Honderd jaar geleden publiceerde Hildebrand zijn schetsenbundel de „Camera Obscura" Karakter van den Nederlander op weergalooze wijze getypeerd riMSr r Na „Merijntje" kwam Boefje op het witte doek m EEN SENSATIONEEL UITGEVERSSUCCES D c Nicolaas Beets, schrijver van de „Camera Obscura. HONDERD JAAR CAMERA OBSCURA. EEN eeuw is verstreken, sinds de „Ca. mera", een bundel schetsen van den nauwelijks vijf en twintigjarigen student Nicolaas Beets te Haarlem het licht zag. Het boek had een ongeëvenaard suc ces, althans voor Nederland, waar oplagen van enkele tienduizenden exemplaren in totaal nog altijd tot de uitzonderingen be- hooren. Met de Camera heeft Beets, die zich toen verschool achter het pseudoniem Hil debrand, een brok Nederlandsch leven op onnavolgbare, men mag gerust zeggen meesterlijke wijze, gekarakteriseerd. Tus_ schen den eersten, onaanzienlijken druk van 1839 en de weelderige jubileumuitgave (de veertigste druk) met de teekeningen van Jo Spier ligt een volle eeuw. Honderd jaren, waarin het Nederlandsche leven zich heeft ontwikkeld langs lijnen van geleide, lijkheid, maar het karakter van den Neder, lander veranderde bitter weinig. Daarom «preekt het boek van Nurks, Kegge en Wit- se heden nog tot ons, zooals het dat bij verschijnen deed. Ter gelegenheid van het eeuwfeest van dit beroemde Nederlandsche boek geven wij hieronder een overzicht van Beets' leven en werken, terwijl uiteraard bijzondere aandacht is geschonken aan de „Camera Obscura." Men behoeft geen letterkundige te zijn om den naam van Beets te kennen. Zelfs al heeft men nog nooit een oog geslagen in de „Camera Oscura", dan toch is het pseu doniem Hildebrand een vertrouwde klank. Weinig zal de ruim twintigjarige student in de theologie vermoed hebben, toen hij rijn bundel schetsen te Haarlem bij Bohn's Uitgevers Mij. het licht deed zien, dat hij met dit boek zijn naam zou doen voortle ven onder latere geslachten, weinig zal hij vermoed hebben dat dit specifiek Neder landsche werk spoedig overgezet zou wor_ den in de moderne talen, ja tenslotte zelfs In het Japansch, zoodat de Camera in feite bezit werd van de geheele wereld. Men zou verkeerd doen dit succes toe te schrij ven aan den loop van het toeval. De Came ra bevat inderdaad de elementen om een dergelijke wereldreputatie te rechtvaardi gen. In de eerste plaats is hier op meesterlijke wijze een brok negentiende eeuwsch Ne_ dez-landsch leven uitgebeeld, op een wijze zooals het voor en nadien niet is geschied. „Copieerder des dagelijkschen levens" heeft de bekende schrijver en essayist Potgieter van Beets gezegd in een beschouwing. Deze qualificatie was wellicht eenigszins sma lend bedoeld, men kon eigenlijk geen tref fender karakteristiek van Hildebrand geven. In zekeren zin mocht hij het opvatten als een onderscheiding. Want niemand heeft als hij de kunst verstaan heel gewone ta- freeltjes uit het dagelijksch leven vast te leggen op een wijze, die ondanks zichzelf tintelend van humor was, omdat het Neder_ landsehe karakter daartoe den beschrijver stof te over biedt. Daarvan heeft Beets be ter gebruik gemaakt dan eenig ander au teur. Hij copieerde het dagelijksche leven en dikte het hier en daar wat aan. Maar van al te veel chargeeren was hij geen liefhebber. Wanneer men thans zijn werk leest, doet het inderdaad als zeer gewoon, geenzins verheven, zonder literaire preten ties, zonder gewilde mooidoenerij neen het is echt, het is natuurlijk. Hij heeft de Nederlanders waarlijk niet mooier afge_ schilderd dan ze zijn, met al hun goede eigenschappen en hun gebreken staan ze in de verschillende verhalen ten voeten uit voor ons. Daarom werd het boek ook in zooveel talen vertaald en maakte het vrij wel overal in het buitenland opgang. De „Zwarte jaren' student. van