Nederland aan den waterkant Aan de boorden van Noordzee en IJsselmeer Het Biesterfelder slot INFRAROOD!: STKAJ.UN t MISDAAD. Infraroode stralen zijn onzichtbaar hebben een groote golflengte; deze lengte is nog beduidend langer dan die v de zichtbare roode stralen, een straling, die in het spectrum tegen het rood aan ligt. Een nieuwe technische vinding, waarbij een fo- to-electrische cel gebruikt wordt en als onzichtbare versperring de infraroode stra len, wordt tegenwoordig benut als afweer en alarmmiddel tegen inbrekers en andera misdadigers. Nadert iemand het voorwerp, dan onder- De wetenschappelijke volkskaterologie en psychologie staat nog in de kinderschoe nen. De bekende Drentsche schrijver Anne de Vries heeft in samenwerking met P. J. Meertens een eerste schrede op dit terrein gedaan door zijn uitgave „De Neder- landsche Volkskarakters". In dat werk hebben zij een schat aan wetenswaardigs bij een gebracht, waaruit wij hieronder een en ander overnemen. Onder het volk leeft meer humor dan men zou denken en er is geen betere humor dan de onvervalschte volkshumor. Het stamslot van het geslacht Lip pe-Biesterfeld, gezien uit* mi tuin. Eeu laatst# groet «2* de vlssckets uitvaren verachtelijk van „fietsen" maar de ge varen zullen toch nog altijd talrijk blijven. Wij merkten reeds op, dat deze menschen over het algemeen zeer godsdienstig zijn. Toch is het begrijpelijk, dat zich naast dat geloof als een giftige woekerplant het bij geloof heeft ontwikkeld. Dat gold niet zoo zeer de schippers zelf, die uitgevaren waren, als wel zij, die aan den wal achter bleven. Natuurlijk zijn deze menschen bij storm en ontij angstig over het lot van de bemanning. Is het dan wonder, dat zich een neiging tot het occulte ontwikkelde. In vroeger tijd moest een schipper, die ter vangst voer, geluk hebben, anders gold maar al te zeer het spreekwoord: „een schipper is een wipper". In Vlaardingen was het vroeger eenmaal per jaar kermis. Dan vierde men uitgelaten feest, gewoonlijk het eenige verzetje, waar na men aldra uitvoer. Het geheele jaar teerde de bevolking hierop en deze kermis had altijd plaats in Juni voor St. Jan. Eerst dan mochten de haringbuizen uitvaren. Te voren had men bij het gemeentebestuur de plechtige belofte afgelegd, dat men niet voor dien dag zou uitzeilen. „Het jonge goed moest eerst goed uit de kluiten wassen" Op hun wijze hadden de visschers eerbied voor de visch. Natuurlijk lag hieraan een practische reden ten grond slag. Men wist maar al te goed dat een vroegtijdige vischvangst zich na enkele sei zoenen terdege zou doen gevoelen, door het achteruit gaan van den vischstand. Met de tegenwoordige trawlers gaat alles jachti- ger en vlugger, symptomen van dezen tijd. Maar al heeft ook hier de moderne tech niek langzamerhand zich aardig ingedron gen, toch heeft het visschersbedrijf nog die zelfde bekoring van vroeger, van het eenigszins primitieve bedrijf, dat zoo dicht bij de natuur stond. Waar de visscherij kwijnt. GAAN wij nog meer naar het Noorden dan komen wij bij de Zuiderzeevis- schers, de bewoners van Marken, Vo- lendam, Urk, Bunschoten-Spakenburg en nog verscheidene andere plaatsjes. De Marker is zeer zuinig, zelfs in tijden van voorspoed, zijn vrouw houdt juist van opschik, strikken en lintjes. Daarom heeft zij er destijds naar uitgezien om iets bij te verdienen. Het gevolg was dat Marken bij uitstek een toeristenoord werd. De- Volendammers, hoewel in de rook van Marken gelegen, zijn weer heel an ders. Typeerend voor deze vroolijke, soms wat al te vroolijke menschen is een groot solidariteits-gevoel en natuurlijk een sterk ontwikkeld religieus gevoel. Het volgende geval geeft daarvan een typisch staaltje: Toen een zekere Teeuwis de Roos wegens het een of andere vergrijp gearresteerd moest worden door politiemannen, had zich om dezen Teeuwis, bijgenaamd de Skeeve Brandaoris, een cordon gevormd en men riep tegen de veldwachters: „Heb 't hart niet, dat je die jonge onraöke, want dan slaön we jullie an gruzelmenten, mal le apesnoete." Onverrichterzake keerde men terug, tot eindelijk de pastoor aankwam en de kerels hun kameraad gewillig mee lie ten gaan. De Volendammers mochten elkaar gaar ne namen geven. Zoo vertelt Alie van Wijhe-Smeding het volgende vermakelijke geval. Een belastingambtenaar was