Een huisdier beheerscht de menschen Het rendier, de levensgezel van de Lappen Getemd en toch menschenschuw oogpunt beschouwd, is het rendier wel door geen ander diersoort te overtref fen. Zeker is het verreweg de belang rijkste van alle hertensoorten. Heele volksstammen danken aan deze vier- beenige .gezellen uit het Noordelijk deel van onze aarde, hun bestaan. Uitgestrekte woeste gebieden op on- len aardbol zouden voor den mensch onbewoonbaar zijn, als niet sommige dieren, met een buitengewoon weer standsvermogen, uiterst geringe levens behoeften er de grondslagen voor menschelijk leven schiepen. Uit dit evende kapitaal van kat lorden tingen, de regenval, enz. werden geregis treerd. Luchtlagen met wisselende weersgesteld heden leveren gevaar op! De vooruitgang van de luchtvaart echter bracht met zich, dat men zich steeds meer voor de verschillende weersgesteldheden op afzonderlijke hoogten ging interesseeren. Tenslotte was er boven een bepaalde plaats een luchtlaag met goed weer, een laag met 'n sterke neiging tot wind en wellicht nog een andere laag met een anderen weerstoe- stand. De piloten, die thans bv. de vliegtui gen op de lijnen van het Europeesche vas teland naar Londen moeten brengen, kun nen van deze wisselende weerstoestanden meespreken. Men vliegt in het mooist denk bare, zonnige weer, hoog boven wolken en nevels. Boven de machine welft zich enorm en grotesk de blauwe hemel. En wanneer men dan, om in Londen te komen, naar omlaag moet en dicht bij het vliegveld „Croydon" is gekomen, dan is het plotse ling afgeloopen met het heldere weer! Men schiet door een kwaadaardig neveldek heen; nat en somber is de wereld opeens. Men komt van de eene weersgesteldheid in de andere! Weerberichten, geprojecteerd op een „dobbelsteen". De praktische oplossing van de proble men, welke zich onder deze omstandighe den voordoen, is eenvoudig een weerbe- richtendienst in drie dimensies. Met andere woorden: de berichtgeving in lengte en breedte voldoet niet langer meer. Boven dien heeft men daarbij nog de hoogte noo dig. Om dit doel te bereiken zou men als weerkaarten een dobbelsteen moeten ge bruiken, die tot op zekere hoogte doorzich tig zou moeten zijn. Dan zou het weer op zulk 'n dobbelsteen, met nauwkeurige op gave van getallen, daarop kunnen worden geprojecteerd. De methode der registratie van het weer. Om zich van zulk 'n dobbelsteen, waar van de theoretische vorm dus vaststaat te kunnen bedienen, heeft men zeer nauw keurige weerberichten van noode, welke in Europa en in Amerika met behulp van hoogtevluchten boven de verschillende luchtcentra en met behulp van registratie ballons worden opgenomen. Men heeft dus voor de streken boven de vliegterreinen en boven de gebieden in de joegen, waar de Lappen niets anders over bleef, dan de naaldboomen om te hakken, zoodat de dieren zich konden voeden met de op de stammen groeiende mossen. Maar de honger was zóó groot, dat de rendieren begeerig daar samendromden, waar de bijlslagen klonken, zoodat talrijke exem plaren door de vallende stammen werden getroffen. Beide geslachten dragen het boogvor mige, naar voren gekromde gewei, maar het gewei van het wijfje is kleiner en niet zoo vertakt als dat van het mannetje. Het gewei van een groot mannelijk ren dier kan tot achttien kilogram zwaar wor den en wel zestig vertakkingen bezitten, maar het gewei is lang niet zoo regelmatig als dat van een edelhert. De niet-drachtige rendierkoeien verlie zen hun gewei in den winter, de drachtige dieren enkele weken na het kalveren in Mei. Het mannetje werpt in November zijn gewei af, als de poolnacht over zijn vaderland ligt. Ofschoon het tamme rendier nog in half wilden toestand leeft, bestaat er tusschen hem en de vrij levende rendieren, die sier lijker en niet zoo plomp zijn, een merkbaar verschil. De pooten van het tamme rendier zijn lager dan die van het wilde, zijn heele houding is minder fier. Doch uit zijn kop met den plompen snoet kijken een paar groote, mooie oogen. De sterk aan geheimzinnige krachten geloovende Lappen zijn van meening, dat men in de groote pupillen der rendieren waarschuwingen kan lezen. Onder de dikke kop reiken de manen van de keel tot aan de borst. Het rendier heeft dikke schenkela, zijn WAAROP MEN BIJ EEN OCEAAN- VLUCHT MOET REKENEN. Met verreschrijvers en televisie! De winterstormen en het gevaar van ijzelvorming stellen de lucht