een Leidscli lV\/ Nicolaas Beets werd geboren te Haarlem als zoon van een apotheker, den dertienden September van het jaar 1814. Uit zijn jeugd valt weinig bijzonders te vermelden. Hij was wat men noemt een oppassende jon gen. Hij heeft als elk gewoon kind gespeeld met een hobbelpaard en houten geweer en wat dies meer zij. Maar toen hij naar school ging, brak er een andere tijd aan, waarin hij zijn drang naar het weten kon bevredigen. Hij kon reeds vroeg lezen en schrijven. De bekende dichter van de po- populaire kinderrijmpjes Hieronymus v. Al phen is eigenlijk zijn eerste leermeester ge_ weest. Ook later in zijn studententijd ver geet hij dezen dichter niet en mag er dan nog graag uit citeeren. Al spoedig ont brandt bij hem een ware hartstocht voor de werken van Byron en Walter Scott Van beiden vertaalt hij, welk werk verscheen in Westermans „Varzamelingen van uit- heemsche vernuften". Het heeft wenig zin hier den geheelen jongelingstijd van Beets in bijzonderheden na te gaan, omdat deze in geen enkel op. zicht verschilt van die van andere jongens. Vroeg was dus zijn belangstelling voor de letteren gewekt en na vertalingen van En- gelsche klassieken volgen dan ook al spoe dig eigen dichtproeven en oorspronkelijke verhalen. Wij noemen „José" (1834) „Ru- ser" (1835) „Guy de Vlaming" (1837) en „Ada". Toch zouden deze werken, hoewel ze representatief zijn voor dien tijd, een periode, waarin bitter weinig werk van kwaliteit aan de markt kwam zeker Beet's naam niet bewaard hebben voor la tere generaties. Niemand leest deze stuk ken, tenzij voor studie. Met deze romanti sche gedichten valt zoo ongeveer zijn „zwarte tijd" samen. De betiteling is van Beets zelf en zij schijnt schromelijk over dreven. Natuurlijk, het was begrijpelijk dat de jongen, toen hij het ouderlijk huis ver_ liet om in Leiden te gaan studeeren en daardoor in zekeren zin zelfstandig werd, ,uit den band sprong." Na zijn vroolijke studentenperiode schreef hij het, men zou zeggen, beruchte opstel „de zwarte tijd." Daarin wilde hij afrekenen met de voorbije jaren om door het stellen van dit voorbeeld, te kunnen beginnen aan een leven, waarin hij geeste lijk zijn evenwicht had gevonden. Indien Beets zelf voortgeschreven had over zijn „zwarten tijd", dan zou daarvan naar alle waarschijnlijkheid ook nimmer sprake zijn geweest. In het vroege voorjaar van 1839 promo veerde Nicolaas Beets aan de Leidsche Universiteit op een proefschrift, getiteld „De Aeneae Sylvii, qui postea Pius Papa, secundum morum mentisque mutatione ra- tionibus". In dat zelfde jaar zal de „Camera Obscura" het licht zien. Enkele stukken daaruit waren reeds in de studenten almanak verschenen. Men dient dit werk te zien in het kader van zijn tijd. Ontegen zeggelijk zijn er de in vloeden te bespeuren van Engelsche dichters, Noemen wij Sterne, De Guincey, Irving, Lamb en zeker Dickens, au_ teurs, die juist vanwe ge hun humor tot Beets' geliefde lectuur be hoorden. Hij wist even wel de humor van de Pickwick.vertellingen te transponeeren in een specifiek Nederland sche. Wij merkten reeds op dat het een uitstekende karakteristiek is van den Nederlandschen geest en van het leven in de negentiende eeuw. De stoere, oud-vader- landsche deugden, maar ook de geniepigheden van den vaderlander zijn hier geaccentueerd. Ontegenzeggelijk draait het wat veel om den schrijver, die zijn eigen ik zeer belangrijk vindt. Johan de Meester heeft het in zijn roman Carmen aardig gezegd: „Er is geen jeugd in dit werk van een jeugd, anders dan die van een net jongeheertje. Want er is geest, drift noch harts tocht, noch scha terlach. Een supe rieure uiting van middelmatigheid" De man, die eens deze sceptische Ïry i -meening neer. P» schreef mag gelijk f 1 hebben, in den - grond