zoo vrij op de adressen der belastingbetalers, tusschen Rechts: Onder moeders parapluie. Een aardige snapshot uit het Volen- damsche volksle ven. Links (midden): Typische kerk gang op Zuid-Be veland. Een groep jongens en meis jes verlaat het kerkgebouw. haakjes erachter den bijnaam te zetten. Zoo heette een zekere Japik de Waard in den wandel Minister van Houten. Die eer ste naam was zoo langzamerhand in het vergeetboek geraakt, maar zelfs het klein ste kind wist in Volendam Minister van Houten te wonen. Alie van Wijhe Smeding, die zooveel over de Zuiderzeevisschers geschreven heeft, zeide, dat het „Ruime sop aan de va- renslui ook iets ruims gaf". Men heeft geen gelegenheid op het „kleine stukkie hout", waarop men rondzwalkt, herrie met zijn buren te krijgen. Ook aan boord is ruzie een zeldzaamheid. Wanneer men zoo af hankelijk van elkaar is, leert men wel el kander te verdragen. Rondom de Zuiderzee sterven de water- kanters, de menschen loopen er rond als of zij hun levensdoel vergeten zijn. Met de allesoverheerschende macht van de Zuider zee is het gedaan, sinds de menschelijke techniek door een dam de zee tot een meer maakte. Over weinige jaren zal het graan golven, waar nu de golven van de binnenzee spoelen. De steden om de Zui derzee sterven, althans hun aspect en hun karakter. Alleen de Urkers maken zich niet erg druk over het feit, dat de Zuiderzee te gronde gaat. Zij zijn trouwens de eenige Zuiderzeevisschers, die op de Noordzee vis- schen. Hun dekbotters zijn dan ook veel zeewaardiger. Toch ziet men in geen vis- schersdorp zoo veel weduwen, want in de beruchte October en Novemberstormen „blijven" vele zeelieden in de golven. IN Oberkassei, een klein, aardig dorp, ge legen aan den voet van het Zevenge bergte, ligt op eenigen afstand van den hoofdweg de bezitting van den Prins Ju- lius Ernst zur Lippe, gelijk men weet een oom van Z.K.H. Prins Bernhard. Dit land goed omvat heden ten dage nog het groo te heerenhuis, het kasteel en het theehuis. Deze gebouwen werden door Johann Edler van Meinerzhagen, in de tweede helft van de achttiende eeuw opgetrokken op de breekt hij dén straal ergens en daardoor wordt de anodestroom naar de cel onder broken. Door het uitblijven van den stroom wordt de alarmschei via de fotocel in werking gebracht. Het is niet aanbevelenswaardig de even eens onzichtbare ultraviolette stralen te gebruiken, aangezien deze door het glas voor het grootste gedeelte geabsorbeerd worden. Mocht men toch deze stralen wil len gebruiken, dan is het noodig, dat van een bijzondere lichtbron gebruik wordt ge maakt. Het euvel kan grootendeels verhol pen worden door de prisma's en de verdere optische benoodigdheden van kwarts te vervaardigen. Uit dit oogpunt is het ver standiger infraroode stralen te gebruiken, daar men dan gebruik kan maken van ge wone glassoorten. Deze stralen worden door elke lichtbron uitgezonden. Het is na tuurlijk noodzakelijk door een filter de zichtbare stralen weg te nemen. Daartoe heeft men een roodfilter vervaardigd, dat 9798 pet. van de zichtbare stralen weg- zeeft. De absorbtie van infraroode stralen door glas, behoeft niet in aanmerking ge nomen te worden. Het belangrijkste onder deel van de installatie is evenwel de gevoe ligheid van de fotocel, terwijl het eveneens van belang is, deze zoo verdekt mogelijk op te stellen. plaats, waar tevoren het Oberkasseier Hof was geweest, hiervan zijn echter geen na dere bijzonderheden bekend. Door overer ving kwam de heerlijkheid in het bezit van den vorst van Lippe Biesterfeld. He1 kasteel met het eigenaardige, hooge dak is door een groot park omgeven, terwijl en kele bijgebouwen in later tijd werden aan gebouwd. Het park sluit het gebouw van den weg af. Wij konden beslag leggen op een fraaie opname van het slot, gezien uit der tuin, welke wij hierbij afdrukken. Thans woont nog de oudere tak van het Huis van onzen prins-gemaal op dit slot. De in 1842 in Oberkassel geboren graaf Ernst voerde vele jaren een successiestrijd om de troonopvolging. In 1897 nam hij als graaf-regent de regeering van het Lippische gebied op zich. Zijn zes kinderen zijn allen in Oberkassel -geboren. De tweede zoon uit het huwelijk van Leopold, Prins Bernhard is de vader van onzen Prins-gemaal. Het is dan ook niet te verbazen, dat vele Nederlanders