Er waren vreemde dingen gebeurd, vond Kasan, de groote Duitsche herdershond. Het was waar: hij had nooit erg met zijn baas kunnen opschieten en er waren maar al te dikwijls rake woorden gesproken en Kasan dacht nog met smart aan den slag met de zweep, dien hij op zekeren avond van zijn baas gekregen had. Kasan grom de geërgerd: maar wat er nu gebeurd was, ging toch zijn hondenpetje te boven. Er was v/eer een groote scène tusschen den baas en hem geweest en het eind van het liedje was, dat hij, Kasan, tenslotte werd toevertrouwd aan een vreemden snuiter, die hem in een groote, gesloten auto ge duwd had. Hij had den heelen weg over dit geval zitten nadenken en toen de man hem weer uit de wagen wilde halen, was hij er met een enorme sprong vandoor ge gaan. Kasan had Toby, den Schotschen Terrier, eens over een asyl hooren spreken en naar wat hij zoo gehoord had, was een dergelijke instelling niets voor hem. Kasan keek verstolen naar een fatterig Schippers- hondje, dat hem met onverholen minach ting vanaf den schoot van een dikke dame zat aan te staren. Hij vloekte in zijn baard; nee, als hond van zijn leeftijd had hij nog niet veel geluk in zijn leven gekend. Hij was nu vier jaar en de laatste drie jaren bij zijn beulenbaas hadden hem niet veel beter gemaakt. Moest je dien ellendigen schipper eens zien: verwaande fat, bah! De avond begon reeds te vallen en nog steeds sjouwde Kasan door de groote stad met zijn vele lichtjes, met zijn plezier maar vooral ook met zijn narigheid. Bij een sla ger stal hij zijn kostje, al bezorgde dat feit hem veel verdriet; nu was hij nog een dief ook! Hij keek sarcastisch naar een witte poedel, die parmantig naast een klein jongetje voortdribbelde. Kasan glimlachte: waarom zou hij nu ook niet eens plezier hebben? Met een quasie-woesten snauw vloog hij op den poedel af en beet vroolijk naar haar deftige jongemeisjes-voetjes. De jongeda me gilde van schrik en ook het jongetje uitte vreemde, angstige geluiden. Kasan wendde zich af: ook zij konden al niet te gen een grapje. Wat was de wereld toch vreemd: je zag maar niets dan menschen met verschrikkelijk ernstige gezichten en steeds gehaast, terwijl zelfs de honden, die toch allen zijn broeders en zusters waren, veel van die slechte dingen overgenomen schenen te hebben. Kasan hobbelde nog een paar straten door en botste ergens op een hoek van een breede straat bijna te gen een viezen, goren foxterrier op. Kasan bromde zijn excuus en wilde doorsjouwen, maar de ander hield hem tegen. „Mijn naam is Shorty", kefte de terrier, „en 'k ben van een zeer deftige familie, zullen we samen wat uitgaan?" Kasan nam Shorty onderzoekend op. „Goed", gromde hij toen en samen liepen zij verder, onder een voortdurend onsamen hangend gepraat van den terrier. Ze gingen dien avond uit en... hoe! Het kon Kasan niets meer schelen en toen hij dan ook plots bij zijn nekvel werd gepakt door een ruwe mannenhand, verzette hij zich niet. Hij liet zijn gestolen mergpijp vallen en zich gewillig meesleepen. Hij werd in een prachtige luxe-auto ge sleurd en nu eerst kon hij dengeen opne men, die hem zoo hardhandig in de auto getrokken had. De man zag er slordig uit, al getuigde zijn manier van doen van goe de opvoeding. Dat vond Kasan tenminste. De wagen stopte en Kasan hoorde bij de deur den man iets tegen een ander zeg gen: „Goed beest voor m'n nieuwe proe ven met herdershonden, 't Is een sterke hond en hij zal een stootje kunnen verdra gen". Toen begon Kasan iets te begrijpen: vivisectie! Met een woesten snauw scheurde hij zich los en rende tegen den man op; deze tui melde op den grond en Kasan vloog weg. Wèg van alles dat aan menschen herin nerde, wèg wèg!! Kasan wenschte, dat hij kon huilen, zooals die menschen dat deden: met tranen maar zonder veel geluid te geven. Het zou hem meer opluchten dan janken. Diep-bedroefd liep Kasan verder, tot plotseling een geluid hem uit zijn verdrietige overpeinzingen op schrikte. Hij liep langs een water en daar uit klonk een angstige noodkreet hem te gemoet. Kasan keek naar beneden en zag bij het onduidelijke lantaarnlicht iets in het water: een mensch, en Kasan had genoeg verstand van menschen om te weten, dat het een jong meisje was. Zoon meisje als dat, wat tegenover hem gewoond had en pas getrouwd was. Wat er nu precies verder gebeurde, kon Kasan zich nooit meer heelemaal herinne ren. Met een grooten sprong was hij te wa ter en het gelukte hem, het meisje te grij pen en boven water te houden. Even daar na waren er ook reeds hulpvaardige men- ,schenhanden bij en werd Kasan met zijn zwaren last op het droge getrokken. Hij her innerde zich nog vaag, dat hij weer in een auto werd geduwd en later, dat hij in een groot huis werd binnengebracht en daar zooveel eten voor zich kreeg, als hij nooit had kunnen droomen. Toen ontfermde de slaap zich over hem. Kasan werd wakker, doordat een zachte hand over zijn mooie vacht streelde. Ka san keek onderzoekend omhoog en zag in een aardig meisjesgezichtje. En vlak daar naast stond een slanke jongeman: héél dicht bij het meisje en toen hij sprak, was zijn stem sympathiek. „Hij heeft je leven gered, lieve, en als hij er niet geweest was, dan.Kasan zag een traan opwellen in de blauwe oogen van het meisje. „We nemen hem in ons aanstaande huis houden, Bill", sprak zij zachtjes. De jonge man had zijn arm om haar middel gelegd en maakte een veelzeggende beweging, die Kasan discreet zijn trouwen kop deed afwenden. Toen sloot hij langzaam zijn hondenoogen en liet zijn nieuwen baas aan zijn geluk over, het geluk dat hem nu ook eindelijk eens te beurt zou vallen. J. P, 4

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1938 | | pagina 10