiso slechts 58
dagen deed.
De „Potosi" een 5-mastbark, deed reeds
op haar eerste vaart over de reis van Ham- I
burg naar Iquique in Chili 73 dagen,
maakte dagreizen van 325 mijlen en haalde
zelfs snelheden van 30.5 K.M. per uur! De
Potosi werd door de vijfmaster „Preuszen"
van dezelfde reederij, het grootste zeil
schip der wereld, verslagen, die een snel
heid van 31.5 K.M. bereikte en de reis
HamburgIquique in 57 dagen deed.
De „Preuszen" is in October 1910, nadat
ze eerst met een stoomschip in aanvaring
was geweest op de klippen van Dover
gestrand en te pletter geslagen.
Van de ontwikkeling der zeilschepen kort
voor den oorlog kan men zich nauwelijks
een voorstelling maken. De „Preuszen" was
133.30 Meter lang en 16.40 meter breed.
Haar hoogste mast was 68 meter hoog en
de onderste raas hadden een lengte van
13.20 meter. De masten en raas droegen
48 zeilen met een gezamenlijke oppervlak
te van 5560 M2 en tot de tuigage behoor
den verder nog 13000 meter staalkabel en
17000 meter henneptouw, 560 meter ket
ting enz. Dat kon echter niet verhinderen,
dat ook de salpeter-vracht langzamerhand
verliep en wel vrij snel, daar na den
oorlog de Chili-salpeter niet meer gebruikt
werd, ^rndat de lucht de stikstof levert.
Hsant ïailwihu* Wo*
Hit het leven der Canadeesche
Indianen van heden.
Wederom maken zich, zooals
ieder jaar, de regeeringsboden te
Ottawa op, om de roodhuiden in
het binnenland hun „verdragsgeld"
te brengen. Toen de Indianen, de
vroegere heerschers van geheel
Amerika, al hun land, met uitzon
dering van eenige districten re
servaten aan de blanken moesten
afstaan, werd er in een plechtig
verdrag met de bleekgezichten be
paald, dat de roodhuiden ieder jaar
een bepaald bedrag als schadever
goeding zouden ontvangen en wel
in den tijd, „dat de rivier nog
stroomt en de zon nog schijnt".
En nog thans honderd jaren na de laat
ste groote gevechten tegen de Tsjerokee-
zen, worden deze sommen in den herfst
uitbetaald. De 112.000 Indianen van Canada
ontvangen in totaal 236.426 dollars per
hoofd slechts een zakcentje, maar voor 'n
geheelen stam toch een aardige subsidie.
Met treinen en automobielen en naar de
moeilijk te bereiken gebiedt met vlieg
tuigen of sleden brengen de agenten der
regeering aan de stammen hun geldbuidels
en stellen zich dan tevens op de hoogte
van het wel en wee van Amerika's oerbe
volking. Wat zullen zij dit jaar te hooren
en te zien krijgen?
Tomahawk en -martelpaal, scalpeenner
en vredespijp zijn verdwenen. De Indianen,
die men ontmoet, maken een uiterst mo
dernen indruk en zelfs bij de stammen,
welke in afgelegen gebieden wonen, befooo-
ren gramofoon en rad» en de motornc t
op het Huronmeer tot de alledaagsche -
bruiksvoorwerpen. Maar wat voor den
zoeker ook op het oogenblik nog zeer
trekkelijk kan zijn, is het eigenaard
mengsel tusschen modernen geest en ouTt
karaktertrekken, tusschen aangeleerd
techniek en aangeboren handigheid, d.w.z
dat men achter al het nieuwe toch nog
veel ontdekken kan, dat geheel in overeen
stemming xs met het beeld, dat wij in onze
jeugd van de Indianen gekregen hebben.
In vele Indiaansche dorpen vindt men
nog de totempaal met het teeken van den
stam: kikvorsch, beer, wolf, enz. De prach
tige vederen hoofdtooi van het opperhoofd
en de schitterend versierde mocassins heb
ben een plaatsje in het stamhuis van het
dorp gevonden en nieuwsgierige bezoekers
mogen deze museumstukken bewonderen.
Maar de namen der Indianen herinneren
er nog aan, dat moed en handigheid bij de
Indianen in hoog aanzien staan.
Eenigen tijd geleden kreeg de
president van de Vereenigde Sta
ten een verzoekschrift, dat in zijn
vorm op duizenden andere reques-
tgp geleek: de stam der Kraaien-
Indianen verzocht daarin, het re
servaat van Montana niet voor
blanke kolonisten open te stellen.
Maar in de handteekeningen onder uit
verzoekschrift herleefde de geheele beloo-
vering der Indianenboeken. Van de 138
handteekeningen bestonden er 76 uit duim
afdrukken, waarnaast de schrijver van den
stam, Robert Yellowtail (Geelstaart), de
namen van de stamleden geschreven had.
Daaronder vindt men namen als „Houdt-
den-vijand", „Jonge Zwaluw", „Jonge Gele
Wolf", „Antilopenmuts", „Schot-in-de
Neus" en „Dooder van Jacob Woodtick".
