DENEMARKEN, het koninkrijk
der eilanden
HHHHH
Export naar het Zuiden inplaais van
naar het Westen
Paralellen tusschen onze lage landen
en Denemarken
-
De bewoners van de lage landen bij de zee hebben altijd een warme sympathie ge
voeld voor de Denen en dit is volkomen te begrijpen, omdat beide volkeren moeten
bestaan onder omstandigheden, die in vele opzichten met elkaar overeenstemmen.
In het bijzonder gaat deze vergelijking op voor het platteland, met name voor de
veeteelt en landbouw, de belangrijkste bron van bestaan der Denen, terwijl wij daar
naast nog een aanzienlijke industrie hebben. Hoe staat nu een land als Denemarken
dat zoozeer op een alzijdige export was ingesteld er voor in deze moeilijke tijden?
De Horstrombrug, die de Deensche eilanden
Falstar en Masnedö verbindt. Ter lengte
van 3.2 k.m. is het de langste spoorbrug
ter wereld.
Wie een blik werpt op de kaart van
Scandinavië en dan in het bijzonder op
Denemarken, zal in de eerste plaats getrof
fen worden door de merkwaardige structuur
van dit land, dat zoozeer doet denken aan
het onze, namellijk een gewirwar van
grootere en kleinere eilanden, schiereilan
den en 'een gróót deel vastland, dat een
uitlooper vormt van het Europeesche conti
nent. Van het Duitsche Sleeswijk Holstein
strekt Jutland zich naar 't Noorden gaan
deweg smaller wordende, uit en verbreedt
zich in het midden tot het drievoudige en
loopt dan naar het Noorden in Kaap Ska-
gen puntig uit. Jutland vormt met zijn op
pervlak van ongeveer 30.000 vierkante ki
lometer het belangrijkste deel van Dene
marken. De beide eilanden Seeland en Fü-
nen sluiten daar bij aan met een opper
vlakte van 7500 en 3500 vierkante kilome
ter. Van het groote aantal eilanden, waar
uit Denemarken verder bestaat, zijn Lol-
land, het ver in de Noordzee liggende Born
holm, verder Falster, Langeland en Alsen
de belangrijkste. Ofschoon Jutland meer
dan twee derde van Denemarken omvat,
is de economische kracht van Denemar
ken toch voornamelijk gelegen op de
vruchtbare en dichtbevolkte eilanden. Een
globaal overzicht van alle eilanden, ver
raadt ons onmiddellijk dat de kleine ei
landen vroeger met de groote eilanden
verbonden geweest moeten zijn, terwijl de
ze groote eilanden eertijds een eenheid ge
vormd moeten hebben met Jutland.
De geografische ligging van Denemar
ken tusschen het Duitsche Rijk en het Scan
dinavische schiereiland en tusschen Noord
en Oostzee heeft er veel toe bijgedragen,
dat dit naar verhouding betrekkelijk kleine
land toch een middelpunt in het handels
verkeer van Noord-Europa kon worden.
De hoofdstad Kopenhagen kreeg haar
doorslaggevende beteekenis door haar
gunstige ligging aan de Sont, een zeer be
langrijke verkeersweg te water. Het is wel
haast een ieder bekend dat Kopenhagen
de hoofdstad van Denemarken is, maar
bovendien is het de hoofdstad van.. IJs
land. Groot geworden door de scheep
vaart, is de stad toch in andere opzichten
van veel beteekenis; zoo is het het finan-
cieele centrum van Denemarken. De bevol
king, die rond acht honderd duizend zielen
telt, staat er voor bekend, dat zij het le
ven van den vroolijken kant beziet. Op
zijn gang door de stad, zal de Hollander
in het bijzonder getroffen worden door
de populariteit, die hier ook de fiets ge
niet. Als gevolg van den aard der Kopen-
hagers, is het aantal openbare vermake
lijkheden zeer groot; bovendien kan men
er uitstekend eten. Aan het verleden her
inneren vele oude gebouwen, waarvan de
beurs met zijn merkwaardige toren wel
haast als het symbool kan gelden.