zich aangetrokken gevoelen tot dit oord en van nabij de streek willen zien, waar Prins Bernhard geboren werd, Ook in Goes werd het zomer, echter met regen. OM maar in het Zuiden te beginnen; daar zijn de Zeeuwen, die tot het al pine ras behooren, dat zich onder meer van andere rassen onderscheidt door donker haar, bruine oogen en bruin haar, terwijl de hoofdvorm rond is. Merkwaardig is, dat het Zeeuwsche ras betrekkelijk zoo onvermengd is blijven be staan, .van vreemde smetten vrij". Wel hebben de Friezen hier reeds eeuwen ge leden vasten voet aan den grond gekregen, maar zij hebben zich met de bevolking ho mogeen vermengd. Dit beteekent samen smelting van het teutonische met het alpi ne ras. Gesteldheid van den bodem, de aard van het landschap, klimatologische omstan digheden en dergelijke drukken vanzelf sprekend hun stempel op het karakter der bevolking. Toch is de Zeeuwsche bevolking nog betrekkelijk sterk gedifferentieerd, hetgeen toe te schrijven is aan de verdeeld heid over de verschillende eilanden, die hoezeer ook eenheid vormende, toch van elkaar geisoleerd zijn. De Zeeuw en dat geldt tevens voor den Hollander, bezit vele deugden, hij is dege lijk volhardend, sterk religieus, maar zel den komt hij wat zijn gaven betreft, bo ven den middelmaat uit tot het sublieme. Schrielheid, winzucht en zinnelijkheid zijn onmiskenbaar hun groote gebreken. De Franciscaan Bartholomaeus Angeli- cus, die leefde in de dertiende eeuw, zeide van de Zeeuwen, dat zij waren: „een groot volc, starek van lichaam en schots kuen (vermetel)". Een Fransche bisschop was destijds slecht over hen te spreken, toen hij in een zijner geschriften sprak over het barbaarsche Walcheren", waar slechts de Ironkenschap werd geprezen als te zijn de \oogste deugd. Ietwat ironisch laat een zestiende eeuw- che penvoerder zich uit, wanneer hij de ïeeuwen aldus beoordeelt: „De Zeeuw vast maar drie keer in het aar, de eene keer, als hij geen eten heeft, 'e andere keer als hij het niet lust, de der- Ie keer op Goeden Vrijdag. Al met al mag men dan den spot drijven met den slimmen en sluwen Zeeuw, nog kort geleden bleek uit een onderzoek naar de intelligentieverhoudingen in Neder land, ingesteld door Dr. Garmt Stuiveling, dat Zeeland allerminst een slecht figuur sloeg. Uit den aard der zaak heeft de zee meer dan het land haar stempel gedrukt op het karakter van de Zeeuwen. Daaraan is on getwijfeld dien volhardenden trek te dan ken, aan die eeuwige worsteling met de zee die vooral in Zeeland als een gulzig mon ster er steeds op zon, het haar ontnomen gebied te herwinnen. De verschillende ver dronken gebieden zijn er het sprekend be wijs van. De Zeeuw is op zich zelf gesteld, maar zal, dank zij zijn degelijke opvoeding niet spoedig een naaste tekort doen. Ook komt het hoogst zelden voor, dat een Zeeuw schulden maakt. De stelregel der Zeeuw sche boeren is over het algemeen: „Een ieder zorge voor zichzelf, God zorgt voor allen". Dat is niet alleen een kenmerkende trek voor de Zeeuwen, die sterk ontwikkel de religieusiteit, maar überhaupt voor iede re visschersbevolking. Want nergens blijkt duidelijker dan op deze eilanden, hoe ver gankelijk het werk der menschelijke han den is. Wat in jaren van noesten vlijt ge wonnen werd, werd door de natuurmach ten meerdere malen in een uur tijds weg gevaagd of vernield. Om dan het hoofd bo ven water te houden, daar is inderdaad een sterk Godsvertrouwen noodig. Een schipper is een wipper. MEN vraagt zich wel eens met ver bazing af hoe men vroeger heeft kunnen varen. De visscherijscho- len bestaan nog slechts enkele tientallen jaren. Men dient dan niet te vergeten, dat eertijds de varenskunst den jongens met de paplepel werd ingegoten. Op hun achttien de of negentiende jaar gingen zij reeds met hun vader mee, 's zomers ter haring vangst, des winters op de beugvisscherij Toch, wanneer men aan de Scheveningsche haven staat en daar al die kleine scheepjes verzameld ziet liggen, zooals dat in de we ken voordat de staking werd opgeheven, langen tijd het geval was, krijgt men toch respect voor de schippers, die in deze "klei ne scheepjes de wijde zee op durven. Wel zijn de meeste zeilloggers vervangen door motorloggers de oude zeerobben spreken

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1938 | | pagina 4