der zaak, 't merkwaardige is, dat de „Camera Obscura"-boek het ondoor grondelijk geheim bezit ook den kritischen lezer te boeien, zoo zelfs, dat men bladzij na bladzij herleest. Om zoo de menschen en toestanden te teekenen, daarvoor was noodig een scherp waarnemingsvermogen en een zeer vlotte pen. Nergens is hij bit ter, zelfs niet wanneer hij het portret schildert van den verleidelijken charmeur van der Hoogen, die zoo onbarmhartig door Hildebrand wordt ontmaskerd. Zelfs in „Een onaangenaam mensch in de Haarlem, merhout" laat hij zich er niet toe verleiden Nurks met grove woorden op zijn plaats te zetten. Neen, geen bitterheid en boos aardigheid, maar een jong gemoed, iemand die zijn vaderland lief heeft spreekt uit de ze verhalen. De ernst lag elders. In fijne trekken staat het Nederlandsche burger dom hier ietwat caricaturaal voor ons. Daarom was het zoo'n uitstekende gedach. te van de firma Bohn, dat zij de veertigste jubileumuitgave liet illustreeren door Jo Spier, dien men in eenig opzicht zou kun nen vergelijken met Hildebrand. Hij heeft zooals gezegd het dagelijksche leven geco- pieerd. IV l Dichter cn dominé. Vervolgen wij thans den levensloop van den populairen dichter. Na zijn Camera is nog veel werk gevolgd, dat echter nooit die zelfde kwaliteit bereikte. Beets was een veelzijdig man en in zijn tijd een gewich tig persoon. Uit zijn studietijd dateert de groote vriendschap voor Hasebroek, even. eens een hartstochtelijk „letteroefenaar". De kennismaking geschiedde op een le zing van Abraham des Amorie van der Hoeven. Hasebroek stootte Beets toevallig in het gedrang tegen den arm en door de geestige wijze, waarop de verontschuldi ging werd aanvaard, ontwikkelde zich een vlot gesprek. De vrienden hadden elkaar gevonden. Hasebroek was sedert 1829 als student ingeschreven, maar zijn studietijd werd verlengd doordat hij tijdens de Bel gische omwenteling als vrijwilliger dienst had genomen. Van 1833'36 waren het warme academievrienden, welke vriend, schap ook later bewaard bleef, toen Hase broek beroepen was in Heilo. Beets vond hier zijn vrouw. Een wederzij dsche vriend, Jhr. Cornelis van Foreest had hen meerma len genoodigd op Huize Nijenburgh en daar leerde Hildebrandt Aleida kennen, met wie hij later zeer gelukkig getrouwd is. Reeds binnen het jaar na zijn promotie betrekt Beets de pastorie te Heemstede. Dit oogenblik is in zijn leven eigenlijk beslis send, want met de figuur van Hildebrand de Beets van de vroolijke studenten ja. ren is het nu zoo'n beetje gedaan. De Ca mera wordt vrij geregeld herdrukt en in de eerste jaren van zijn predikantschap voegt Beets er nog enkele stukken aan toe, waarvan ongetwijfeld het verhaal van „Teun de Jager" een der beste is. Het geestelijke werk neemt hem volkomen in beslag, zoozeer zelfs dat Beets eenigszins geringschattend terugziet op die kostelijke pennevrucht uit zijn studententijd de „Ca mera Obscura". Het boek wordt populair en met het boek de figuur van Hildebrand, die in zooverre al spoedig een legende was, omdat de levende Beets als dominé en later als professor te Utrecht meer en meer ver vreemdde van Hildebrand. Het neemt niet weg dat de gestalte van Hildebrand onver, gankelijk, ja onsterfelijk is gebleken. Zijn belevenissen vormen tezamen het treffend portret van een alleszins curieuzen over gangstijd, tijd van trekschuit en diligence. Wanneer men er eens een paar rustige uren voor neemt en zich verdiept in de lectuur van de jarige „Camera Obscura", dan gaat die wereld voor ons leven als een kostelijk kijkspel, sprankelend van echt vaderlandsche humor over echt vader- landsche figuren. Het is dikwijls het nut van jubilea dat vergeelde en vergeten groot heden nog eens uit het museum gehaald worden; dat kan men van