Van de andere havensteden hebben voor
het buitenland vooral Aarhus en Esbjerg
een groote beteekenis. Aarhus, de belang
rijkste haven aan het Kattegat, telt 100.000
inwoners. Een blik op de kaart leert ons
dat het een knooppunt is van spoorlijnen,
die zich van hier straalsgewijze naar het
binnenland en langs de kust verspreiden.
Voor de blokkade zich ook uitstrekte tot
Denemarken, heerschte hier een levendige
handel in petroleum en hout. Van industrie
kan nauwelijks sprake zijn. Het belangrijk
ste bouwwerk van de stad is de indruk
wekkende Gothische Domkerk. Ten slotte
genieten de oesters, die hier gekweekt wor
den een Europeesche reputatie.
Denemarken heeft ten dienste van het
verkeer overzee re-eds vroegtijdig een uit
gebreid net van spoorwegen aangelegd. De
twee belangrijkste verre verbindingen
per rail gaan bij Kopenhagen uit elkaar.
De Noordelijke route gaat van Oslo over
Helsingör, Kopenhagen, Gjedser-Falster,
en heeft door den veerdienst naar Warne-
münde aansluiting op het spoorwegennet
van Duitschland. De Oost-Westelijke route
gaat naar Forsör, vanwaar men overgezet
wordt naar kiel, terwijl een doorverbin
ding bestaat over Fünen om het contact
met Jutland te bewerkstelligen.
De Westrand van het Jutische schier
eiland wordt door de Noordzee bespoeld.
Door de Denen wordt zij Westzee genoemd.
Deensche landschap wordt verder onder
broken door een groot aantal binnenzeeën.
Niet alle staan met Noord- of Oostzee in
verbinding. De betrekkelijke laagte van
Jutland is oorzaak dat een groot deel van
het schiereiland bestaat uit moerassen en
poelen.
De geologische opbouw van Denemarken
is van jongere datum. De eilanden zijn
bijna overal bedekt met een ongeveer vijf
tig meter dikke laag, welke gevormd is
hoofdzakelijk in den ijstijd. Hier en daar,
met name op Seeland, zijn deze lagen zoo
machtig, dat men eerst na 125 M. op oude
re aardlagen stoot. De reuzengletschers
van den IJstijd, die uit Scandinavië en
Finland kwamen en een groot gedeelte van
Visschersvrouwen op den Kopenhaagsche
markt.
stammen, uit het Zuiden het land zijn bin
nen gekomen en gaandeweg in cultuur
hebben gebracht, terwijl de Zweden en
Noren waarschijnlijk over de Aalandsei-
landen, die een natuurlijke brug vormen
tusschen Finland en Zweden, zijn binnen
gekomen. In vroeger eeuwen lag Denemai
ken betrekkelijk geïsoleerd, zoodat de De
nen, verstoken van een intensief contact
met andere, Zuidelijker volken, vanzelf
een hecht verbonden volk zijn geworden.
Een aanzienlijke niet-Deensche minder
heid in Denemarken vindt men slechts in
Noord-Sleeswijk, dat op grond van het
verdrag van Versailles werd afgestaan aan
Denemarken. In dit gedeelte van het
„Koninkrijk der eilanden" in Zuidelijk
Jutland, leven ongeveer 30.000 Duitschei s.
Ten slotte de vraag: hoe staat Denemar
ken er thans voor in de zeer gewijzigde
omstandigheden. Zooals wij reeds op
merkten, is de landbouw de ruggegraat,
van het economische bestel; in de tweede
plaats is de export van zuivelproducten
een van de aanzienlijkste bronnen van in
komsten. Denemarken bezit niet minder
dan 210.000 boerenhoeven, terwijl het feit,
dat zooveel boter werd uitgevoerd, vroeger
vooral naar Engeland, dat hierdoor de mai
garineindustrie in een boterland als De
nemarken op topcapaciteit kan werken,
wel illustreert welk een voorname plaats
de export in Denemarken innam. Thans
gaat de productie, voorzoover men niet
heeft te kampen met een tekort aan vee
voeder dat vrijwel geheel moet worden
geïmporteerd!) normaal door; de zuivel
producten vinden thans regelmatig hun
weg naar Duitschland, zoodat Denemarken
hierdoor ten zeerste gebaat is, omdat nu
het landbouwapparaat in deze woelige
tijden op gang kan worden gehouden.