vaart in dezen tijd van het jaar voor moeilijke problemen. Niette min worden alle belangrijke lucht lijnen nog met dezelfde zekerheid bevlogen. Van bijzonder belang is daarbij het instituut voor het door geven van weerberichten. Zooals op alle gebied der luchtvaart streeft men er ook hier naar de veiligheid in de lucht door nieuwe methoden te vergrooten. Op luchtvaartgebied werkt men momen teel aan een nieuwe oplossing van het vraagstuk van den weerberichtendienst voor de luchtvaart. Tot vóór enkele jaren was het voldoende, wanneer men vlakke weerkaartjes maakte; het was voldoende, wanneer op een blad papier de windrich- naaste omgeving, het materiaal voor zulk 'n „weerdobbelsteen". Moeilijker wordt de zaak evenwel, wan neer men deze weerberichten uit aparte luchtlagen van gebieden hebben wil, waar in men niet geregeld vliegt en die ook ove rigens niet in aanmerking voor een nor maal geoutilleerde waarneming. Wij den ken nu b.v. aan de uitgestrekte gebieden boven de- Oceanen. Natuurlijk kunnen vliegtuigen van moederschepen opstijgen, om de noodige feiten te verzamelen, maar men zou wel een heele schakelreeks noo- dig hebben van dergelijke vliegtuigmoeder schepen, om een ^berichtendobbelsteen" met alle noodige bijzonderheden toe te rus ten. Meer en meer teekenen zich thans de lijnen af, waarlangs de ontwikkeling van den „weerdobbelsteen" in drie dimensies zal gaan. Reeds werkt men aan den „dob belsteen" voor de berichten. De uiteinde lijke oplossing zal niet lang meer op zich laten wachten. Zij zal zeker een mijlpaal beteekenen op het gebied van de moderne 1 luchtvaart' In groote landstreken van het Noorden, waar de strijd om het bestaan nog in zijn meest primitieven en natuurlijken vorm wordt gestreden, zou het uitsterven van het rendier het einde van alle menschelijk leven beteekenen. Want slechts dit eigen aardige, getemde en toch halfwilde huis dier stelt den noordelijken volksstammen in staat, hun nomadenleven te leiden. Het dier is voor de lappen, belangrijker dan het rundyee en het paard voor den Europeeschen boer en noodzakelijker dan de kameel voor den Arabier. In tegenstelling tot alle overige huisdie ren, die wij kennen, heeft het rendier zich niet tot dienaar van den mensch laten ver nederen, maar is de baas over hem geble ven, en zelfs een zeer strenge baas. Hij dwingt de Lappen hem iederen zo mer, ja dagelijks met zijn kromme, dunne beenen over bergen en dalen, door meren en rivieren daarheen te volgen, waar hij zich voedsel wil zoeken. De Lappen moeten zich geheel aan de gewoonten der rendieren aanpassen; zij moeten steeds op de been zijn en zelfs in den sneeuwstorm er op uittrekken, als de kudde in beweging komt. De Lappen zijn in den waren zin des woords gedwongen een „hondenleven" te leiden. Ja, het rendier is zelfs machtiger dan de Skandinavische koningen, want het be kommert zich op zijn omzwervingen door de poolstreken van het Noorden van Zwe den en Noorwegen in het geheel niet om de nauwkeurig vastgestelde landsgrenzen. Zoo komt het dat het rendier de Lappen «teeds dwingt om te zwerven. Belangrijker dan het wilde, is het getemde rendier, dat aan de Lappen hun bestaansvoorwaarden schenkt. Met een kudde van tweehonderd rendieren kan de Lap reeds leven; vijf honderd rendieren ontheffen hem van alle zorgen. Heeft hij echter een kudde van duizend dieren, dan geldt hij reeds voor een rijk man. Maar hoewel de rendieren als de schapen in dichte kudden leven, moet hij er steeds nauwgezet voor waken, dat de kudde voltallig blijft en niet door den wolf, die het spoor der rendieren hon gerig volgt, uitgedund wordt. In Maart, de Zwanenmaand van de Lap pen, als de natuur het wonder der lente in de poolstreken der Noord-Europeesche woestenijen door den terugkeer der zwa nen aankondigt, verlaten de rendierkudden hun winterkwartieren, om in snelle mar- schen door de uitgestrekte grensgebieden van de Lappen nederzetting naar de door de zon beschenen weiden aan de kust te trekken, waar de golfstroom zijn invloed sterker doet gevoelen. Zij zoeken, daar de laagvlakten en dalen nog met sneeuw en ijs bedekt zijn, de ber gen op, waar de zon na haar maandenlan- gen winterslaap haar eerste stralen op de bergkruinen laat spelen. Daar werpen de rendieren ook de kalveren en wel in Mei, vandaar dat deze maand door de Lappen als de maand van de kleine rendierkalve ren wordt aangeduid. Met groote