Beets'. „chef d'oeuvre" moeilijk zeggen. Het boek wordt op vrijwel alle middelbare scholen gelezen en behandeld. Men overdrijft niet door te zeggen dat elke Nederlander de Camera kent. Dezer dagen verscheen de reeds genoem. de veertigste druk (bij erven F. Bohn Haarlem) als jubileum-uitgave, kostelijk geillustreerd met penteekeningen van Jo Spier. De f-ijne humor van Spier past zich uitstekend aan bij die van Hildebrand en het is dan ook een verfijnd genoegen om in deze dagen, die ondanks de tijdsomstan digheden eenigszins staan in het teeken van de Camera, deze kostelijke standaard uitgave ter hand te nemen en de verschil, lende bekende verhalen nog eens te her lezen. Deze uitgave is een zeer bijzondere hulde aan Beets' nagedachtenis en een ge schenk voor den litterairen fijnproever, die van een mooi Nederlandsch boek houdt. H. J. St. „Varen en Rijden". (teekening van Jo Spier), Het meesterwerk van M. J. Brusse verfilmd. DE Nederlandsche film staat nog slechts in de kinderschoenen, is een veel ge bezigde uitspraak van menschen, die het over onze jonge, nationale fihnin. dustrie hebben. Het is een gemeenplaats geworden, die uitspraak en als alle ge meenplaatsen versleten en gedeeltelijk on juist. Leven is vooruitgang; ook het film bedrijf ontkomt niet aan die stuwende „Een onaangenaam mensch in de Haarlem merhout". - (Illustratie van Jo Spier uit de J ubileum.uitgave. Albert van Dalsum, de groote Nederland sche tooneeïspeler, debuteert als filmacteur met de rol van den „Pastoor" in „Boefje." kracht. Steeds weer filmen beteekent an_ ders filmen of we] beter filmen. Tusschen de eerste Nederlandsche producten van het witte doek, die men ging zien bij wijze van curiosum en natuurlijk a priori cle. ment gestemd was en de films van het laatste jaar ligt een weg van ontwikkeling en vervolmaking. We hebben „Pygmalion" gezien, we zagen „Vadertje Langbeen" en „Morgen gaat het beter" en waren terre den over het Nederlandsche product. We hebben „Merijntje" gezien en konden ons niet geheel losmaken van de idee, dat het boek den scenarioschrijver in den weg had gezeten. Hoe de scenarist van „Boefje" in dit opzicht gevaren is, daarover oordeele men zelf. Wij kennen „Boefje" als boek, maar minstens zoo goed van de planken met Annie van Ees; de rol van Jan Grovers heeft zij honderden malen gespeeld en het is niet overdreven te zeggen dat haar crea. tie onnavolgbaar en superieur is. Thans kunnen we haar spel op het witte doek be wonderen. Kinderen in de film. Men heeft wel eens en meer dan eens de opmerking gemaakt, dat de film, die toch in alles de werkelijkheid zooveel mo gelijk wil benaderen, meestal huisgezinnen op het witte doek brengt, die of kinderloos óf hoogstens met één kind gezegend zijn. Ploogst zelden zal men nu eens een kinder rijk gezin en die behooren toch heusch niet lot de uitzonderingen in een film aantreffen. Nu ik echter eenige malen de opnemingen van „Boefje" heb bijgewoond, kan ik me indenken, dat vele regisseurs er maar van afzien om kinderen in een filmhandeling op te nemen. Want het is een straf om met kinderen voor de camera te werken en waar een Detlef Sierck, een Akos Farkas en een Leo Meyer het eindelooze geduld vandaan halen om den geheelen dag met de kinderen, die nu eenmaal in „Boefje" noodzakelijk zijn, om te springen, dat is mij nog een raadsel. Iedereen, die „Boefje" ge. lezen heeft, weet dat Jan Grovers een zeer uitgebreide collectie zusjes bezit en deze zusjes komen ook in de film voor. Sientje, Lientje, Stientje of hoe ze alle maal heeten, moeten dus ook hun rolletjes voor de camera spelen. Nu wil ik van de kleinste niets kwaads zeggen, want dat was een schatje. Met haar heeft men gedurende de geheele opneming geen last gehad. Die speelde zoet in de studio als