•tf.V
Vlak weideland op Fünen. Dat is ook voor
Denemarken het karakteristieke land
schapsbeeld.
Ingang van d* haven van Kopenhagen. Op den voorgrond een van de oude forten.
Tusschen Jutland en Noorwegen strekt
zich het Skagerrak uit. De Noordzee aan
de uiterste top van Jutland, bij Skagen,
is zeer gevaarlijk vanwege de vele zand
banken, die slechts even onder het waterop
pervlak liggen. Door de zeelieden wordt
het meeste gevreesd het Hornsrif, d-t on
geveer veertig kilometer ver in zee uit
loopt. Na Kaap Skagen te zijn omgezeild,
komt men in het Kattegat, dat door drie
zeeëngten met de Oostzee is verbonden.
Dat is in de eerste plaats de reeds genoem
de Sont, welke zeer breed is en een lengte
heeft van meer dan 100 kilometer; dan
volgt de Groote Belt tusschen Seeland en
Fünen en de Kleine Belt tusschen Fünen
en Jutland. Denemarken heeft vroeger
voor de vaart door deze zeeëngten een ta
melijk hooge tol geheven bekend als
Sonttol. In den jare 1857 is echter door een
internatiomale overeenkomst den Denen
het recht ontnomen nog verder deze tol
gelden te heffen. De scheepvaart door de
Deensche wateren is, tengevolge van het
groote aantal ondiepe plaatsen en klippen,
buitengewoon moeilijk. Daardoor komt
het ook dat het aantal vuurtorens langs
de Deensche kust niet minder bedraagt
dan 120. Behalve drie lichtschepen, die op
grooten afstand van de kust in zee liggen,
zijn ook 'op zeer gevaarlijke gedeelten red
dingsstations ingericht.
Jutland en ten deele ook de Deensche
eilanden zijn grillig van vorm door de in
snijdende baaien, die ver in het land binnen
dringen. De grootste van deze fjordaohtige
wateren is de Limfjord in Jutland. Het
De vesting bij Helsingör aan de Oresund,
het schouwtooneel van het Hamletdrama.
de Deensche eilanden, Jutland en de aan
grenzende kustgebieden overdekten, lie
ten een zeer vruchtbaren bouwgrond en de
moreenen achter, die wij ook in het Noor
den van ons land (Drente) aantreffen.
De in het Noordoosten van Seeland en
het Oosten van Jutland liggende binnen
zeeën, zijn eveneens een overblijfsel uit
den IJstijd, terwijl de meren, die men in
het Westen van Jutland zoo veelvuldig
aantreft, ontstaan zijn doordat de zee hier
in het land, dat slechts weinig weerstand
kon bieden, gezien de weeke structuur,
binnendrong. Denemarken is arm aan bo
demschatten, aangezien slechts jongere
aardlagen den bodem bedekken. De eenige
bestanddeelen, die economisch van waar
de zijn en door Denemarken, gedeeltelijk
voor uitvoer geëxploiteerd worden, zijn
turf, graan, kalk, leem en op zeer beschei
den schaal steenkool uit Bornholm, terwijl
aan de Westkust van Jutland eveneens be
perkte hoeveelheden barnsteen worden ge
wonnen.
De Denen behooren tot de Noordger-
maansche volksstammen. Men kan gevoeg
lijk aannemen, dat de oorspronkelijke be
woners, waarvan de tegenwoordige af-
De beurs in Kopenhagen met zijn merk>
waardigen, gedraaiden torenspits.
In het hooge Noorden van Denemarken bij Skagen. Hier liggen de massagraven
van de zeesoldaten, gevallen in den bernchten slag ln het Skagerrah.