snelheid jagen de rendieren, die er in hun winterpels als grijswitte schimmen uitzien, over de vlakten voort. Nu eens jagen zij een witte poolvos of een witte haas op, dan weer worden zij door eenige wolven of door een paar laag vliegende adelaars het eenige donker gekleurde levende wezen in de wintersche witte poolwereld achtervolgd doch weldra trekken zij weer ongestoord, ruste loos verder, terwijl slechts het scherpe ge kras van hun hoeven, waarmede zij hun zwarte sporen over de witte sneeuwvelden trekken, de wijde stilte verstoort. Het doel van de kudden zijn de uitge strekte mostoendra's van het aan moeras sen zoo rijke Lapland want afgezien van de weinige zomerweken, waarin zij zich aan andere bergplanten kunnen vergasten, is het zoogenaamde rendiermos hun eenige voedsel. Daarom is het geen wonder, dat de Lappen er voor zorgen, dat de kudden niet in de moerassige streken blijven, om dat daar, zooals de wijze mannen van hun stam gelezen hebben, geen rendiermos groeit en de dieren zouden moeten verhon geren. De Lap verfoeit de tijden, waarin na den dooi de vorst weer invalt en de uitgestrekte gebieden met rendiermos zoo sterk doen bevriezen, dat het de rendieren niet mo gelijk is, hun voedsel met de voorpooten los te krabben. Nog heden ten dage leeft bij de Lappen de herinnering aan den strengen hongersnoodwinter, toen het mos langen tijd bevroren was en de kudden van den honger tenslotte naar de bosschen hoeven zijn breed en gespleten en maken het hem mogelijk over de eindelooze moe rassen van Lapland, waarover miriaden muggen zwermen, even gemakkelijk te rennen als over de vlakke sneeuwvelden. In tegenstelling met de andere tamme dieren, komt het rendier slechts zelden met den mensch in aanraking, want het is schuw en bang voor hem. Het dier zoekt 's morgens en 's avonds zijn voedsel daar, waar het hem goeddunkt, evenals 's mid dags de plaats om te herkauwen. Alleen als de menschen de koe van haar melk wil len berooven, wordt het dier met een lasso gevangen. Er is niets aan het rendier, wat voor den Lap niet van belang is. Pels en vleesch le veren kleeding en voedsel. Uit de been deren en het gewei worden werktuigen ge maakt, vischsperen en angels, evenals alle mogelijke voorwerpen, die aan de vreem delingen verkocht worden. De ongelooide huid verwerkt de mensch tot boogpees en netten en uit de darmen maakt hij garen. Het bloed werd in vroeger tijden aan zijn God geofferd en wel zoo, dat hij de stee- nen, die hij aanbad, daarmede besprenkel de of hij gebruikte het om er brood mee te bakken. Ja, zelfs de inhoud van den maag laat hij nog niet verloren gaan en de Lap pen beschouwen deze als een buitengewone lekkernij. DE POORT IS OPEN, MAAR GEEN DIER ontvlucht. BIJ DE ILLUSTRATIES: Links boven: Rechts boven: Twee generaties Lappen. Het leven van het kleinkind is even afhankelijk van het ren dier als dat van zijn groot vader. Links: Het rendier is menschen schuw, het moet, als het ge molken wordt, eerst met een lasso worden gevangen. Rechts: Rendieren in een kudde. De dieren, die den Lappen alles, wat zij noodig hebben moeten leveren, worden uitgekozen. In een tent van een Lappenfamiiie. De Lap pen zijn nomaden, om dat hun huisdieren groote uitgestrektheden grasland noodig heb- ben, die slechts al trek kende worden gevon den. Bij de bezoekers van de Schorfheide, het groote natuurreservaat ten Noorden van Berlijn, wekken de poorten van de A.E.G die met onzichtbare ultraroode stralen uit gerust zijn, altijd veel bewondering. Door deze stralen wcrdt het wild verhinderd, van de Schorfheide af te gaan. Menschen en vervoermiddelen passeeren de poorten, die niet afgesloten kunnen wordèh, onge hinderd. Alleen de dieren waarvoor ze be dacht zijn, kunnen er niet door. Hoe kan dat? Binnen zoo'n poort is een electrische installatie aangebracht en wel zoo, dat ook kleinere dieren bij het passeeren de on zichtbare lichtband onderbreken. Op dit oogen blik worden twéé schijnwerpers en eenige signaalhoorns ingeschakeld, waar door een mensch niet afgeschrikt wordt, maar die een dier zoodanig den schrik op het lijf jagen, dat het weer teruggaat. Na zekeren tijd worden de schijnwerpers en de signaalhoorns automatisch weer uitge schakeld. Als in Maart de zwanen terug- keeren, trekken de rendieren in groote kudden naar hun zomerweiden.

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1938 | | pagina 4