haar aanwezig heid voor de camera niet verlangd werd. Ze sliep, wanneer ze slapen moest, huilde, wan neer het gevraagd werd en lachte op com. mando. Maar de anderen! Ze waren ge wil-" lig genoeg en deden hun uiterste best om den regisseur te begrijpen en wilden ook wel alles doen, wat van hun verlangd werd, doch op het meest critieke oogenblik, wer den zij vaak zoo verlegen, dat er niets meer mee te beginnen viel. Eindeloos werd er gerepeteerd in een stil hoekje van de studio, totdat iedereen over tuigd was, dat er nu niets meer mis kon gaan, maar kwam dan Lientje of Stientje onder het licht van de lampen, dan kon het niet zelden gebeuren, dat zij haar vinger in haar mond stak on er een uur lang geen woord meer uit te krijgen was, of dat zij haar beide vuistjes in haar oogen boorde en een lustig deuntje begon te huilen. Gouden bergen kon men haar dan beloven, men kon vleien, bidden en smeeken, het kind stond dan te pruilen en er zat meestal niets an_ ders op, dan de opneming maar uit te stel len, in de hoop, dat het een uurtje later beter zou gaan. Of neem dien kleinen jongen, die een paar woorden moet spreken tijdens de „voetbalscène". Als „Boefje" n.1. in het ge sticht van de Broeders beland is, wordt hq ook opgenomen in de gestiohtsvoetbalclub, doch recalcitrant tracht „Boefje" den wffiL strijd in de war te sturen. Er is dan een kleine jongen, een pittig kereltje van een jaar of tien, die slechts het volgende zinnetje moet zeggen: „Zeg Jan, hebben we geen fijneVoetbalclub?" Slechts zeven woorden, doch die op tien verschil_ lende manieren met evenzoovele intonaties kunnen worden uitgesproken. Tien, twintig maal wordt het jongetje voorgezegd, hoe hij het precies moet zeggen. Hem moet het Rotterdamsch accent worden bijgebracht, de juiste klemtoon. Plotseling gaat het goed. „Precies, zoo is het goed!" zegt Jaap van der Poll, die de dialoogregie voert. „Zeg het nu nog 's?" En weer gaat het goed. Nu volgt de opname! De lichten gaan aan, de camera loopt en de jongen verslikt zich reeds zenuwach tig in het eerste woord. Er wordt weer afgesloten. Opnieuw gerepeteerd! Weer op name. De jongen vergeet het woordje „geen". Een volgende keer deugt de uit. spraak niet, het is te hard, of te zacht en tenslotte heeft de arme jongen het zoovaak over moeten doen, dat hij heelemaal vat} de kook raakt en men maar een kwartier, tje wacht om hem weer op zijn gemak stellen. Neen, filmen is lang niet alles! „Filmen is wachten en zich oefenen in geduld!" Maar filmen met kinderen is al zeer hope loos. En daarom, ik herhaal het, kan ik het mij best voorstellen, dat de meeste film gezinnen kinderloos zijn. Als ik filmregis_ seur was, zou ik ook zeggen: „Geen kindey ren!" Het zou een heele zorg minder zijn. De burgem- meene kennis, gezondheid h< ook in deze i overgegaan h paratyphus. E tegen lyphus voor driemaa week een k vloeistof ondc Tein einde krachtige de •taat te steil- kosteiooze ir koeve van: a- hen die in deze gem- kenfonds ,,Ai gesloten; b- hen die ze gemeente steuning gen De overig deling tot h deze aangel- Inspecteur i9 ingelicht. Gelegenhe gegeven te en voor resj gen 25 Juni middags te Jozef Jongt straat. En te S< Juni 1940 de Woensd namiddags der Openba Soest, 11 Annie van Ees als „Boefje" met het mond- orgeltje, dat „in de lucht hong". „Nou en, ik zei: Ga je weg of ik pak je weg... es, toen was 't mijn hè!" Het Con werkzaam kleed ing s< lam, kan i icliten tot taakt hebf De spor was prachl verdam ku illéén Rot djn in on fer» geval toodig is- Door d- a de prov Ia zine lijke berc boa 's o< zor{ A bez< gen gev woi Ian$ lijke bijg eer: get mal Vo< vrat H. LE ters vijt vas keu toh ma ttra Tt 2 Dii Ste be loc 17 So TI de 4 V hc

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1940 | | pagina 6