„Kent-den-Grond" en „Let-op-den-Bodem"
moeten beslist groote spoorzoekers, „Beer
mijdt-hem" en „Gaat-tegen-Wolf" groote
jagers zijn. Persoonlijke eigenschappen
kunnen aan den Indiaan zijn naam geven;
zoo heet er een, waarschijnlijk wegens zijn
dom gepraat, „Kind-den-Mond".
Een onderwijzeres aan een groote Indiaan
sche schoot" vertelde mij, dat haar scholie
ren ondanks alle zelfverzekerdheid op be
paalde punten buitengewoon schuchter zijn.
Wanneer een jongen b.v. van het school
bord naar zijn plaats moet loopen, doet'hij
dit met neergeslagen oogen en loopt daarbij
bijna onhoorbaar. Evenals de Indianen van
vroeger gedragen ook deze roodhuidjes
zich zeer ernstig en waardig. En evenzeer
blinken zij nog steeds uit door een groote
handigheid en een scherpen blik.
Twee dingen bedreigen de Indianen op
het oogenblik in het bijzonder: longziekten
en vuurwater. Tegen deze euvels richt zich
dan ook hét werk der regeeringsagenlen.
Overigens is de toestand al heel wat beter
dan eenige tientallen jaren geleden. Het
aantal Indianen neemt in Canada zoowel
als in Amerika weer toe. Toch is de bran
dewijn nog steeds de grootste vijand. Door
gewetenlooze blanke handelaars wordt deze
drank de reservaten binnengesmokkeld. De
algemeene verslaafdheid aan den drank is
er ook de oorzaak van, dat aan den Indiaan
eerst na een nauwkeurig onderzoek het
burgerrecht wordt verleend. In de regel
wordt hij wettelijk als een niet geheel
mondig persoon beschouwd, die onder een
bijzonder toezicht staat.
Natuurlijk vindt men ook onder de In
dianen zeer ontwikkelde menschen, die
hoogescholen hebben bezocht en advocaat,
rechter, schrijver of kunstenaar zijn ge
worden. In Canada verschijnen reeds een
aantal door Indianen geredigeerde dag- en
weekbladen zooals „De Roode Man" en
„De Indiaansche Padvinder". Het ambt van
rechter wordt in de reservaten steeds door
Indianen bekleed. Dank zij hun aangebo
ren talent hebben ook vele Indianen zich
tot beeldhouwers van naam ontwikkeld.
In het algemeen voorzien de Indianen
echter als farmer of handwerksman in hun
onderhoud. Het best schijnen zich echter
de roodhuiden te voelen, die als gids en
jager blanken op hun tochten vergezellen
en aldus veel in hun geliefde wouden kun
nen vertoeven.
Meer en meer verdwijnen de groote zeil
schepen van de wereldzeeën, zij worden
1*"? langer hoe meer verdrongen door de
stoom- en motorschepen. Zeilschepen krij
gen geen vracht meer, omdat zelfs massa-
artikelen als kolen en graan snel verzonden
moeten worden. Daarbij zijn zeilschepen
duur in het onderhoud; een volledige uit
rusting van zeilen kost duizenden guldens
en de bemanning moet veel grooter zijn
dan op een stoomschip. Het is teekenend,
dat de eenige groote reederij van zeil
schepen ter wereld, Ericson in Marienhavn,
die alle zeilschepen, welke te koop worden
aangeboden, omdat ze niet meer rendabel
te maken zijn, overneemt, de schepen bijna
uitsluitend met jonge zeelieden bemant, die
loon betalen inplaats van ontvangen. Zoo
lang nog voor de carrière van officier bij
de koopvaardij in bepaalde landen een
bewijs moet worden overgelegd, dat men
eenigen tijd op een zeilschip heeft gevaren,
zullen de zeilschepen nog door zeelieden
worden gezocht.
Daar het aantal opleidingsschepen gering
is en de enkele nog in de vaart zijnde
zeilschepen lang niet alle adspirant-offi-
cieren kunnen opnemen, moet de aan
staande zeeman iedere gelegenheid, die ge
boden wordt, te baat nemen.
Op bijna elk gebied hebben de zeilsche
pen voor de machines het veld moeten
ruimen.
Met de landverhuizers en de stukgoede
ren in den Noordelijken Atlantiscben
Oceaan begon het in het midden der vorige
®euw, met het graan en de wol uit Austra-
lië naar Europa houdt het tegenwoordig
op. In enkele tientallen jaren is het lot der
zeilschepen bezegeld geworden.
Op 1 Januari 1913 waren er nog 139
groote zeilschepen geregistreerd, op 1 Jan.
1935 nog slechts 8 en thans is dit zelfs
nog teruggeloopen. Toen men op den Noor
delijken Atlantischen Oceaan al geen zeil
schepen meer zag, joegen de theeklippers
om het hardst van Indië naar Europa en
Amerika. In dien tijd begon de strijd om
den blauwen wimpel van den oceaan; „de
tea-races" waren een kwestie van prestige
tusschen Engeland en Amerika.
Wat zeilschepen, die zorgvuldig gebouwd
<ijn, met uitstekende zeilen uitgerust en